3.1.Het gaat in deze zaak om het volgende.
( a) Op 19 november 2008 is tussen partijen een overeenkomst van aanneming van werk in regie gesloten “voor de begeleiding van de organisatie en de ondersteuning voor de afbouw” van een reeds door een andere aannemer, die failliet is gegaan, geplaatst casco. Het werk betreft een [geïntimeerden] toebehorende woning aan het [adres] (verder: de woning).
( b) Partijen hebben in verband met de uitvoering van die overeenkomst een geschil gekregen, dat zij hebben voorgelegd aan de Raad van Arbitrage voor de Bouw (verder: de Raad). Bij arbitraal vonnis van 15 december 2011 heeft de arbiter geoordeeld dat [geïntimeerden] ten onrechte zijn opgehouden met het betalen van de facturen van [appellant] en dat deze terecht het werk heeft stilgelegd. [geïntimeerden] zijn veroordeeld tot betaling aan [appellant] van bedragen van € 47.592,82 en € 2.650,=, te vermeerderen met rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten. Op 14 maart 2012 zijn [geïntimeerden] van voormeld arbitraal vonnis in hoger beroep gekomen.
( c) Hangende dat hoger beroep hebben [geïntimeerden] ir. [A] (verder: [A] ) als deskundige ingeschakeld, die op 15 februari 2012 rapport heeft uitgebracht over de constructieve hoedanigheid van de voorgevel van de woning en op 12 maart 2012 over de gevelkozijnen.
( d) De appelarbiters hebben de zaak op 11 januari 2013 mondeling behandeld (pleitnotities van de gemachtigden van partijen bevinden zich onder de stukken) en toen ook de woning in gezelschap van onder anderen partijen, hun gemachtigden en [A] bezichtigd.
( e) In het arbitraal tussenvonnis van 9 augustus 2013 hebben de appelarbiters, onder meer en kort gezegd, geoordeeld dat [geïntimeerden] (wel) terecht een deel van een factuur van [appellant] niet hadden voldaan en dat [appellant] (daarom) niet het recht had het werk neer te leggen, alsmede, dat de tekortkoming in de prestatie van de kant van [appellant] dermate ernstig is dat een volledige ontbinding van de overeenkomst van 19 november 2008 op haar plaats is. Bij dat vonnis is, voorts, het arbitraal vonnis van 15 december 2011 vernietigd en zijn [geïntimeerden] in de gelegenheid gesteld bij akte de waarde van het werk, de (aanvullende) schadevergoeding alsmede de kosten van het conservatoir beslag nader uiteen te zetten en te onderbouwen. [appellant] mocht op deze akte reageren.
( f) In de vervolgens door [geïntimeerden] genomen nadere akte van 6 november 2013 is, mede aan de hand van een rapport van [A] van 31 oktober 2013, becijferd dat [appellant] per saldo nog “€ 196.363,06 + PM + PM + reeds toegekend in het tussenvonnis d.d. 9 augustus 2013” aan [geïntimeerden] dient te voldoen.
( g) In zijn hierop genomen nadere akte van 8 januari 2014 stelt [appellant] op grond van een memorandum van 2 januari 2014 van dr. ir. [B] (verder: [B] ) dat het arbitraal tussenvonnis op ernstige, evidente, misslagen berust. Die nadere akte houdt onder meer het volgende in:
“8. Nu, zoals gezegd, het arbitraal tussenvonnis op volledig onjuiste, met name ook feitelijke, uitgangspunten berust terwijl Uw College daarnaast bovenvermelde e-mailberichten[van 4 en 7 januari 2009; hof]
– die zich onmiskenbaar wel bij de stukken bevinden - niet bij Uw oordeel heeft betrokken, ziet (…) [appellant] geen aanleiding om inhoudelijk in te gaan op de nadere akte d.d. 6 november 2013 namens [geïntimeerden] nu die akte immers volledig haar grondslag vindt in het arbitraal tussenvonnis waaraan geen enkele waarde dient te worden gehecht.”
( h) Bij brief van 8 januari 2014 heeft de secretaris van de Raad partijen de ontvangst van laatstgenoemde akte bevestigd en - omdat mr. Roelink daarin had aangegeven geen aanleiding te zien inhoudelijk in te gaan op de nadere akte van [geïntimeerden] - meegedeeld dat het aan arbiters is te beoordelen of opdrachtgevers nog in de gelegenheid zullen worden gesteld op een en ander te reageren en of de mondelinge behandeling, die gepland stond voor 24 maart 2014, doorgang zal vinden.
( i) Bij brief van 15 januari 2014 heeft de secretaris van de Raad partijen meegedeeld dat arbiters zich genoegzaam voorgelicht achten zodat zij [geïntimeerden] niet in de gelegenheid zullen stellen op de nadere akte van [appellant] te reageren. De schriftelijke behandeling van het geschil werd gesloten. Verder is meegedeeld dat de mondelinge behandeling op 24 maart 2014 geen doorgang zal vinden.
( j) Bij het ter griffie van de rechtbank gedeponeerde arbitraal eindvonnis in beroep van 11 april 2014 is [appellant] - kort gezegd - veroordeeld [geïntimeerden] een bedrag van € 196.008,91 te betalen, te vermeerderen met rente en kosten. De overwegingen 12 en 13 van dat vonnis luiden:
“12. Verder zouden appelarbiters zich volgens dr.ir. [B] (…) met name hebben gebaseerd op bevindingen van de door opdrachtgevers[ [geïntimeerden] ; hof]
geconsulteerde deskundige ir. [A] .
13. Uit het tussenvonnis blijkt echter duidelijk dat appelarbiters zelf ter plaatse zijn geweest en zelf diverse – ook gevaarlijke – tekortkomingen hebben vastgesteld. Ir. [A] was bij die bezichtiging aanwezig en appelarbiters hebben hem toen kritisch bevraagd over zijn rapportages. Zij volgen zijn technische oordeel in grote lijnen. Het memorandum van dr.ir. [B] geeft geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen en rechtvaardigt zeker niet zijn conclusie (…) dat de notitie van ir. [A] naar objectieve maatstaven haaks staat op geschreven en ongeschreven regels van goede en deugdelijke advisering in geval van een (bouwkundig) geschil.”
( k) In eerste aanleg vorderde [appellant] , kort gezegd, dat de rechtbank de arbitrale vonnissen van 9 augustus 2013 en 11 april 2014 zou vernietigen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van het geding. Na verweer van [geïntimeerden] heeft de rechtbank de vordering bij het bestreden vonnis afgewezen en [appellant] in de proceskosten verwezen.