ECLI:NL:GHAMS:2016:1635

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2016
Publicatiedatum
2 mei 2016
Zaaknummer
23-001295-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van deskundig toezichthouder asbestverwijdering bij saneringswerkzaamheden in woningen

In deze zaak gaat het om de verantwoordelijkheid van de verdachte, een deskundig toezichthouder asbestverwijdering (DTA-er), tijdens asbestsaneringswerkzaamheden in woningen in Hilversum in de periode van juni tot juli 2011. De verdachte was verantwoordelijk voor het toezicht op de verwijdering van asbesthoudend materiaal en het opbouwen en afbreken van containments. De rechtbank Midden-Nederland had de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, maar het Openbaar Ministerie ging in hoger beroep. Het hof heeft de zaak onderzocht en geconcludeerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte asbesthoudend materiaal onzorgvuldig heeft verwijderd of dat er gevaar voor de openbare gezondheid is ontstaan. Het hof oordeelde dat de verdachte zijn toezichthoudende taak naar behoren had uitgevoerd en dat er geen bewijs was dat asbestvezels in de lucht waren gebracht vanuit de containments. De verdachte werd vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep met betrekking tot de vrijspraak van een specifiek onderdeel van de tenlastelegging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001295-15
Datum uitspraak: 22 april 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 25 februari 2015 in de strafzaak onder parketnummer 16-995010-14 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

De zaak is bij beslissing van 17 maart 2015 op de voet van artikel 62b van de Wet op de rechterlijke organisatie door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden naar dit hof verwezen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
23 maart 2016 en 8 april 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Omvang van het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Midden-Nederland vrijgesproken van, kort gezegd, het onder 2, derde gedachtestreepje, (tevens) ten laste gelegde opzettelijk
“zak(ken) met asbesthoudend materiaal in de wijk achterlaten en/of niet direct op de volgens de wet voorgeschreven wijze verwijderen waardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden of konden ontstaan”. De verdachte heeft het hoger beroep onbeperkt ingesteld en het hoger beroep is derhalve mede gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Nu het hier naar het oordeel van het hof evenwel een impliciet gevoegde zaak betreft, staat voor de verdachte ingevolge artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging en voor zover thans nog in hoger beroep aan de orde, is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2011 tot en met 20 juli 2011 te Hilversum tezamen en in vereniging met (een) ander(en) althans alleen, in 34 woningen, althans één of meer woning(en) en/of in 10 garages, althans één of meer garage(s), opzettelijk en wederrechtelijk een stof, te weten asbest en/of asbestvezels, op en/of in de bodem en/of in de lucht heeft gebracht, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid en/of levensgevaar voor bewoners van die woning(en) en/of andere aanwezigen te duchten was,
immers heeft verdachte en/of zijn medeverdachte(n) daar bij door of namens hem uitgevoerde saneringswerkzaamheden in de woningen (zolder) met nummer 1, 2, 3, 4, 7, 8, 9, 10, 12, 13, 14, 16, 17 , 18, 19, 20, 21, 24, 25, 26, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 38, 39, 40, 72, 73, 76 en/of 79 en/of in garages bij de woningen met nummer 19, 20, 21, 23, 24, 26, 74, 76, 77 en/of 79,
het daar aanwezige asbest, te weten niet-hechtgebonden amosiet, niet of onvoldoende zorgvuldig verwijderd, waardoor asbest en/of de asbestvezels is/zijn achtergebleven en is/zijn vrijgekomen en/of verder en/of opnieuw in die woning(en) en/of garage(s) is/zijn verspreid;
1. subsidiair:
het aan verdachtes schuld te wijten is geweest dat hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2011 tot en met 20 juli 2011 te Hilversum tezamen en in vereniging met (een) ander(en) althans alleen, in 34 woningen, althans één of meer woning(en) en/of in 10 garages, althans één of meer garage(s), wederrechtelijk een stof, te weten asbest en/of asbestvezels, op en/of in de bodem en/of in de lucht heeft gebracht, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid en/of levensgevaar voor bewoners van die woning(en) en/of andere aanwezigen te duchten was,
immers heeft verdachte en/of zijn medeverdachte(n) daar bij door of namens hem uitgevoerde saneringswerkzaamheden in de woningen (zolder) met nummer 1, 2, 3, 4, 7, 8, 9, 10, 12, 13, 14, 16, 17 , 18, 19, 20, 21, 24, 25, 26, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 38, 39, 40, 72, 73, , 76 en/of 79 en/of in garages bij de woningen met nummer 19, 20, 21, 23, 24, 26, 74, 76, 77 en/of 79,
het daar aanwezige asbest, te weten niet-hechtgebonden amosiet, niet of onvoldoende zorgvuldig verwijderd, waardoor asbest en/of de asbestvezels is/zijn achtergebleven en is/zijn vrijgekomen en/of verder en/of opnieuw in die woning(en) en/of garage(s) is/zijn verspreid;
2:
hij op één of meer tijdstippen in de periode van 1 juni 2011 tot en met 20 juli 2011 te Hilversum, tezamen en in vereniging met (een)ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk, als degene bij wie afvalstoffen ontstonden handelingen met afvalstoffen heeft verricht en/of nagelaten in 34 woningen, althans één of meer woning(en) en/of in 10 garages, althans één of meer garage(s),
waarvan hij wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden of konden ontstaan, immers heeft hij en/of hebben zijn mededader(s):
- daar asbesthoudend materiaal onzorgvuldig verwijderd, en vervolgens op verschillende plaatsen in die woningen en/of garages asbest en/of asbestvezels achtergelaten en/of
- asbest en/of asbesthoudende materialen afgevoerd zonder deze (deugdelijk) te verpakken in een daartoe geschikte verpakking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Vordering van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren.

