ECLI:NL:GHAMS:2016:143

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 januari 2016
Publicatiedatum
26 januari 2016
Zaaknummer
15/00567
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd door gemeente Beverwijk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die op 18 juni 2014 door de gemeente Beverwijk aan de belanghebbende is opgelegd. De naheffingsaanslag bedroeg € 59,25, bestaande uit € 1,25 aan parkeerbelasting en € 58,00 aan kosten. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar. De rechtbank Noord-Holland heeft het beroep van de belanghebbende tegen deze beslissing op 11 juni 2015 eveneens ongegrond verklaard. De belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Amsterdam, dat op 26 januari 2016 uitspraak deed.

De belanghebbende stelde dat haar auto op de dag van de naheffingsaanslag niet in Beverwijk was, maar in [Z]. Ze voerde aan dat ze vanwege gezondheidsproblemen niet in staat was om naar Beverwijk te rijden en overhandigde een verklaring van haar zus ter ondersteuning van haar standpunt. De heffingsambtenaar daarentegen betwistte de stelling van de belanghebbende en stelde dat de parkeercontroleur geen reden had om aan de juistheid van zijn waarneming te twijfelen. Het Hof oordeelde dat de parkeercontroleur de gegevens handmatig had ingevoerd en dat deze overeenkwamen met de gegevens van de belanghebbende.

Het Hof concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat de belanghebbende als houder van het voertuig werd aangemerkt. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat de bezwaartermijn correct was vastgesteld en dat de belanghebbende tijdig bezwaar had aangetekend. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat er geen aanleiding voor was.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 15/00567
26 januari 2016
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] ,wonende te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 14/3960 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Beverwijk,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is op 18 juni 2014 een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Beverwijk opgelegd, ten bedrage van € 59,25 (bestaande uit € 1,25 aan parkeerbelasting verhoogd met een bedrag van € 58,00 aan kosten ter zake van het opleggen van die naheffingsaanslag).
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de hiervoor gemelde naheffingsaanslag. Bij uitspraak op bezwaar van 17 september 2014 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
Bij uitspraak van 11 juni 2015 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep tegen de hiervoor gemelde uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 3 juli 2015. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2016. Van de zijde van belanghebbende, die voor de zitting is uitgenodigd bij aangetekende brief met dagtekening 3 december 2015 verzonden naar het adres van haar gemachtigde ( [...] ), is niemand verschenen. Blijkens gegevens van PostNL (‘Track & Trace’) is de brief op 4 december 2015 afgeleverd op het adres van de gemachtigde en is voor de ontvangst getekend. Namens de heffingsambtenaar is [Y] verschenen.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met de uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

Het Hof ziet aanleiding de feiten zelfstandig vast te stellen.
2.1.
Belanghebbende is eigenaar van een auto van het merk [A] met het kenteken [..-..-..] . Als kleur van de auto is in de door de heffingsambtenaar overgelegde gegevens van de Rijksdienst voor het wegverkeer “grijs” vermeld.
Belanghebbende staat, volgens een uittreksel van het GBA-register (van 5 november 2014), ingeschreven op het adres [B-straat 1] te [Z] .
2.2
Op 18 juni 2014 datum heeft de heffingsambtenaar (de parkeercontroleur) om 11.09 uur geconstateerd dat een auto aan het Meerplein te Beverwijk stond geparkeerd zonder dat in de auto een geldig parkeerkaartje aanwezig was. In een ter zake handmatig door de parkeercontroleur opgemaakt document staat onder meer vermeld “
Meerplein (…) [..-..-..] [A] GRIJS”. Naar aanleiding van deze constatering is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
2.3.
Op 31 juli 2014 is aan belanghebbende een duplicaat van de naheffingsaanslag toegezonden. Als belastbaar feit is op het duplicaat vermeld: “Kaart niet zichtbaar/geen parkeerrecht”. Op 26 augustus 2014 geeft belanghebbende bezwaar aangetekend.

