ECLI:NL:GHAMS:2015:5380

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
24 december 2015
Zaaknummer
200.089.480/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vernietiging leaseovereenkomsten Dexia Nederland B.V.

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vernietiging van leaseovereenkomsten tussen appellante en Dexia Nederland B.V. De zaak betreft een geschil over aandelenleaseovereenkomsten die door appellante zijn vernietigd. Het hof heeft eerder op 18 november 2014 een tussenarrest gewezen, waarin appellante de gelegenheid kreeg om tegenbewijs te leveren tegen het feit dat zij meer dan drie jaar voor de buitengerechtelijke vernietiging van de overeenkomsten op de hoogte was van hun bestaan. Appellante en haar echtgenoot hebben als getuigen verklaard over hun financiële situatie en de wijze waarop de leaseovereenkomsten tot stand zijn gekomen. Het hof heeft vastgesteld dat het bewijsvermoeden dat is ontleend aan de en/of-rekening is ontzenuwd, en dat appellante niet op de hoogte was van de leaseovereenkomsten. Het hof oordeelt dat de vernietigingsverklaring rechtsgeldig is en dat Dexia de bedragen die appellante heeft betaald op grond van de leaseovereenkomsten moet terugbetalen, vermeerderd met wettelijke rente. Het vonnis waarvan beroep is vernietigd en de oorspronkelijke vordering van appellante is toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.089.480/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : 1032939 DX EXPL 09-187
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 december 2015
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van het geding

Partijen worden hierna wederom [appellante] en Dexia genoemd.
In deze zaak heeft het hof op 18 november 2014 een tussenarrest gewezen. Voor het verloop van het geding tot dan toe wordt naar dit arrest verwezen.
Bij genoemd arrest is [appellante] in de gelegenheid gesteld tot het leveren van tegenbewijs tegen het voorshands als bewezen aangenomen feit dat zij meer dan drie jaar voordat zij deze buitengerechtelijk heeft vernietigd met het bestaan van de leaseovereenkomsten bekend is geworden.
Ingevolge het tussenarrest heeft [appellante] zichzelf en haar echtgenoot [X] (hierna: [X] ) op 19 februari 2015 als getuigen doen horen. Het daarvan opgemaakte proces-verbaal is bij de gedingstukken gevoegd.
Daarop hebben Dexia en [appellante] achtereenvolgens een memorie na enquête genomen.
Vervolgens hebben partijen wederom arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling

2.1
Het hof zal allereerst ingaan op de door Dexia, in haar memorie na enquête, opgeworpen grief, dat [appellante] nimmer een rechtsgeldige vernietigingsverklaring heeft afgelegd. Deze grief heeft betrekking op feiten die voor het eerst zijn opgekomen in het na de memoriewisseling gehouden getuigenverhoor. Met de grief beoogt Dexia te voorkomen dat op basis van onjuiste feiten wordt beslist. Daarmee doet zich een uitzondering voor op de regel dat alle grieven direct bij memorie van grieven naar voren moeten worden gebracht. Daaruit volgt dat de grief niet tardief is. Bij het vorenstaande heeft het hof zich rekenschap gegeven van zijn andersluidende oordeel in zijn arresten van 7 juli 2015 (ECLR:NL:GHAMS:2015:2837) en 11 augustus 2015 (ECLI:NL:GHAMS:2015:3252). De door [appellante] uitgebrachte vernietigingsverklaring is een eenzijdige gerichte rechtshandeling. Het enkel uitbrengen van de vernietigingsverklaring leidt op grond van artikel 3:50 lid 1 BW tot de vernietiging van de leaseovereenkomst(en). Dit rechtsgevolg treedt in onafhankelijk van de wil van Dexia. Dexia is slechts degene aan wie de vernietigingsverklaring dient te worden en in dit geval ook is gericht. De bevoegdheid om op grond van artikel 1:89 BW rechtshandelingen te kunnen vernietigen die zonder de in artikel 1:88 BW vereiste toestemming zijn gesloten, heeft de strekking het gezinsvermogen te beschermen. De vernietigingsgrond is slechts in het belang van [appellante] gegeven. Dit alles brengt het hof tot het oordeel dat indien en voor zover de vernietigingsverklaring niet overeenstemt met de wil van [appellante] de verklaring vernietigbaar is. Uitsluitend [appellante] (en niet Dexia) is daarmee gerechtigd de nietigheid van de uitgebrachte vernietigingsverklaring in te roepen. Van die bevoegdheid heeft [appellante] evenwel geen gebruik gemaakt. De grief faalt.
