ECLI:NL:GHAMS:2015:5744
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Afwijzing schorsingsverzoek in hoger beroep wegens onvoldoende onderbouwing en recidivegevaar
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 juli 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de verdachte, die in voorlopige hechtenis was genomen. De verdachte, geboren in 1994 en thans verblijvende in het huis van bewaring te Zwaag, had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, die op 24 juni 2015 een bevel tot zijn gevangenhouding had gegeven. Tijdens de zitting heeft het hof kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder de akte van de griffier en de verklaringen van de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. H.M. Feenstra.
Het hof heeft de beschikking van de rechtbank beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de gronden voor de voorlopige hechtenis voldoende ernstig zijn. De verdachte was aangetroffen in een situatie die verband hield met een medeverdachte en had geen verklaring gegeven voor zijn aanwezigheid. Bovendien was er sprake van een kleine recidivegrond, aangezien de verdachte nog in een proeftijd liep. Het hof oordeelde dat er geen omstandigheden waren die een schorsing van de voorlopige hechtenis rechtvaardigden, vooral omdat er geen reclasseringsrapport met concrete schorsingsvoorwaarden beschikbaar was.
Uiteindelijk heeft het hof het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen, evenals het beroep tegen de beschikking van de rechtbank. De beslissing werd genomen in raadkamer, waarbij de voorzitter en de raadsheren unaniem tot deze conclusie kwamen. De advocaat-generaal heeft de beschikking ter kennis van de verdachte gebracht, waarmee de procedure in deze zaak werd afgesloten.