ECLI:NL:GHAMS:2016:1638

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2016
Publicatiedatum
2 mei 2016
Zaaknummer
23-001294-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van laborant in asbestsanering wegens gebrek aan bewijs van asbestaanwezigheid en valsheid in geschrifte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, een laborant, was verantwoordelijk voor de vrijgave van containments na asbestsanering in woningen in Hilversum in 2011. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk en wederrechtelijk in de lucht brengen van asbest en het valselijk opmaken van inspectieformulieren. Het hof oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat er visueel zichtbaar asbest aanwezig was in de door de verdachte vrijgegeven containments. De verdachte werd vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij, omdat de bewijsvoering niet voldeed aan de vereisten voor een veroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken, vooral in complexe zaken zoals asbestsanering waar de gezondheid van bewoners op het spel staat.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001294-15
Datum uitspraak: 22 april 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 25 februari 2015 in de strafzaak onder parketnummer 16-995013-14 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

De zaak is bij beslissing van 17 maart 2015 op de voet van artikel 62b van de Wet op de rechterlijke organisatie door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden naar dit hof verwezen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
23 maart 2016 en 8 april 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2011 tot en met 20 juli 2011 te Hilversum, één of meerdere inspectieformulier(en) "eindcontrole na sanering (asbest)" en rapportage(s) lucht-eindcontrole containment, met project/rapportnummers [nummer 1], [nummer 2], [nummer 3], [nummer 4], [nummer 5], [nummer 6], [nummer 7], [nummer 8] [nummer 9], [nummer 10], [nummer 11], [nummer 12] en/of [nummer 13]
zijnde (telkens) (een) geschrift(en) dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen valselijk heeft opgemaakt of vervalst,
immers heeft hij, verdachte, in deze inspectieformulieren en rapportages met nummers:
- [nummer 5] D (zolder nr. 2),
- [nummer 2] (zolder nr.4),
- [nummer 3] B (zolder nr. 7),
- [nummer 2] B (zolder nr. 10),
- [nummer 5] (zolder nr.12),
- [nummer 10] B (zolder nr. 25),
- [nummer 11] D (zolder nr. 26),
- [nummer 8] B (zolder nr. 29),
- [nummer 11] B (zolder 34),
- [nummer 10] ( zolder nr. 38),
- [nummer 11] ( zolder nr. 39),
- [nummer 5] B ( zolder nr. 72) en/of
- [nummer 13] (zolder nr. 76)
(telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid telkens als conclusie aangegeven dat bij de verrichte visuele inspectie geen asbestverdachte - of als asbestbesmet te beschouwen materialen- zijn aangetroffen, dit voorzover deze onderdeel vormden van de opdracht, terwijl in werkelijkheid in de gecontroleerde ruimte(n) nog wel asbest en/of asbesthoudende vezels en/of asbestverdachte en/of als asbestbesmet te beschouwen materialen aanwezig waren,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2 primair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2011 tot en met 20 juli 2011 te Hilversum, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, in 13 woningen, althans één of meer woning(en), opzettelijk en wederrechtelijk een stof, te weten asbest en/of asbestvezels, op en/of in de bodem en/of in de lucht heeft gebracht, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid en/of levensgevaar voor bewoners van die woning(en) en/of andere aanwezigen te duchten was, immers zijn door verdachte uitgevoerde eindcontroles en/of visuele inspecties en/o fvrijgaves in de woningen met nummer 2, 4, 7, 10, 12, 25, 26, 29, 34, 38, 39, 72 en/of 76 niet op de juiste wijze en/of onvoldoende zorgvuldig uitgevoerd en heeft verdachte en/of hebben zijn mededaders vervolgens containments en/of de omgeving van containments vrijgegeven, zodat de ruimten weer toegankelijk waren voor personen zonder kans op blootstelling aan asbest, terwijl die ruimten niet vrijgegeven hadden mogen worden omdat daar nog asbest en/of asbestvezels in was/ waren achtergebleven;
2 subsidiair:
het aan verdachtes schuld te wijten is geweest dat op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2011 tot en met 20 juli 2011 te Hilversum, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, in 13 woningen, althans één of meer woning(en), wederrechtelijk een stof, te weten asbest en/of asbestvezels, op en/of in de bodem en/of in de lucht heeft gebracht, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid en/of levensgevaar voor bewoners van die woning(en) en/of andere aanwezigen te duchten was, immers zijn door verdachte uitgevoerde eindcontroles en/of visuele inspecties en/of vrijgaves in de woningen met nummer 2, 4, 7, 10, 12, 25, 26, 29, 34, 38, 39, 72 en/of 76 niet op de juiste wijze en/of onvoldoende zorgvuldig uitgevoerd en/of heeft verdachte en/of hebben zijn mededaders vervolgens containments en/of de omgeving van containments vrijgegeven, zodat de ruimten weer toegankelijk waren voor personen zonder kans op blootstelling aan asbest, terwijl die ruimten niet vrijgegeven hadden mogen worden omdat daar nog asbest en/of asbestvezels in was/ waren achtergebleven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vordering van het Openbaar Ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.

