In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 mei 2016 uitspraak gedaan in een beklagprocedure met rekestnummer K15/0034. Klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. D.I.N. Levinson-Arps, heeft beklag ingediend tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen verschillende beklaagden voor smaad, laster en belediging, alsook voor valsheid in geschrift. De zaak is ontstaan naar aanleiding van de publicatie van een boek waarin klager wordt afgebeeld in een negatieve en beschuldigende context, wat volgens hem in strijd is met de waarheid en hem schade toebrengt.
Het hof heeft vastgesteld dat de inhoud van het boek, dat verwijst naar ware gebeurtenissen, ook fictieve elementen bevat. Klager heeft aangevoerd dat de beschrijvingen in het boek hem onterecht in een kwaad daglicht stellen en dat dit strafbare feiten oplevert. De advocaat-generaal heeft echter geadviseerd om het beklag af te wijzen, omdat er onvoldoende bewijs is dat de beklaagden strafbare feiten hebben gepleegd. Het hof heeft in zijn beoordeling ook het recht op vrijheid van meningsuiting in het kader van artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in overweging genomen.
Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat er onvoldoende grond is voor strafvervolging van de beklaagden, gezien het gebrek aan bewijs en het feit dat klager reeds civiele procedures heeft aangespannen tegen enkele beklaagden. Het hof heeft het beklag ongegrond verklaard en de verzoeken tot strafvervolging afgewezen, waarbij het belang van de vrijheid van meningsuiting zwaar heeft gewogen.