Vrijspraak feit 1 primair en subsidiair en feit 2

Inleiding
In juni en juli 2011 zijn in diverse woningen en garages aan de [adres 2] te Hilversum asbestsaneringswerkzaamheden verricht. Het beheer van [adres 2] 1 tot en met 40 en 71 tot en met 79 was sinds 1 januari 2010 in handen van [bedrijfsnaam 1].. [bedrijfsnaam 1]. is bij controle door bewoners op de hoogte gebracht van de aanwezigheid van asbest. Naar aanleiding van een inventarisatie uit 2003 van [adres 2] 78, waarbij een globale asbestinventarisatie in alle ruimten was uitgevoerd en waaruit bleek dat er in de woning visueel duidelijk asbest aanwezig was in plaatmateriaal tegen het dak (2 m2), in (door doorvoer van een CV-leiding beschadigd) plaatmateriaal tegen het traphek (1 m2), alsmede in plafondplaten in de garage (24 m2), is vervolgens besloten om alle woningen op deze lokaties op asbest te laten onderzoeken en te saneren.
De asbestsaneringswerkzaamheden zijn verricht door of in opdracht van [bedrijfsnaam 2], een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf dat – via [bedrijfsnaam 3] en onder verwijzing naar de asbestinventarisatie uit 2003 – opdracht had gekregen tot het saneren van de asbesthoudende beplating rondom de CV op zolder bij de 49 woningen en van de plafondbeplating in de garage van 15 woningen aan de [adres 2].
Voorafgaande aan de verwijdering van asbesthoudend materiaal heeft [bedrijfsnaam 4]. (hierna: [bedrijfsnaam 4]), gecertificeerd voor asbestinventarisatie (SC 540), in opdracht van [bedrijfsnaam 2] op de specifieke locaties in de woningen en garages een inventariserend onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van asbesthoudende/-verdachte materialen. Bij dit onderzoek werd beplating aangetroffen die amosiet bevatte, waarbij het asbest in niet-hechtgebonden vorm aanwezig was. De verdachte is in opdracht van [bedrijfsnaam 2] als deskundig toezichthouder asbestverwijdering (hierna: DTA) opgetreden bij deze sanering. Die werkzaamheden hielden in dat hij doorlopend toezicht diende te houden op de daadwerkelijke verwijdering van het asbesthoudende materiaal en verantwoordelijk was voor het aan de hand van de door [bedrijfsnaam 4] uitgevoerde inventarisatie opgestelde werkplan opbouwen van de afgeschermde ruimtes waarbinnen asbesthoudend materiaal diende te worden verwijderd (hierna: containments) in de woningen en garages en het na vrijgave door de laboranten van [bedrijfsnaam 4]. weer afbreken en verwijderen van de containments. De verdachte deed tenslotte als DTA-er de visuele eindbeoordeling nadat de laboranten van [bedrijfsnaam 4]. na visuele inspecties en luchtmetingen de containments in de woningen en de garages hadden vrijgegeven en het containment was afgebroken.
Ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde
Aan de verdachte is onder 1 primair en subsidiair – kort samengevat - ten laste gelegd dat hij tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk dan wel door zijn schuld in voornoemde woningen en/of garages asbest(vezels) in de lucht heeft gebracht, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid en/of levensgevaar voor de bewoners van die woningen en/of andere aanwezigen te duchten was.
