4.3.Hoewel aldus het door de rechtbank gehanteerde toetsingskader deels onjuist is, heeft dit, gelet op de wijze waarop partijen hun geschil hebben afgebakend, in wezen geen invloed op de beoordeling. Kern van het geschil is of het Spel een kansspel is. Voor zover deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, is tussen partijen niet in geschil dat belanghebbende terecht is aangemerkt als inhoudingsplichtige en dat aan haar in die hoedanigheid dan terecht een naheffingsaanslag is opgelegd berekend naar "de prijzen". Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende uitdrukkelijk verklaard dat voor berekeningsdoeleinden in dit geschil kan worden uitgegaan van de specificatie van de (niet onder de vrijstelling vallende) prijzen zoals de inspecteur die in zijn pleitnota voor het Hof heeft gegeven, te weten € 978.430 in deel 1 en € 239.570 in deel 2, totaal € 1.218.000. De inspecteur heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat geen plaats is voor brutering van de naheffingsaanslag. Het Hof volgt partijen in deze uitgangspunten.
4.4.1.Naar 's Hofs oordeel heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de in de definitie van artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de Wet KSB vervatte begrippen op dezelfde wijze moeten worden uitgelegd als de overeenkomstige begrippen in de definitie van artikel 1, aanhef en onderdeel a, van de Wet op de kansspelen. De voor deze bepalingen gewezen jurisprudentie, met name die van de Hoge Raad, is gelijkelijk van belang. Ook het Hof zal zich oriënteren op de in rechtsoverweging 4.3 van de rechtbank genoemde arresten.
4.4.2.Volgens de definitie is voor de (al dan niet) kwalificatie van een spel als kansspel doorslaggevend of sprake is van "enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen".
4.4.3.Aan het begrip "in het algemeen" is in de arresten van de Hoge Raad de uitwerking gegeven dat normatief is welke resultaten "de grote meerderheid" van de spelers "in de praktijk" bij het spel behaalt, dan wel hoe "de grote meerderheid" van de spelers "in de praktijk" het spel speelt.
4.4.4.Naar 's Hofs oordeel ligt in die bewoordingen niet in absolute zin besloten dat bewijs ter zake van de kwalificatie van een spel als (al dan niet) kansspel betrekking dient te hebben op de vaststelling van "meerderheden" op basis van (een observatie van) "de praktijk" van dat spel. Veeleer ziet het Hof daarin een maatstaf voor hoe in voorkomend geval met de weging van empirisch-statistisch bewijsmateriaal dient te worden omgegaan. Behalve deze vorm van bewijs kunnen naar 's Hofs oordeel evenwel ook andere vormen van bewijs relevant zijn (vrije bewijsleer). Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat behalve dergelijk empirisch-statistisch bewijsmateriaal ook verklaringen van deskundigen en getuigen van belang kunnen zijn, alsmede vaststelling van de wijze waarop het spel in de praktijk gespeeld wordt. Naar 's Hofs oordeel kan relevant bewijs - dus - ook ontleend worden aan (een analyse van) de kenmerken en spelregels van het betrokken spel, voor zover daaraan zinvolle en in beginsel toetsbare aannames kunnen worden verbonden ter zake van de vraag in hoeverre spelers "in het algemeen" invloed (kunnen) hebben op het resultaat van het spel. In dat verband kan (ook) betekenis toekomen aan algemene ervaringsregels en aan vergelijkingen van een te beoordelen spel met spelen waarvan de kwalificatie als kansspel, dan wel niet-kansspel buiten twijfel staat.
4.5.1.De bewijslast voor (het bestaan van) een belastbaar feit ligt in eerste aanleg bij de inspecteur. Dit brengt mee dat de inspecteur aannemelijk dient te maken dat het Spel een kansspel is. De inspecteur heeft aan die bewijslast invulling gegeven door een beschrijving van de kenmerken en de regels van het Spel en de daaraan door hem verbonden aannames omtrent de invloed die spelers "in het algemeen" op het resultaat van het Spel (kunnen) hebben. Dit is naar het oordeel van het Hof relevant en voor rechterlijke toetsing vatbaar bewijsmateriaal.
4.5.2.Anders dan belanghebbende meent, was de inspecteur niet verplicht empirisch onderzoek te doen naar gedragingen van individuele spelers en behoefde hij niet in te gaan op het aanbod van belanghebbende om het door haar relevant geachte bewijsmateriaal te onderzoeken. Het is aan de rechter om het over en weer bijgebrachte bewijs te wegen.
