ECLI:NL:GHAMS:2015:581

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 februari 2015
Publicatiedatum
25 februari 2015
Zaaknummer
200.124.350.01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen notaris en ontvankelijkheid van klaagster in tuchtrechtelijke procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht tegen een notaris. De klaagster, die de notaris beschuldigde van het niet corrigeren van een verklaring van erfrecht, werd in haar klacht niet-ontvankelijk verklaard. Het hof oordeelde dat de klacht in wezen betrekking had op een eerder door haar broer ingediende klacht, die al onherroepelijk was beslist. De notaris had in zijn verweer aangevoerd dat hij niet adequaat was gehoord in de eerdere procedure, maar het hof oordeelde dat de klacht van klaagster niet ontvankelijk was op basis van het beginsel 'ne bis in idem'. Dit beginsel houdt in dat een klacht over hetzelfde feit niet opnieuw kan worden behandeld, ook niet door een andere klager. Het hof vernietigde de beslissing van de kamer en verklaarde klaagster in haar klacht niet-ontvankelijk, waarmee het de eerdere uitspraak bevestigde dat de notaris niet in strijd met zijn zorgplicht had gehandeld. De zaak benadrukt de belangrijke juridische principes van hoor- en wederhoor en de ontvankelijkheid van klachten in het tuchtrecht.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.124.350/01 NOT
nummer eerste aanleg : KLN 12.14
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 24 februari 2015
inzake
[naam],
notaris te [plaats],
appellant,
gemachtigde: [naam], advocaat te [plaats],
tegen
[naam],
wonend te [plaats],
geïntimeerde,
gemachtigde: [naam], wonend te [plaats].

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: de notaris) heeft tijdig een op 12 maart 2013 gedateerd beroepschrift
– met één bijlage – bij het hof ingediend tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen in het arrondissement
’s-Hertogenbosch (hierna: de kamer) van 18 februari 2013. Bij die beslissing heeft de kamer het verzet van geïntimeerde (hierna: klaagster) tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de kamer van 27 juni 2012 gegrond verklaard en de klacht van klaagster tegen de notaris ongegrond verklaard.
1.2.
Op 17 juni 2013 is van de zijde van de notaris een aanvullend beroepschrift – met bijlagen – ter griffie van het hof ingekomen.
1.3.
Van klaagster is op 25 juni 2013 een verweerschrift bij het hof ingekomen.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 11 december 2014. De notaris en zijn gemachtigde zijn verschenen. Beiden hebben het woord gevoerd aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota. Klaagster is – zonder bericht van verhindering – niet verschenen.

2.De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
De gemachtigde van klaagster – tevens haar broer – heeft de notaris schriftelijk verzocht de verklaring van erfrecht van 1993, die zijn voorganger, notaris mr.[naam], met betrekking tot de nalatenschap van de vader van klaagster en haar gemachtigde (verder: erflater) heeft opgesteld, te rectificeren. Op verzoek van de notaris heeft de gemachtigde van klaagster zijn belang bij de wijziging van de verklaring van erfrecht schriftelijk aan de notaris kenbaar gemaakt. Hierop heeft de notaris zijn ministerie geweigerd.
3.2.2.
De gemachtigde van klaagster heeft op 9 januari 2011 zelf een klacht tegen de notaris ingediend bij de kamer. Bij beslissing van 17 juni 2011 heeft de kamer die klacht ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft het hof bij beslissing van 29 mei 2012
(ECLI:NL:GHAMS:2012:CA2565) voormelde beslissing bevestigd.

4.Het standpunt van klaagster

Klaagster heeft in de oorspronkelijke klacht de notaris verweten dat hij in strijd heeft gehandeld met zijn zorgplicht door te weigeren voormelde verklaring van erfrecht te corrigeren. Hetgeen in deze verklaring staat vermeld omtrent de vestiging/het bestaan van het levenslange vruchtgebruik op de onverdeelde nalatenschap van erflater ten behoeve van de moeder van klaagster is naar de mening van klaagster misleidend en incompleet. Dit geldt in het bijzonder ten aanzien van de tot de nalatenschap behorende onroerende zaak. Die onduidelijkheid is dermate groot dat de gehele verklaring moet worden gecorrigeerd. Dit betekent dat artikel 45 lid 2 van de Wet op het notarisambt (verder: Wna) hier niet van toepassing is. Omdat de executeur uitgaat van het vermeende vruchtgebruik op de desbetreffende onroerende zaak, ligt de verdeling van de nalatenschap al vijf jaar stil. Het belang van klaagster bij correctie van de verklaring van erfrecht is hiermee gegeven.

5.Het standpunt van de notaris

5.1.
De notaris voert in hoger beroep allereerst aan dat de beslissing van de kamer als nietig moet worden aangemerkt, aangezien hij als gevolg van de onzorgvuldige werkwijze van de kamer in eerste aanleg niet inhoudelijk op de klacht van klaagster heeft kunnen reageren. De kamer heeft de behandeling van het verzet en de inhoudelijke behandeling van de klacht tijdens één zitting (d.d. 20 december 2012) aansluitend op elkaar laten plaatsvinden, terwijl dit naar zijn mening krachtens de Wna niet is toegestaan en hij schriftelijk aan de kamer heeft laten weten - onder verwijzing naar zijn eerdere schrijven aan de kamer - niet aanwezig te zullen zijn bij de behandeling van het verzet, maar (in het geval van gegrondverklaring van het verzet) wel wenste te verschijnen op de zitting waarbij de inhoudelijke behandeling van de klacht plaats zou vinden. De notaris is het recht op hoor- en wederhoor ontzegd.
5.2.
Voorts is de notaris van mening dat de kamer ten onrechte heeft overwogen dat klaagster een zelfstandig belang heeft bij een uitspraak op de namens haar ingediende klacht. Klaagster heeft de notaris nimmer gevraagd om een correctie van de verklaring van erfrecht, zodat zij geen enkel zelfstandig belang bij haar klacht heeft.
5.3.
Daarnaast stelt de notaris dat de beslissing van de kamer in strijd is met het beginsel ‘ne bis in idem’. De kamer en het hof hebben immers in een eerdere procedure waarbij de gemachtigde van klaagster als klager betrokken was, op basis van hetzelfde feitencomplex en een klacht van dezelfde inhoud en strekking als de onderhavige klacht, al uitspraak gedaan.