Hieraan ligt het verwijt ten grondslag dat de verdachte zijn toezichthoudende taak niet naar behoren heeft uitgevoerd nu uit nadien uitgevoerd onderzoek is gebleken dat in bepaalde woningen en garages nog asbesthoudend materiaal aanwezig bleek te zijn terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid en/of levensgevaar voor bewoners van die woning(en) en/of andere aanwezigen te duchten was.
Uit de stukken in het dossier blijkt het volgende.
Asbest in woning met huisnummer 73?
Nog tijdens de verwijderingswerkzaamheden is door [deskundige 1], inspecteur Bouw en Woningtoezicht, asbestdeskundige bij de gemeente Hilversum op 13 juli 2011 een controle uitgevoerd op huisnummer 73. Van deze controle is door [deskundige 1] een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt, gedateerd 22 juli 2011 (dossierpagina 52 e.v.). Door [deskundige 1] is een situatieschets gemaakt waaruit blijkt dat het traphek binnen het containment viel. Het containment, zoals dit is aangetroffen door [deskundige 1], bevond zich nog exact in de staat zoals tijdens de vrijgave. Er hadden nog geen afbreekwerkzaamheden van het containment plaatsgevonden. In het containment heeft [deskundige 1] asbestverdachte restanten aangetroffen. Hij zag dat spijkers die naar zijn oordeel gebruikt waren voor de bevestiging van de amosietplaat nog in het hout van het traphekje geslagen waren en dat deze spijkers niet overmaats waren uitgeboord. Verder zag hij dat naast het traphekje in een dikke laag “oud” stof stukjes verdacht materiaal aanwezig waren. [deskundige 1] heeft drie kleefmonsters genomen, waarvan één referentiemonster. Het referentiemonster is op de trap van de woning, buiten het containment, genomen en bevatte geen asbest. Hoewel dit niet specifiek genoemd is in het proces-verbaal van bevindingen van [deskundige 1], leidt het hof uit het voorgaande af dat de overige twee stofmonsters in het containment (en vermoedelijk op dan wel ter hoogte van het traphekje) zijn genomen. In deze twee stofmonsters is volgens het rapport van TNO van 14 juli 2011 (dossierpagina 62 e.v.) amosiet (bruine asbest) aangetroffen.
Te duchten gevaar?
Volgens voornoemd rapport van TNO was het aantal asbestvezels in deze beide stofmonsters uit het containment op huisnummer 73 meer dan 1000 per cm²; een hoge concentratie. De in deze zaak aangestelde deskundige [deskundige 2] van TNO stelt in zijn rapport van 6 februari 2015 (los ingevoegd) dat bij deze concentratieklasse over een substantieel oppervlak en bij intensief gebruik van de ruimte een normoverschrijdende asbestconcentratie in de lucht kan ontstaan.
[deskundige 1] heeft echter naar aanleiding van het aantreffen van de voor hem asbestverdachte materialen de verdachte medegedeeld dat het traphekje nog in folie ingepakt moest worden zodat deze opnieuw schoon gemaakt kon worden. Gelet hierop gaat het hof ervan uit dat het traphekje nog in het containment in folie is ingepakt en het containment eerst daarna is afgebroken. Naar het oordeel van het hof is daarmee niet bewezen dat vanuit het containment in de woning met huisnummer 73 asbestvezels in de lucht zijn gebracht waardoor gevaar te duchten is geweest.
Gelet hierop kan in het midden blijven of de verdachte reeds op dat moment voor de eindbeoordeling asbestverdacht materiaal had behoren te constateren.