3.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daarbij het volgende overwogen:

Geschil en beoordeling van het geschil
Ten aanzien van de ontvankelijkheid
4. In navolging van de Hoge Raad in de uitspraak van 14 juli 2000 (nr. 34 578, BNB 2000/284) oordeelt de rechtbank dat indien op de voet van het bepaalde in artikel 234, zevende lid, Gemeentewet voor de uitreiking van de naheffingsaanslag parkeerbelasting is volstaan met het aanbrengen van de aanslag op of aan het voertuig, moet worden aangenomen dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift aanvangt met ingang van de dag na die van de dagtekening van de aanslag. Indien niet vaststaat dat de aanslag op deze wijze is uitgereikt, vangt de termijn voor het instellen van bezwaar eerst aan op de dag na dagtekening van een duplicaat naheffingsaanslag. Nu eiseres gemotiveerd heeft gesteld dat zij eerst door toezending van het duplicaat bekend is geworden met de naheffingsaanslag parkeerbelasting, is de bezwaartermijn aangevangen op de dag na dagtekening van de aan eiseres verzonden duplicaataanslag. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Nu eiseres binnen de termijn van zes weken bezwaar heeft aangetekend, heeft verweerder het bezwaar terecht als tijdig en als ontvankelijk aangemerkt.
Ten aanzien van het materiële geschil
5. Eiseres heeft gesteld dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd, omdat de auto op de bewuste dag niet in Beverwijk, maar in [Z] was en dat zij vanwege haar gezondheidstoestand ook onmogelijk de afstand naar Beverwijk had kunnen rijden. Eiseres heeft een verklaring van haar zus overgelegd, waarin deze verklaart dat zij op 17 en 18 juni 2014 bij haar zus logeerde en dat de auto zich de hele dag onder de carport van eiseres in [Z] bevond.
6. Verweerder stelt dat hij geen reden heeft om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaring van de parkeercontroleur te twijfelen, temeer nu het kenteken handmatig is ingevoerd en deze overeenkomt met het merk en de kleur van de auto zoals die zijn opgenomen in de gegevens van de Rijksdienst wegverkeer, en dat eiseres als houder van het voertuig terecht is aangemerkt als belastingplichtige.
7. Niet in geschil is dat op grond van de Verordening Parkeerbelastingen 2014 voor het onderhavige parkeren aan het Meerplein te Beverwijk parkeerbelasting verschuldigd was. Verder is niet in geschil dat eiseres ten tijde van het parkeren als de houder van de auto kon worden aangemerkt. De parkeerbelasting wordt in beginsel geheven van degene die het voertuig heeft geparkeerd. Als de belasting niet is voldaan wordt op grond van artikel 225, vijfde lid, van de Gemeentewet de houder van het voertuig aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd. De enige mogelijke uitzonderingen zijn:
- als blijkt dat ten tijde van het parkeren een ander in het kentekenregister had moeten staan ingeschreven, in welk geval die ander wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd;
- indien een voor ten hoogste drie maanden aangegane huurovereenkomst wordt overgelegd waaruit blijkt wie ten tijde van het parkeren ingevolge deze overeenkomst de huurder van het voertuig was, in welk geval de huurder wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd;
- als aannemelijk wordt maakt dat ten tijde van het parkeren een ander tegen zijn wil van het voertuig gebruik heeft gemaakt en dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen.
De eerste twee in dit artikel genoemde twee uitzonderingen doen zich hier onbetwist niet voor. De laatstgenoemde uitzondering kan evenmin toepassing vinden, reeds omdat de zus van eiseres heeft verklaard dat eiseres en de auto op 18 juni 2014 de hele dag in [Z] waren.
8. Nu eiseres in het kentekenregister staat geregistreerd staat als houder van het kenteken wordt zij ingevolge artikel 225, vijfde lid, van de Gemeentewet aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd en heeft verweerder de naheffingsaanslag terecht aan eiseres opgelegd. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat - indien de verklaring van de zus van eiseres wordt gevolgd, hierop neerkomend dat de auto de bewuste dag niet in Beverwijk is geweest - hieraan de gevolgtrekking zou moeten worden verbonden dat een ander voertuig dan het hare op de bewuste dag en tijd en parkeerplek in Beverwijk heeft geparkeerd. Dat laatste evenwel is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk, gelet op het feit dat zowel het kenteken als het merk en de kleur van eiseres haar auto overeenkomen met de blijkens de gedingstukken door de parkeercontroleur bij het opleggen van de naheffingsaanslag waargenomen gegevens.
9. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