2.2
Het hof zal vervolgens ingaan op hetgeen [appellante] heeft gesteld ter toelichting op grief 1, betreffende het moment waarop met betrekking tot de rechtsvordering tot vernietiging van de leaseovereenkomst de verjaringstermijn aanvangt.
2.3
Op grond van artikel 1:88 lid 1 sub d BW geldt dat voor het aangaan van de leaseovereenkomst, die moet worden aangemerkt als overeenkomst van huurkoop, de schriftelijke toestemming van de echtgenoot van de afnemer was vereist. Artikel 1:89 lid 1 BW biedt de niet-handelende echtgenoot de mogelijkheid de leaseovereenkomst te vernietigen als geen toestemming voor het sluiten daarvan is verleend.
2.4
Uit artikel 3:52, eerste lid, aanhef en onder d, BW in samenhang met artikel 1:89, eerste lid, BW volgt dat de bevoegdheid tot vernietiging van een overeenkomst wegens het ontbreken van de krachtens artikel 1:88 BW vereiste toestemming verjaart na drie jaren gerekend vanaf het moment waarop deze bevoegdheid tot vernietiging aan de echtgenoot van wie de toestemming was vereist, ten dienste is komen te staan.
2.5
Op grond van de totstandkomingsgeschiedenis en uit de redactie van artikel 3:52 lid 1 aanhef en onder d BW is naar het oordeel van het hof met de maatstaf ‘ten dienste is komen te staan’ tot uitdrukking gebracht dat de betrokkene de bevoegdheid tot vernietiging daadwerkelijk moet kunnen uitoefenen. Van een ‘ten dienste komen te staan’ is onder andere geen sprake als de tot vernietiging bevoegde niet op de hoogte was van het feit dat de desbetreffende rechtshandeling is verricht (en dus ook niet dat een vernietigingsgrond bestaat). De rechtshandeling moet ter kennis van de tot vernietiging bevoegde zijn gekomen, zodat de betrokkene de nietigheid kan inroepen tegenover degenen die partij zijn bij de rechtshandeling. Anders dan [appellante] stelt, is voor de aanvang van de verjaringstermijn niet vereist dat zij bekend was met de feiten en omstandigheden waaruit kan worden geconcludeerd dat het om een huurkoopovereenkomst ging.
2.6
Voor het hof is aldus uitgangspunt – en dat is in eerdere rechtspraak van het hof ook tot uitdrukking gebracht – dat voor het ten dienste komen te staan van de bevoegdheid tot vernietiging, en daarmee voor de aanvang van de verjaringstermijn, bepalend is wanneer de echtgenoot van wie de toestemming was vereist daadwerkelijk met het bestaan van de betreffende overeenkomst bekend is geworden. Het komt er daarmee op aan wanneer [appellante] daadwerkelijk bekend is geworden met het bestaan van de leaseovereenkomsten waarvan zij bij brief van 28 juni 2005 de nietigheid heeft ingeroepen (zie ook de arresten van de Hoge Raad van 28 januari 2011, NJ 2012, 603; ECLI:NL:HR:2011:BO6106 en 17 februari 2012, RvdW 2012, 319; ECLI: NL:HR:2012:BU6506). In het laatstgenoemde arrest heeft de Hoge Raad het oordeel van het hof, dat in beginsel met ingang van de ontvangstdatum van het oudste bankafschrift van de en/of-rekening waarop de betalingen op grond van de leaseovereenkomst staan vermeld kan worden aangenomen dat de echtgenote bekend was met de betrokken overeenkomst, niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd geacht. Ook daaruit volgt dat voor de aanvang van de verjaringstermijn niet (tevens) is vereist dat de betrokkene (reeds) bekend was met de feiten en omstandigheden waaruit kan worden geconcludeerd dat het om een huurkoopovereenkomst ging. Bekendheid met het bestaan van de overeenkomst (kenbaar door de betalingen vanaf een bankrekening) is voor de aanvang van de verjaringstermijn voldoende.