6.De beoordeling

Belang klaagster bij ingediende klacht
6.1.
Het hof ziet aanleiding eerst in te gaan op de vraag of klaagster kan worden ontvangen in haar klacht. Het hof stelt daartoe het volgende voorop. Gelet op het tijdstip van indiening van de klacht (31 mei 2012) moet de ontvankelijkheid van klaagster worden beoordeeld naar het recht van vóór 1 januari 2013.
6.2.
Onder het begrip ‘belanghebbenden’ als bedoeld in artikel 99 (oud) Wna (zoals dit artikel luidde ten tijde van de indiening van de klacht) moeten volgens de geldende jurisprudentie allereerst de partijen en rechthebbenden, zoals genoemd in de artikelen 49 en 49b (oud) Wna worden begrepen. Naar het oordeel van het hof kan klaagster aangemerkt worden als persoon die een recht kan ontlenen aan de onder 3.2.1. vermelde verklaring van erfrecht in de zin van laatstgenoemd artikel. Dit leidt ertoe dat het hof, evenals de kamer, van oordeel is dat klaagster in haar klacht kan worden ontvangen.
Beginsel van hoor- en wederhoor
6.3.
Het hof overweegt als volgt ten aanzien van het bezwaar van de notaris tegen de gang van zaken in eerste aanleg. Krachtens artikel 101, lid 1 Wna neemt de kamer geen beslissing dan na verhoor of behoorlijke oproeping van de notaris. Hoewel de notaris is opgeroepen voor de zitting van de kamer op 20 december 2012, blijkt uit de oproepbrief van de kamer niet dat tijdens die zitting aansluitend op de behandeling van het verzet de inhoudelijke behandeling van de klacht zou gaan plaatsvinden. Gelet hierop, alsmede op de omstandigheid dat de notaris duidelijk aan de kamer kenbaar heeft gemaakt dat hij - vanwege zijn gezondheid - niet aanwezig zou zijn bij de behandeling van het verzet, maar (in het geval van gegrondverklaring van het verzet) wel wenste te verschijnen op de zitting waarbij de inhoudelijke behandeling van de klacht plaats zou vinden, is het hof van oordeel dat het bezwaar van de notaris tegen de gang van zaken in eerste aanleg gegrond is.
6.4.
Nu de zaak in hoger beroep in volle omvang opnieuw is behandeld en de notaris thans voldoende de gelegenheid heeft gehad zijn standpunten naar voren te brengen en zich voor te bereiden op de mondelinge behandeling, betekent het gegrond bevinden van het bezwaar van de notaris echter niet dat de bestreden beslissing reeds daarom niet in stand kan blijven.
Ne bis in idem
6.5.
Naar vaste jurisprudentie van het hof geldt in het tuchtrecht, waarin het gedrag van aangeklaagde centraal staat, de regel dat na behandeling van een klacht door de tuchtrechter, een klacht over “hetzelfde feit” niet andermaal kan plaatsvinden. Naar het oordeel van het hof geldt dit eveneens indien die klacht door een andere klager is ingediend (zie beslissing van het hof van 21 oktober 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:4397). Dit
ne-bis-in-idem-beginsel leidt ertoe, dat indien kan worden gesproken van “hetzelfde feit”, de beoordeling van het tuchtrechtelijke aspect van de klacht in een eerdere zaak, aan een nieuwe tuchtrechtelijke beoordeling van het handelen van de notaris in de weg staat.
6.6.
Het hof is van oordeel dat de klacht van klaagster in de kern ziet op hetgeen waarover in een eerdere klachtprocedure, destijds gevoerd door de gemachtigde van klaagster, onherroepelijk is beslist in de onder 3.2.2. bedoelde beslissing van het hof van 29 mei 2012. De oorspronkelijke klacht van klaagster heeft betrekking op het handelen van de notaris ter zake het verzoek tot het rectificeren van de verklaring van erfrecht van 1993 met betrekking tot de nalatenschap van erflater en ziet daarmee op hetzelfde feitencomplex dat aan het klachtonderdeel in vorenbedoelde beslissing ten grondslag werd gelegd. Het feit dat inmiddels de verklaringen van 9 en 16 februari 2012 van de Directie Rechtszekerheid Informatieteam bekend zijn, maakt het voorgaande naar het oordeel van het hof niet anders.
6.7.
Het vorenstaande brengt met zich dat het
ne-bis-in-idem-beginsel hier aan de orde is, zodat klaagster in haar klacht niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Aangezien het hof tot een andere beslissing komt dan de kamer, zal het hof de beslissing van de kamer vernietigen.
6.8.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.9.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart klaagster in haar klacht niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, J. Blokland en J.W. van Zaane en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2015 door de rolraadsheer.