Asbest in overige woningen en garages
[bedrijfsnaam 5] (hierna: [bedrijfsnaam 5]) heeft in opdracht van de Arbeidsinspectie op 26 juli 2011 op basis van NEN 2991 een risicobeoordeling gemaakt in vier gesaneerde en vrijgegeven woningen ([adres 2] 5, 21, 31 en 79) en daarvan een rapport opgemaakt. Uit dit rapport (dossierpagina 205 e.v.) blijkt dat telkens 12 kleefmonsters zijn genomen op lokaties op de zolder waar het meeste stof aanwezig was – echter niet, voorzover het hof kan beoordelen op binnen de saneringsopdracht dan wel het containment vallende plekken – en 2 stofkleefmonsters op de trap en de overloop. Tevens zijn luchtmetingen gedaan. Het hof stelt vast dat niet blijkt dat door [bedrijfsnaam 5] visueel zichtbare asbestverdachte deeltjes zijn aangetroffen zodat uit deze monsterneming niet kan worden afgeleid dat aan de verdachte een verwijt kan worden gemaakt dat hij bij zijn eindbeoordeling asbestverdacht materiaal over het hoofd heeft gezien. Het enkele feit dat op nr 21 op de vloer bij de radiator een asbestconcentratie in het kleefmonster is aangetroffen die noopt tot een saneringsadvies kan aan de verdachte niet worden verweten reeds omdat dit monster is genomen op een plek die buiten de saneringsopdracht lag. Ten aanzien van de gevaarzetting blijkt bovendien dat de luchtmetingen in alle gevallen een vezelconcentratie aangaven die lager was dan het verwaarloosbaar risiconiveau.
Verder heeft [bedrijfsnaam 6] in opdracht van de gemeente Hilversum in augustus en september 2011 alle gesaneerde en vrijgegeven woningen en garages aan de [adres 2] op basis van NEN 2991 onderzocht en van de bevindingen per woning/garage een rapport opgemaakt. In deze rapporten staat vermeld dat in een aantal van de woningen/garages waar de verdachte toezicht hield en de eindbeoordeling heeft gegeven, onder andere op traphekken, in sponningen van het traphek, rondom de spijkers op het traphek en tegen dakbeschotten in de verfrand, visueel restanten asbestverdacht materiaal zichtbaar waren. Niet is duidelijk of het om plaatsen ging die bij de opbouw van het containment waren afgeplakt hetgeen mogelijk een verwijt aan de verdachte had kunnen opleveren nu een containment zo moet worden opgebouwd dat alle na de verwijdering van het asbesthoudend materiaal door de laboranten te inspecteren plekken zichtbaar zijn. Wat daar ook van zij, niet is (door middel van monsters) onderzocht of de door [bedrijfsnaam 6]
visueelwaargenomen asbestverdachte materialen ook daadwerkelijk asbest betroffen. Uit deze rapporten kan dan ook geen bewijs worden afgeleid dat de verdachte in de eindbeoordeling nalatig is geweest waardoor gevaar voor de openbare gezondheid en/of levensgevaar voor bewoners van die woning(en) en/of andere aanwezigen te duchten was.
[bedrijfsnaam 6] heeft wel kleefmonsters conform NEN 2991 genomen van plaatsen waar niet met het blote oog waarneembare asbestvezels aanwezig konden zijn, maar de bevindingen hiervan vallen niet onder de verantwoordelijkheid van de verdachte, nu zijn toezicht en controle zich beperken tot hetgeen met het blote oog zichtbaar is. Voorzover door microscopisch onderzoek dan wel röntgenanalyse is vastgesteld dat het bij bepaalde stofmonsters om asbeststof ging dan wel dat stofmonsters asbest hebben bevat, kan dat niet aan de verdachte worden verweten omdat die asbeststofresten niet met het blote oog zichtbaar waren nog daargelaten dat ook stofmonsters zijn genomen buiten de aan het toezicht van de verdachte onderworpen inventarisatie. [bedrijfsnaam 6] heeft tevens bij iedere woning een kleefmonster genomen van de vloer/op de zoldertrap in de hoek onder de cv-ketel. Voor zover het hof heeft kunnen nagaan viel de vloer/de zoldertrap niet in het containment. Daar komt bij dat uit de rapporten van [bedrijfsnaam 6] niet is op te maken of dit een kleefmonster is geweest van visueel zichtbare restanten.
Tenslotte kan – ten overvloede – evenmin worden aangetoond dat de gevonden concentraties asbest daadwerkelijk een gevaar vormden voor de bewoners van de woning/gebruikers van de garage of anderen. Ook hier geldt zoals voormelde deskundige [deskundige 2] van TNO stelt in zijn rapport van 6 februari 2015 (los ingevoegd), dat zelfs bij een hoge concentratie asbest pas indien sprake is van een substantieel oppervlak en intensief gebruik van de ruimte een normoverschrijdende asbestconcentratie in de lucht kan ontstaan. Daarvan is hier niet gebleken.
Bovenstaande in onderling verband bezien, brengt het hof tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden hetgeen de verdachte onder 1 primair en subsidiair ten laste is gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Onder 2 wordt de verdachte – kort samengevat – verweten dat hij alleen dan wel tezamen en in vereniging met een ander of anderen asbesthoudend materiaal onzorgvuldig heeft verwijderd waardoor op verschillende plaatsen in die woningen en/of garages asbest en/of asbestvezels zijn achtergelaten hetgeen schadelijk is voor het milieu.