4.Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd.

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Nu in hoger beroep de ontvankelijkheid van het bezwaar tussen partijen niet meer in geschil is en het Hof geen aanleiding ziet hieromtrent anders te oordelen dan de rechtbank (in rechtsoverweging 4 van de rechtbankuitspraak) spitst het geschil zich toe op de vraag of ten aanzien van de onder 2.1 genoemde auto van belanghebbende terecht een naheffingsaanslag parkeerbelasting is opgelegd.
5.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag ten onrechte aan haar is opgelegd omdat haar auto zich ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag niet in Beverwijk bevond
.Ter onderbouwing voert zij (ook in hoger beroep) aan dat ze destijds vanwege lichamelijke klachten (post traumatische stress stoornis – postnatale depressie – rugklachten – bekkeninstabiliteit naar aanleiding van zware zwangerschap en bevalling) niet in staat was een dergelijke afstand (tussen haar woonadres in [Z] en Beverwijk) met de auto af te leggen. Voorts heeft zij ter onderbouwing een schriftelijke verklaring van haar zuster [C] overgelegd. In deze verklaring is – samengevat – opgenomen dat de zuster destijds (op 17 en 18 juni 2014) bij belanghebbende logeerde in verband met de ziekte en beperkingen van belanghebbende en dat de auto van belanghebbende de hele dag (naar het Hof begrijpt: in ieder geval op 18 juni 2014) onder de carport van belanghebbende te [Z] stond.
Er is in dan ook, in de visie van belanghebbende, een verkeerd kenteken door de parkeercontroleur genoteerd.
5.3.
De heffingsambtenaar heeft in hoger beroep herhaald dat hij geloof hecht aan de verklaring van de parkeercontroleur. De gegevens zijn door de parkeercontroleur handmatig ingetoetst, waarbij het merk, kleur en kenteken van de auto zijn vermeld. Daarbij hecht de heffingsambtenaar minder geloof aan de verklaring van de zuster van belanghebbende die, anders dan ze stelt, op het adres van belanghebbende stond ingeschreven (en daar dus niet ‘logeerde’).
5.4.
Het Hof verenigt zich met de onder 7 tot en met 9 weergegeven beslissingen van de rechtbank, de gronden waarop deze beslissingen berusten en maakt deze tot de zijne.
Hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd werpt geen nieuw of ander licht op de zaak. Het Hof acht derhalve niet aannemelijk dat de parkeercontroleur zich heeft vergist. Het Hof voegt aan de overwegingen van de rechtbank nog toe dat het evenmin aannemelijk acht dat sprake zou zijn geweest van een andere auto dan die van belanghebbende met een identiek (en dus vals) kenteken, nu het in een dergelijk geval voor de hand had gelegen dat belanghebbende vaker met naheffingsaanslagen parkeerbelasting en/of boeten voor verkeersovertredingen zou zijn geconfronteerd en daarvan melding en/of aangifte zou hebben gedaan indien zij niet degene was die had geparkeerd en/of de overtredingen had begaan. De stukken van het geding bevatten hiervoor evenwel geen enkele aanwijzing.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. M.J. Leijdekker, voorzitter, F.J.P.M. Haas en W.E.M. van Nispen tot Sevenaer, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Hogendoorn, als griffier. De beslissing is op 26 januari 2016 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.