4.6.1.De rechtbank heeft, in aansluiting bij het Gerechtshof 's-Gravenhage dat het Spel heeft beoordeeld voor toepassing van de Wet op de kansspelen, het Spel als kansspel gekwalificeerd. Het Gerechtshof - ook daarin gevolgd door de rechtbank - heeft bij die kwalificatie het Spel als geheel in aanmerking genomen.
4.6.2.In hoger beroep betwist belanghebbende die kwalificatie, maar neemt - in zoverre tevens in overeenstemming met de beoordeling door de rechtbank - primair het standpunt in dat het Spel als geheel dient te worden beoordeeld. Ook de inspecteur gaat daarvan uit.
4.6.3.Bij dit gemeenschappelijke uitgangspunt van partijen over de afbakening van het te beoordelen spel zet het Hof een vraagteken. Uit de definitie van 'kansspelen' in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de Wet KSB, waarin sprake is van (cursivering Hof) "
gelegenhedengegeven tot het mededingen naar prijzen", lijkt te volgen dat iedere te onderscheiden
gelegenheidtot mededingen een (verder aan de definitie te toetsen) spel vormt. Daarvan uitgaande, en gelet op de beschrijving van het Spel in onderdeel 2.10 tot en met 2.14 van de uitspraak van de rechtbank, waaruit naar 's Hofs oordeel naar voren komt dat in deel 2 aan vrijwel alle deelnemers - slechts winnaars in deel 1 die hun prijs hebben geclaimd zijn uitgesloten - opnieuw gelegenheid wordt gegeven tot het mededingen naar prijzen ('nieuwe ronde, nieuwe kansen'), ligt het naar het oordeel van het Hof eerder voor de hand deel 1 en deel 2 van het Spel afzonderlijk te toetsen aan de definitie. Uit hetgeen hierna nog wordt overwogen, zal evenwel blijken dat het antwoord op de afbakeningsvraag in het midden kan blijven omdat de uitkomst van de beoordeling in alle varianten dezelfde is.
4.7.1.Wat deel 1 van het Spel betreft, heeft de inspecteur op basis van de regels van het Spel gesteld dat het resultaat ("de aanwijzing der winnaars") in volstrekt overwegende mate afhangt van een loting.
4.7.2.Belanghebbende heeft daartegen argumenten aangevoerd, zowel in de procedure voor de rechtbank als in de procedure voor het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Die argumenten strekken ten betoge dat (ook) deel 1 van het Spel een behendigheidsspel is, althans geen kansspel in de zin van de Wet KSB.
4.7.3.Voormeld hof heeft deze argumenten in de onderdelen 10 tot en met 12 van zijn arrest (opgenomen in onderdeel 2.18 van de uitspraak van de rechtbank) gewogen en te licht bevonden. Bij dat oordeel heeft de rechtbank zich aangesloten.
4.7.4.In hoger beroep heeft belanghebbende met betrekking tot deel 1 geen feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel leiden. In het rapport van de aan de zijde van belanghebbende opgetreden deskundigen Van Gils en Van der Heijden wordt geconcludeerd dat "evidentie ontbreekt" dat deel 1 "behendig wordt gespeeld".
4.7.5.Het Hof is van oordeel dat het Spel in deel 1 zeer nabij komt aan een ‘zuivere’ loterij. Zo al enige deelnemer in deel 1 "overwegende invloed" heeft of kan hebben op de uitkomst van deel 1 (theoretisch zou een speler zich door het doen van zeer veel aankopen een zeer grote winstkans kunnen verschaffen; vergelijk het kopen van een zeer groot aantal loten), dat geldt zeker niet voor de modale deelnemer ("spelers in het algemeen"). Het Spel in deel 1 is dus, afzonderlijk bezien, een kansspel.
4.8.1.Wat deel 2 van het Spel betreft, heeft de inspecteur erkend dat spelers in zekere mate invloed kunnen uitoefenen op het resultaat ("de aanwijzing der winnaars") maar op basis van de kenmerken en de regels van het Spel is hij van oordeel dat geen der spelers "overwegende invloed" op dat resultaat kan hebben. Hij heeft in dat verband aangevoerd dat belanghebbende 200.000 pashouders heeft en dat een zeer groot aantal daarvan - door hem op minimaal 100.000 geschat - aan deel 2 zal deelnemen. Weliswaar zijn deze deelnemers niet allen even alert en behendig, maar ook het aantal van degenen die dat wél zijn, is zo groot dat de uiteindelijke aanwijzing van de winnaar in volstrekt overwegende mate bepaald wordt door factoren waarop de deelnemers geen invloed hebben. De kandidaten zijn afhankelijk van de snelheid van de internetverbinding en het is bij een zo groot aantal deelnemers puur van het toeval afhankelijk wie er "als eerste" (en niet te vroeg!) "doorheen komt". Aldus (nog steeds) de inspecteur.