Vrijspraak feit 1 en feit 2 primair en subsidiair

Inleiding
In juni en juli 2011 zijn in diverse woningen en garages aan de [adres] te Hilversum asbestsaneringswerkzaamheden verricht. Het beheer van [adres] 1 tot en met 40 en 71 tot en met 79 was sinds 1 januari 2010 in handen van [bedrijf 1]. [bedrijf 1] is bij controle door bewoners op de hoogte gebracht van de aanwezigheid van asbest. Naar aanleiding van een inventarisatie uit 2003 van [adres] 78, waarbij een globale asbestinventarisatie in alle ruimten was uitgevoerd en waaruit bleek dat er in de woning visueel duidelijk asbest aanwezig was in plaatmateriaal tegen het dak (2 m2), in (door doorvoer van een CV-leiding beschadigd) plaatmateriaal tegen het traphek (1 m2), alsmede in plafondplaten in de garage (24 m2), is vervolgens besloten om alle woningen op deze lokaties op asbest te laten onderzoeken en te saneren.
De asbestsaneringswerkzaamheden zijn verricht door of in opdracht van [bedrijf 2], een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf dat – via HJM Bouw en onder verwijzing naar de asbestinventarisatie uit 2003 – opdracht had gekregen tot het saneren van de asbesthoudende beplating rondom de CV op zolder bij de 49 woningen en van de plafondbeplating in de garage van 15 woningen aan de [adres].
Voorafgaande aan de verwijdering van asbesthoudend materiaal heeft [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3]), gecertificeerd voor asbestinventarisatie (SC 540), in opdracht van [bedrijf 2] op de specifieke locaties in de woningen en garages een inventariserend onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van asbesthoudende/-verdachte materialen. Bij dit onderzoek werd beplating aangetroffen die amosiet bevatte, waarbij het asbest in niet-hechtgebonden vorm aanwezig was. Medewerkers van [bedrijf 3] hebben na de asbestverwijdering de eindcontroles, visuele inspecties, luchtmetingen en vrijgaven van de afgeschermde ruimtes (hierna: containments) in de woningen en de garages gedaan.
De verdachte was als laborant bij [bedrijf 3] verantwoordelijk voor de vrijgaven van diverse containments nadat voldaan was aan de opleveringseisen conform NEN 2990 (2005). Vrijgave door de laborant was in dit geval toegestaan nadat de laborant het onder de verantwoordelijkheid van de deskundig toezichthouder asbestverwijdering (DTA-er) opgebouwde containment visueel had geïnspecteerd op de aanwezigheid van asbesthoudend materiaal alsmede nadat gelet op de aard van het materiaal in en buiten het containment een luchtmeting was gedaan. Het is bij de inspectie niet toegestaan om de bevestiging van het containment te verwijderen omdat daardoor de vereiste onderdruk binnen het containment zou worden verstoord.
Gelet op de aard van de verdachte gemaakte verwijten zal het hof de ten laste gelegde feiten in omgekeerde volgorde bespreken.