Het hof stelt voorop dat de verantwoordelijkheid van de verdachte als DTA-er is beperkt tot het toezicht op de deskundige en volgens de regels uitgevoerde verwijdering van asbesthoudend materiaal zoals is aangegeven in de inventarisatie. Zoals hierboven is aangegeven, staat voor de genoemde 33 woningen en 10 garages niet vast dat er asbest is aangetroffen op de plaatsen waar de asbestverwijdering binnen de containments heeft plaatsgevonden. Voorzover asbest buiten de containments is aangetroffen in kleefmonsters kan dit een historische besmetting zijn waarvoor de verdachte niet verantwoordelijk kan worden gesteld. Ten aanzien van het op het traphekje aangetroffen asbest in de woning op nummer 73 stelt het hof vast dat dit traphekje voordat het containment is verwijderd, in folie is ingepakt, zodat geen nadelig gevolg voor het milieu ontstond of kon ontstaan.
Eerste gedachtestreepje
Dat betekent dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden of konden ontstaan omdat asbesthoudend materiaal onzorgvuldig is verwijderd en vervolgens is achtergelaten, zodat niet bewezen kan worden verklaard het onder 2, eerste gedachtestreepje, ten laste gelegde.
Tweede gedachtestreepje
Voor wat betreft het onder 2, tweede gedachtestreepje, ten laste gelegde overweegt het hof als volgt.
[deskundige 1] heeft in zijn proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina 52 e.v.) geverbaliseerd dat in de bedrijfsbus van de firma [bedrijfsnaam 2] vijf asbest afvalzakken aanwezig waren. Dit betroffen volgens hem enkele niet doorzichtige gewoven zakken. Enkele doorzichtige zakken waren enkel verpakt. Tevens zag [deskundige 1] dat één van de asbest afvalzakken met gebruikt plastic folie openstond. Hij zag verder op de zakken geen etiket met daarop de herkomst van de inhoud van de zakken en dat de afvalzakken aan de buitenkant droog waren. [deskundige 1] zag vervolgens dat er in de bus een dikke laag wit/grijze stof lag.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de zakken met asbest in dubbelfolie werden verpakt met een asbeststicker daar bovenop getaped. Asbestverwijderaar [naam] heeft bevestigd dat het asbestmateriaal dubbel verpakt werd.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de open zakken zonder asbeststickers die in de bedrijfsauto stonden, lege zakken of zakken met slangen en dergelijke betroffen. In de open zakken zat in ieder geval geen asbest of asbesthoudende materialen. De folie in de zak die [deskundige 1] heeft waargenomen kan geen folie van het containment zijn geweest, omdat dat folie werd verpakt in de voor asbest bedoelde zakken op de daarvoor aangegeven wijze. De bus wordt gebruikt voor diverse sloopwerkzaamheden en daardoor is altijd stof in de bus aanwezig. Het stof dat [deskundige 1] heeft gezien was niet van de asbest afvalzakken afkomstig, aldus de verdachte.
Voorgaande verklaringen van de verdachte komen het hof niet onaannemelijk voor.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van [deskundige 1] blijkt niet dat hij zelf heeft vastgesteld dan wel heeft doen vaststellen dat er daadwerkelijk asbesthoudend materiaal in een of meer van de vijf asbestzakken zat. Evenmin is vastgesteld wat voor folie in de zak zat die [deskundige 1] open heeft zien staan en waar die folie vandaan kwam. Het hof is dan ook van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat de verdachte asbest en/of asbesthoudende materialen heeft afgevoerd zonder deze (deugdelijk) te verpakken in een daartoe geschikte verpakking, zodat ook het onder 2, tweede gedachtestreepje, ten laste gelegde niet bewezen kan worden verklaard.
Het hof acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk handelingen met afvalstoffen heeft verricht en/of nagelaten waardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden of konden ontstaan. Anders dan de advocaat-generaal is het hof dan ook van oordeel dat de verdachte ook van het onder 2 ten laste gelegde, voor zover nog aan de orde, dient te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep met betrekking tot de vrijspraak van het onder 2, derde gedachtestreepje, ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 – voor zover in hoger beroep nog aan de orde - ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.J.M.W. Paridaens, mr. J.W.H.G. Loyson en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van mr. M.C.W. van der Voort, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 april 2016.
=========================================================================
[....]