4.8.2.Belanghebbende heeft daartegen argumenten aangevoerd zowel in de procedure voor de rechtbank als in de procedure voor het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Die argumenten strekken ten betoge dat (in ieder geval) deel 2 van het Spel een behendigheidsspel is.
4.8.3.Voormeld hof heeft deze argumenten in onderdeel 13 van zijn arrest (opgenomen in onderdeel 2.18 van de uitspraak van de rechtbank) gewogen en te licht bevonden. Bij dat oordeel heeft de rechtbank zich aangesloten. Op grond van het debat in eerste aanleg acht het Hof dat oordeel plausibel.
4.8.4.In hoger beroep is de kwalificatie van deel 2 opnieuw onderwerp van debat geweest. Belanghebbende heeft rapportages van deskundigen in het geding gebracht ter ondersteuning van haar zienswijze dat (in ieder geval) deel 2 van het Spel een behendigheidsspel is, althans geen kansspel in de zin van de Wet KSB.
4.8.5.Het Hof is van oordeel dat de rapportages van de deskundigen geen althans volstrekt onvoldoende grondslag bieden voor een ander oordeel dan waartoe de rechtbank, in navolging van het Gerechtshof 's-Gravenhage, is gekomen.
4.8.6.1. De rapportages van prof. Gill zijn reeds niet relevant omdat hij bij zijn (theoretische) analyse is uitgegaan van een ten opzichte van de wettelijke definitie niet adequate afbakening van het te beoordelen spel. Hij heeft namelijk tot uitgangspunt genomen een in beginsel oneindige althans tot een onbepaald toekomstig tijdstip voortdurende deelname aan (zoals hij het noemt) de Prijzenpotactie van belanghebbende. Ook overigens is deze deskundige niet tot een welbepaalde conclusie omtrent het Spel gekomen. Ter zitting heeft prof. Gill erkend dat geen zinvolle conclusies omtrent het karakter van deel 2 (kansspel of niet) kunnen worden getrokken indien het aantal deelnemers niet bekend is. Omtrent dat aantal heeft prof. Gill niets vastgesteld; wel heeft hij de wenselijkheid van onderzoek op dat punt benadrukt.
Een dergelijk onderzoek heeft echter niet plaatsgevonden. Het Hof merkt nog op dat belanghebbende niet heeft betwist dat zij destijds circa 200.000 pashouders had. De stelling van de inspecteur dat naar schatting minimaal 100.000 van hen zullen hebben deelgenomen aan deel 2 heeft belanghebbende niet gemotiveerd betwist. Haar enkele verklaring dat haar geautomatiseerde systeem geen gegevens genereerde over het aantal deelnemers, merkt het Hof in dit verband aan als een zwaktebod.
4.8.6.2. Het (empirische) onderzoek van Van Gils en Van der Heijden is evenmin relevant in het licht van de wettelijke definitie. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat hun onderzoek met behulp van vragenlijsten voldoende representatief is (de lage respons geeft aanleiding tot gerede twijfel daarover), kan uit dat onderzoek slechts volgen dat prijswinnaars in deel 2 in significante mate méér dan niet-prijswinnaars een aantal acties hebben uitgevoerd die in beginsel hun winstkans positief (kunnen) hebben beïnvloed, zoals de inspecteur, op zichzelf bezien, ook heeft erkend. Het Hof is evenwel met de inspecteur van oordeel dat de uitkomsten van dit onderzoek geen althans onvoldoende grondslag bieden voor het oordeel dat die prijswinnaars een
overwegendeinvloed hadden op het resultaat van (deel 2 van) het Spel.
4.8.7.Het Hof is op grond van de door de inspecteur gestelde en als zodanig door belanghebbende onvoldoende betwiste feiten van oordeel dat met een zeer grote mate van aannemelijkheid vaststaat dat het resultaat in deel 2 van het Spel in volstrekt overwegende mate afhangt van factoren waarop de deelnemers geen invloed (kunnen) hebben. Zo niet reeds moet worden geoordeeld dat in deel 2 geen enkele deelnemer overwegende invloed heeft of kan hebben op de uitkomst, geldt dit in ieder geval voor de modale speler (de "spelers in het algemeen"). Deel 2 is, op zichzelf bezien, een kansspel.