Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
,
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Tussen partijen vaststaande feiten
9200,00
1748,00
10948,00
[Hof, handgeschreven:]onderdelen
8800,00
1672,00
10742,00
(handgeschreven: 595,19)
handgeschreven: 1159,39)
(handgeschreven: 3.975,12)
3.Geschil in hoger beroep
4.Beoordeling van het geschil
[hof: vierde]lid, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Uitvoeringsregeling). Op grond van voornoemd artikel wordt de vermindering, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM) niet vastgesteld dan nadat de essentiële gebreken zijn hersteld. Van essentiële gebreken is in elk geval sprake zolang het voertuig is bestemd voor sloop of wacht op keuring (hierna: WOK). Volgens verweerder is de auto getaxeerd met essentiële gebreken, zodat de naheffingsaanslag eerder tot een te laag dan tot een te hoog bedrag is opgelegd. Met de auto kon ten tijde van de keuring niet op de openbare weg worden gereden. Volgens het taxatierapport verkeerden de motor, de versnellingsbak en de stuurinrichting in een defecte staat en verkeerde de reminrichting in een matige staat. Voorts was, zo is tussen partijen niet in geschil, de carrosserie beschadigd en was het interieur niet compleet (het dashboard ontbrak en de airbags waren afgegaan). Indien een uit het buitenland afkomstig voertuig wel op deze basis mag worden getaxeerd, ontstaat discriminatie van al in Nederland rijdende voertuigen. Dat kan niet de bedoeling zijn van de Nederlandse wetgever of van het Hof van Justitie van de Europese Unie, aldus verweerder. Eiser bestrijdt het standpunt van verweerder. Aangezien de auto is goedgekeurd door de RDW op 18 juli 2011, is geen sprake van een auto met essentiële gebreken. Het is aan de RDW en niet aan verweerder om te bepalen of een voertuig essentiële gebreken heeft. Eiser verwijst naar de uitspraak van rechtbank Breda van 21 februari 2007, ECLI:NL:RBBRE:2007:BA2098. Bovendien gaat artikel 8, derde lid, van de Uitvoeringsregeling verder dan de wetgever heeft bedoeld. Dit artikel is meer dan een uitvoeringsbepaling. Het is aan de wetgever om een dergelijke maatregel te treffen en niet aan de staatssecretaris. Door dit standpunt pas in beroep in te nemen, handelt verweerder ook in strijd met het vertrouwensbeginsel, aldus eiser.
[hof: vierde]lid, van de Uitvoeringsregeling kan, gelet op de onder 4.2 gegeven uitleg, niet de strekking worden gegeven die verweerder voorstaat. Na de registratie in het kentekenregister dienden de geconstateerde gebreken aan de auto onder vigeur van de daartoe ingevoerde regels te worden verholpen. De gemachtigde van eiser heeft met klem ontkend dat het kentekenbewijs na de keuring door de RDW zou zijn geschorst of dat aan de auto (alsnog) de WOK-status zou zijn toegekend. De onderhavige situatie valt dus niet binnen de reikwijdte van artikel 8, derde lid, van de Uitvoeringsregeling. De rechtbank komt dus niet toe aan de vraag of voornoemde bepaling verbindend is. Het gelijk op dit punt is aan eiser. Aan het beroep op het vertrouwensbeginsel komt de rechtbank niet toe.
nietis bestemd voor sloop of wacht op keuring. Dat volgt, zo stelt de inspecteur, uit de woorden “in elk geval”, welke woorden taalkundig inhouden dat er ook andere gevallen bestaan. Naar het oordeel van het Hof brengt een zuiver grammaticale uitleg van artikel 8, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling BPM inderdaad mee dat mogelijk is dat een auto essentiële gebreken vertoont waardoor met het motorrijtuig niet kan of mag worden deelgenomen aan het verkeer, terwijl de RDW geen melding heeft gemaakt dat de auto bestemd is voor sloop en evenmin is vermeld dat de auto wacht op keuring. Een dergelijke interpretatie zou echter in strijd zijn met een redelijke uitleg van de Wet BPM. Deze interpretatie zou namelijk verhinderen, dat in een situatie, zoals bij de onderhavige auto, die voorafgaande aan het herstel van de essentiële gebreken reeds door de RDW is geregistreerd, de aan deze auto klevende gebreken op de waarde in mindering zouden kunnen worden gebracht. Immers, het systeem van het doen van aangifte voor de BPM en de betaling op aangifte zou dan vereisen dat men aangifte doet naar een waarde zonder rekening te houden met de essentiële gebreken en over die waarde belasting voldoet, terwijl de wet niet voorziet in een instrument om, zodra de herstelwerkzaamheden zijn uitgevoerd, een teruggave van BPM te vorderen.
“Afschrijving met taxatierapport geldt niet voor een motorrijtuig met essentiële gebreken waardoor u er niet mee kunt of mag deelnemen aan het verkeer. Deze gebreken moet u eerst herstellen. Een auto heeft essentiële gebreken als hij bestemd is voor sloop of Wacht Op Keuring (WOK-status).”
onderdelen”staat vermeld is door belanghebbende opgevoerd als onderdeel van het schadeherstel. De inspecteur heeft gemotiveerd betwist dat deze factuur schadeherstel regardeert. Deze factuur is per kas voldaan aan [B.V. 2] - dezelfde autohandelaar van wie belanghebbende de in geding zijnde auto heeft gekocht - en kan derhalve met de enkele handgeschreven vermelding “onderdelen” niet gelden als bewijs voor schadeherstel. Het Hof weegt hierbij mee dat deze factuur kort volgt op de factuur van de auto zelf (€ 9.200 exclusief btw), dat deze twee facturen tezamen het bedrag van € 17.000 vormen hetgeen overeenkomt met de waarde die [B.V.] aan de auto in beschadigde staat heeft toegekend. Naar ’s Hofs oordeel is de factuur van € 8.800 met als omschrijving enkel het handgeschreven “
onderdelen” niet een factuur zoals te doen gebruikelijk in de branche Dit volgt ook uit de diverse overige door belanghebbende zelf overgelegde facturen betreffende de orders van onderdelen (vgl. onder 2.6 en 2.7), waarin per regel het product, de hoeveelheid en de eenheidsprijs zijn gespecificeerd.