2.7
Met het voorgaande is de eerste grief vergeefs voorgesteld.
2.8
De grieven 2, 3 4 en 5 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. In het kader van deze grieven is [appellante] , zoals in het tussenarrest verwoord, in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren tegen het voorshands als bewezen aangenomen feit dat zij meer dan drie jaar voordat zij deze buitengerechtelijk heeft vernietigd met het bestaan van de door [X] met Dexia gesloten leaseovereenkomsten bekend is geworden.
2.9
[appellante] heeft het volgende verklaard:
“Ik ben sinds 1973 getrouwd met dhr. [X] . Voor mijn huwelijk werkte ik als verpleegkundige, daarna heb ik nooit meer gewerkt. Ik had sindsdien dus ook geen inkomsten. Ik kreeg van mijn man huishoudgeld. Verder was het zo dat als ik aangaf dat ik iets nodig had, hij zorgde dat het werd aangeschaft. Echt overleg over de financiën hadden wij niet. Als mijn man iets wilde kopen dan deed hij dat, daar had ik geen inspraak in. Zelf had ik mijn pensioenaanspraken verzilverd voordat ik trouwde, wat mijn man voor pensioen geregeld heeft weet ik niet, dat bespraken wij niet. Wij hebben vijf kinderen, van wie er een paar gestudeerd hebben. Mijn man heeft die studie betaald, ook op dat punt heb ik mij met de financiën niet bemoeid. Toen ik trouwde had mijn man een huis, dat stond alleen op zijn naam. Dat huis is verkocht en wij hebben toen een tijd in een huurhuis gewoond. Rond 2000 hebben wij een nieuw huis gekocht. Ik weet eigenlijk niet of dat op naam van ons allebei staat of niet. Wij hebben daarvoor geen geld bij de bank hoeven lenen, de familie aan beide kanten heeft ons geld beschikbaar gesteld. Aan mijn kant van de familie heb ik daarover gesproken met mijn zus, die toen de financiën van mijn ouders deed.
Ik had toen ik trouwde een girorekening met nummer [1] . Die rekening is ergens in de jaren ’90 een en/of-rekening geworden van mijn man en mij samen. Mijn man had ook een girorekening en ook die rekening is op een gegeven moment een en/of-rekening geworden. Post van de bank voor de girorekening met het nummer dat ik noemde beschouwde ik als mijn post, post voor de andere rekening als post voor mijn man. Wij maakten nooit elkaars post open. Het is best mogelijk dat er ooit post van Dexia is geweest, maar ik heb daar geen enkele herinnering aan.
Op een gegeven moment heeft mijn man mij verteld dat hij aandelenleasecontracten had gesloten. Er is mij vaker gevraagd wanneer dat is geweest, ik kan mij dat niet goed herinneren. Ik denk dat het in september 2005 is geweest, het was in elk geval in de zomer, maar ik ben van de maand en het jaar niet zeker. Ik weet niet waarom mijn man mij vertelde van die contracten, er staat mij alleen bij dat hij er vanaf wilde. Ik vind het moeilijk om te zeggen hoe ik toen gereageerd heb. Ik was wel boos, maar ik vind dit een moeilijk onderwerp. Ik weet niet zeker om hoeveel geld het eigenlijk gaat. Ik ben nooit mee geweest naar Leaseproces, maar ik geloof dat mijn man daar wel heen is geweest nadat hij mij van die contracten had verteld. Hoe dat precies is gegaan kan ik mij niet herinneren.
