[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd, samengevat, Google op straffe van een dwangsom te veroordelen:
I. tot het rectificeren, uitwissen en/of afschermen van zijn persoonsgegevens door verwijdering van de in het lichaam van de dagvaarding en bij pleidooi genoemde URL’s die met zijn persoon in verband worden gebracht bij het invoeren van zijn naam/namen ‘[appellant]’ in de (resultaten van de) zoekmachine van Google;
II. alle zoekresultaten, althans de door Google gepubliceerde URL’s, waarin de persoonsgegevens van [appellant] niet (meer), althans niet (meer) volledig genoemd worden, uit (de resultaten van de) zoekmachine van Google bij de zoekopdracht ‘[appellant]’ te verwijderen en verwijderd te houden;
III. De onderaan de webpagina van de zoekresultaten van de zoekmachine van Google bij het invoeren van de naam/namen ‘[appellant]’ weergegeven mededeling
‘sommige resultaten zijn mogelijk verwijderd op grond van Europese wetgeving inzake gegevensbescherming. Meer informatie.’te verwijderen en verwijderd te houden;
IV. de naam/namen ‘[appellant]’ te ontkoppelen van de naam van ‘Peter R. de Vries’ in de (geautomatiseerde) zoekbalk van de zoekmachine van Google;
V. zich te onthouden van iedere inbreuk op de privacy van [appellant] door het (doen) openbaar maken en/of verveelvoudigen van de in het lichaam van de dagvaarding en bij pleidooi genoemde URL’s in haar zoekmachine in verband met de geautomatiseerde verwerking van de naam/namen van [appellant] voor commerciële doeleinden, dan wel het doen van publicitaire en/of andere reclame-uitingen van gelijke aard of strekking, in enigerlei vorm of op enigerlei wijze (met inbegrip van Google Books),
met veroordeling van Google in de proceskosten, met wettelijke rente.
[appellant] heeft zich daartoe beroepen op de Wet bescherming persoonsgegevens, met name de artikelen 36 en 40 van die wet. Hij heeft daarbij verwezen naar het arrest van het Europese hof van Justitie van 13 mei 2014 (Google vs. Costeja, C-131/12).