Ten aanzien van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde
Aan de verdachte is onder 2 primair en subsidiair - kort weergegeven - ten laste gelegd dat hij tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk dan wel door zijn schuld in voornoemde woningen en/of garages asbest(vezels) in de lucht heeft gebracht, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid en/of levensgevaar voor de bewoners van die woningen en/of andere aanwezigen te duchten was. Hieraan ligt het verwijt ten grondslag dat in de door de verdachte vrijgegeven containments nog visueel zichtbare asbestverdachte materialen aanwezig waren, zodat de verdachte deze containments niet had mogen vrijgeven.
Op grond van het in de stukken van het dossier voorhanden bewijs acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat in de containments die de verdachte heeft vrijgegeven nog visueel zichtbaar asbestverdacht materiaal aanwezig was. Daartoe overweegt het hof het volgende.
[bedrijf 4] (hierna: [bedrijf 4]) heeft in opdracht van de Arbeidsinspectie op 26 juli 2011 op basis van NEN 2991 een risicobeoordeling gemaakt in vier gesaneerde en vrijgegeven woningen ([adres] 5, 21, 31 en 79) en daarvan een rapport opgemaakt. Nu de verdachte niet betrokken is geweest bij de vrijgave van containments in deze woningen, behoeft dit rapport hier geen nadere bespreking.
Verder heeft [bedrijf 5] in opdracht van de gemeente Hilversum in augustus en september 2011 alle gesaneerde en vrijgegeven woningen en garages aan de [adres] op basis van NEN 2991 onderzocht en van de bevindingen per woning/garage een rapport opgemaakt. In deze rapporten staat vermeld dat in de woningen en/of garages waar ook de verdachte de inspecties heeft verricht onder andere op traphekken, in sponningen van het traphek, rondom de spijkers op het traphek en tegen dakbeschotten in de verfrand, visueel restanten asbest zichtbaar waren. Niet steeds is duidelijk of de plaatsen waar deze restanten zijn aangetroffen in het containment zaten, dan wel of deze plaatsen waren afgeplakt bij de opbouw van het containment. Wat daar ook van zij, niet is (door middel van monsters) onderzocht of de door [bedrijf 5]
visueelwaargenomen asbestverdachte materialen ook daadwerkelijk asbest betroffen. Wel heeft [bedrijf 5] kleefmonsters conform NEN 2991 genomen van plaatsen waar niet met het blote oog waarneembare asbestvezels aanwezig konden zijn, maar de bevindingen hiervan vallen niet onder de verantwoordelijkheid van de verdachte, nu eventuele asbestvezels niet visueel zichtbaar zijn geweest. [bedrijf 5] heeft tevens bij iedere woning een kleefmonster genomen van de vloer/op de zoldertrap in de hoek onder de cv-ketel. Voor zover het hof heeft kunnen nagaan viel de vloer/de zoldertrap niet in het containment. Daar komt bij dat uit de rapporten van [bedrijf 5] niet is op te maken of dit een kleefmonster is geweest van visueel zichtbare restanten.
Nu niet vastgesteld kan worden dat in de door de verdachte beoordeelde containments na vrijgaven (visueel zichtbaar) asbest is aangetroffen, is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden hetgeen de verdachte onder 2 primair en subsidiair ten laste is gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Aan de verdachte is verder onder 1 ten laste gelegd dat hij inspectieformulieren “eindcontrole na sanering asbest” en rapportages lucht-eindcontrole containment valselijk heeft opgemaakt of vervalst. Het verwijt dat de verdachte hier wordt gemaakt is dat hij bij visuele controle van de containments op voornoemde formulieren heeft aangegeven dat er geen asbestverdachte materialen waren aangetroffen, terwijl er wel asbestverdachte materialen aanwezig waren.
Nu de verdachte wordt vrijgesproken van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde, omdat niet vastgesteld kan worden dat in de containments asbestverdachte materialen aanwezig waren die visueel zichtbaar waren, kan naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat de verdachte de inspectieformulieren en rapportages (opzettelijk) valselijk heeft opgemaakt of vervalst, zodat de verdachte ook hiervan moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.J.M.W. Paridaens, mr. J.W.H.G. Loyson en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van mr. M.C.W. van der Voort, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 april 2016.
[.......]
.