Op een gegeven moment is uitgekomen dat mijn man mijn handtekening had vervalst onder de contracten, ik had die contracten niet getekend. Ik was er wel boos om dat hij mijn handtekening had vervalst. U toont mij de brief van 28 juni 2005 (productie 35). De handtekening die daaronder staat is mijn handtekening, dat weet ik zeker. Ik herinner mij niet dat ik deze brief heb opgesteld en ik begrijp ook niet precies wat er in staat. Ik weet ook niet met welk doel deze brief is gestuurd, ik heb eigenlijk aan die brief en het ondertekenen daarvan helemaal geen herinnering.
Ook de handtekening onder de brief van 3 maart 2009, die als bijlage bij het proces-verbaal van comparitie in eerste aanleg is gevoegd, is mijn handtekening. Mij wordt gevraagd naar een telefoongesprek in november 2000 met Dexia of Legiolease, ik heb toen niet met iemand van Dexia of Legiolease over de telefoon gesproken. Ik kan mij ook niet herinneren dat ik op een ander moment iemand van Dexia aan de telefoon heb gehad. Ik kan mij evenmin herinneren dat ik mijn man ooit met een bank heb horen telefoneren.
Als mijn man mij destijds had gevraagd om mee te tekenen voor een aandelenleasecontract zou ik dat waarschijnlijk niet gedaan hebben, want dat is niet mijn ding. Het is op dit moment nog steeds zo dat mijn man alle financiën regelt en dat ik mij daar niet mee bemoei.”
2.1
[X] heeft, voor zover van belang, het volgende verklaard:
“(…)
Ik ben in 1973 getrouwd. Wij hebben toen aanvankelijk gewoond in een huis dat op naam van mijn vrouw en mij stond en ons eigendom was. Dat huis is op een zeker moment verkocht en ik ben toen op mijn eigen naam een bedrijf begonnen. In die tijd woonden wij in een huurhuis. Er was wel een winkeltje waar mijn vrouw wat hand- en spandiensten verrichte, maar met de financiën heeft zij zich nooit beziggehouden. Wij hebben vervolgens een huis gebouwd op een perceel grond dat eigendom van mijn ouders was. Die grond staat vermoedelijk op mijn naam en het huis staat daarop, wij zijn daar nooit voor naar de notaris gegaan, behalve in het kader van de erfenis in verband met de grond. Wij hebben voor dat huis geen geld van een bank hoeven lenen. Er is geld van de familie aan beide kanten ingestoken. Mijn vrouw wist van het geld van haar kant van de familie, maar inhoudelijk heeft zij zich daar niet mee bemoeid. Dat huis hebben wij in november 2000 betrokken.
Mijn vrouw heeft tijdens ons huwelijk nooit gewerkt. Zij had een eigen rekening, die stond eerst op haar naam en die is minstens vijf of zes jaar geleden een en/of-rekening geworden. Op die rekening kwam eigenlijk alleen de kinderbijslag binnen. Voor de normale huishoudelijke uitgaven gaf ik mijn vrouw huishoudgeld. Als er grotere aankopen gedaan moesten worden, bijvoorbeeld een nieuwe wasmachine, dan gaf mijn vrouw aan welke machine ze wilde en dan betaalde ik via mijn rekening. Ook de studie van de kinderen betaalde ik. Er was altijd voldoende geld, wij hadden weinig bijzondere uitgaven. Onze taakverdeling was zo dat ik de financiën geheel regelde en dat ik mijn vrouw daar niet mee lastig viel. Ook over pensioen hebben wij nooit samen gesproken. Afgezien van de aandelenleasecontracten die hier aan de orde zijn had ik via Aegon een pensioenvoorziening en had ik een aandelenconstructie bij Koerskompas. Ook over die beleggingen had ik met mijn vrouw geen overleg. De Dexia-contracten heb ik gesloten naar aanleiding van een advertentie in de krant, ik heb daarover niet met mijn vrouw overlegd. Op een gegeven moment kwamen er papieren die getekend moesten worden, dat waren contracten. Die heb ik ondertekend en teruggestuurd zonder daarover met mijn vrouw te overleggen. Vervolgens heb ik op enig moment in het kader van het Dexia-aanbod een brief gekregen. Die heb ik toen getekend en teruggestuurd, maar daarna kreeg ik te horen dat mijn vrouw mee moest tekenen. Toen heb ik gemakshalve ook namens mijn vrouw getekend, zonder dat met haar te overleggen. Er was zojuist enige verwarring over wat ik nu precies namens mijn vrouw getekend heb, maar nu wij daarover doorpraten weet ik zeker dat het alleen dit Dexia-aanbod is geweest waar dit bij gebeurd is.
