In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die een naheffingsaanslag kansspelbelasting had vernietigd. De inspecteur had aan belanghebbende, [X] B.V., een naheffingsaanslag opgelegd over het tijdvak van 1 januari 2006 tot en met 31 oktober 2008, waarbij de inspecteur betoogde dat de belasting op het moment van uitreiken van de prijzen (directe brutering) moest worden berekend. De rechtbank oordeelde echter dat de inspecteur niet had aangetoond dat belanghebbende had afgezien van verhaal van de kansspelbelasting op de prijswinnaars. Het Hof bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de inspecteur niet had bewezen dat belanghebbende impliciet had besloten de belasting voor haar rekening te nemen. Het Hof concludeerde dat de inspecteur niet in zijn bewijslevering was geslaagd en dat de naheffingsaanslag derhalve niet terecht was opgelegd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en de inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.