Op een zeker moment, volgens mij is dat in 2004 geweest, ben ik na mijn werk naar mevrouw Van den heuvel van Leaseproces geweest, in een kantoor in het westen van Rotterdam. Ik weet geen adres en ik weet de datum ook niet meer, maar toen ik thuiskwam heb ik mijn vrouw verteld over de Dexia-contracten die ik had afgesloten. Zij reageerde daar heel laconiek op, ze was niet boos op mij.
Nog weer later is er van Leaseproces een brief gekomen die mijn vrouw en ik hebben getekend en opgestuurd naar Dexia. Dat was ter bevestiging van het bezwaar tegen de contracten. U toont mij productie 35, een brief van 28 juni 2005, dat is de brief die ik bedoel. Ik herken daaronder mijn handtekening, maar ik twijfel over de handtekening van mijn vrouw, normaliter ziet haar handtekening er anders uit. Ik heb die handtekening echter niet vervalst. U vraagt mij of ik mijn vrouw uitleg heb gegeven over de betekenis van die brief van 28 juni 2005. Dat betwijfel ik, zij interesseerde zich daarvoor niet. Het verbaast mij niet dat zij zojuist heeft verklaard dat zij aan het ondertekenen van die brief geen herinnering heeft en evenmin aan het doel ervan.
Voor wat betreft de post werkt het bij ons zo dat ik alle post openmaak die aan mij geadresseerd is en mijn vrouw de post die aan haar geadresseerd is. De en/of-rekening waarvan de Dexia-contracten zijn betaald vermeldde mijn naam als eerste en die post maakte ik dus open. Er zijn in de loop van de jaren ook wel brieven van Dexia geweest en die maakte ik ook open, mijn vrouw bemoeide zich daar helemaal niet mee.
Op vragen van mr. Cornegoor zeg ik dat ik voor 2005 in mijn herinnering niet naar het programma Radar heb gekeken.
Ik weet dat er volgens Dexia gebeld is in november 2000. Ik heb gezocht naar een verklaring, want mijn vrouw en ik hebben dat telefoongesprek niet gevoerd. Het kan zijn dat mijn dochter van destijds 15 jaar, die na school, in de middag, thuis was, een keer de telefoon heeft opgenomen. Mijn dochter herinnert zich overigens een dergelijk gesprek niet. Ik vind het ook vreemd dat Dexia niet nog eens heeft teruggebeld. Mr. Cornegoor zegt mij dat volgens de administratie van Dexia in de periode van 1997 tot 2005 38 telefoongesprekken door Dexia met mij zijn gevoerd. Ik herinner mij geen enkel gesprek met Dexia over de telefoon. In het huis waar ik sinds 2001 woon is een telefoonaansluiting beneden en één boven. Normaal gesproken nam ik de telefoon beneden aan.
Mr. Cornegoor vraagt mij, naar aanleiding van gegevens in zijn dossier die afkomstig zijn van de weergave van de telefoongesprekken of ik een beleggingsrekening bij de Postbank heb gehad. Ik heb inderdaad zo’n rekening gehad, voor het jaar 2000, ik heb die beleggingen verzilverd in verband met de bouw van het huis.
De bedragen die ik heb besteed aan de Dexia-contracten kwamen voor een groot deel uit de voorschotten op de erfenis van mijn schoonvader. Ik heb daarover niet met mijn vrouw overlegd en ook niet over de ongeveer € 15.000,00 die op een zeker moment als positief resultaat op mijn rekening werd bijgeschreven, dat geld is weer besteed aan volgende Dexia-contracten.
2.11
Het hof is van oordeel dat het bewijsvermoeden dat is ontleend aan de en/of-rekening met de afgelegde getuigenverklaringen is ontzenuwd. De getuigenverklaringen zijn op (alle) relevante onderdelen met elkaar in overeenstemming. Zo hebben [appellante] en [X] eenduidig verklaard over de wijze waarop de financiën tussen de echtelieden werden geregeld. [appellante] had geen bemoeienis met financiële aangelegenheden en kreeg huishoudgeld van [X] . Grotere uitgaven werden gedaan door [X] vanaf eerdergenoemde e/o-rekening en over pensioenen en beleggingen hadden de echtelieden geen overleg. Ook over positieve resultaten van beleggingen of eerdere leaseovereenkomsten spraken de echtgenoten niet met elkaar.
Aan het voorgaande kan niet afdoen dat [appellante] en [X] niet geheel gelijkluidend hebben verklaard over het moment van wetenschap. Volgens [X] heeft hij zijn echtgenote geïnformeerd nadat hij juridische bijstand had gezocht bij Leaseproces. Dat [X] heeft verklaard dat hij denkt dat dit in 2004 is geweest terwijl [appellante] heeft verklaard dat zij denkt dat het in september 2005 is geweest maar dat zij niet zeker is van de maand noch het jaar is, naar oordeel van het hof geen aanleiding om de door de echtelieden onder ede afgelegde getuigenverklaringen als ongeloofwaardig te duiden, te meer nu het gaat om gebeurtenissen van meer dan 10 jaar geleden. Ten slotte maakt ook het door Dexia gestelde telefonische contact tussen haar en [appellante] dit niet anders, alleen al niet omdat niet is komen vast te staan dat dit contact daadwerkelijk met [appellante] zelf heeft plaatsgevonden. Dexia heeft verder geen feiten en omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot het oordeel zouden kunnen leiden dat haar beroep op verjaring desondanks opgaat.
2.12
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep slaagt. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en de oorspronkelijke vordering van [appellante] zal worden toegewezen. Het door Dexia te betalen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente telkens vanaf het moment waarop een desbetreffend gedeelte van de inleg, bestaande uit termijnbetalingen en eventuele aflossing (minus dividenduitkeringen), is voldaan tot de dag van algehele betaling door Dexia. Dexia zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.

3.Beslissing

Het hof:
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de door partijen gesloten leaseovereenkomsten genaamd “WinstVerdubbelaar”, “Click-Leasen”, “Feestplan II”, WinstVerDriedubbelaar”, “Korting Kado” en “Cash-Clicken leaseservice” met contractnummers 73036774, 69004160, 59003570, 74112840, 74182766, 74203187, 59102978, 74681263 en 14310625 rechtsgeldig op grond van artikel 1:88 en 1:89 BW zijn vernietigd en veroordeelt Dexia aan [appellante] te voldoen al hetgeen door [X] en [appellante] aan Dexia op grond van deze leaseovereenkomsten is voldaan, te verminderen met hetgeen zij op grond van de leaseovereenkomsten van Dexia hebben ontvangen, te vermeerderen met de wettelijke rente telkens vanaf het moment waarop een desbetreffend gedeelte van de inleg, bestaande uit termijnbetalingen en eventuele aflossing (minus dividenduitkeringen), is voldaan tot de dag van algehele betaling door Dexia;
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellante] begroot op € 128,25 aan verschotten en € 1.050,00 voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 381,81 aan verschotten en € 2.235,00 voor salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.F.G.T. Hofmeijer, J.W.M. Tromp en R.H. de Bock en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 22 december 2015.