ECLI:NL:GHAMS:2015:4706

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2015
Publicatiedatum
12 november 2015
Zaaknummer
23-004340-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in witwaszaak na gebrek aan bewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Suriname in 1957, was beschuldigd van witwassen van geldbedragen die vermoedelijk afkomstig waren uit misdrijf. De tenlastelegging omvatte verschillende geldbedragen, in totaal € 13.123, die de verdachte zou hebben voorhanden gehad, overgedragen of omgezet, terwijl hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze afkomstig waren uit een misdrijf.

Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep gevoerd op 26 februari en 26 oktober 2015. De advocaat-generaal had gevorderd tot veroordeling van de verdachte tot een taakstraf, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De verdachte had verklaard dat het geld een legale herkomst had, afkomstig van een lening van zijn overleden broer. Het hof oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan witwassen.

Het hof heeft de vordering van het Openbaar Ministerie verworpen en de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Tevens is besloten dat de in beslag genomen geldbedragen aan de verdachte moeten worden teruggegeven. Het hof benadrukte dat de bewijslast bij het Openbaar Ministerie ligt en dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de herkomst van het geld, wat leidde tot de vrijspraak van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer: 23-004340-13
Datum uitspraak: 9 november 2015
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 23 september 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-710131-11 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1957,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 februari 2015 en 26 oktober 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 juni 2011, te Amsterdam, althans in Nederland, (telkens) (een) voorwerp(en), te weten:
een of meer geldbedragen tot een totaalbedrag van 13.123,- euro, te weten:
- een geldbedrag van 373,- euro ([verdachte].1) en/of
- een geldbedrag van 4.000,- euro ([verdachte].2) en/of
- een geldbedrag van 6.000,- euro ([verdachte].3) en/of
- een geldbedrag van 2.750,- euro (VB.9.4);
voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij (telkens) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat bovengenoemd(e) voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vordering van het Openbaar Ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte, rekening houdende met de overschrijding van de redelijke termijn, voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, met aftrek van de door de verdachte in voorarrest doorgebrachte tijd, en tot verbeurdverklaring van het onder de verdachte in beslag genomen geld.

Vrijspraak en bespreking gevoerde verweren

Ter inleiding
Blijkens restinformatie uit het onderzoek 13Montagne zou een persoon, genaamd [medeverdachte 1], handelen in geld dat geheel of gedeeltelijk afkomstig zou zijn uit enig misdrijf. Op 3 mei 2011 werd besloten onder de naam 13Volterra een onderzoek te starten naar voornoemde [medeverdachte 1].
Uit een lopend opsporingsonderzoek jegens (een) andere verdachte(n) kwam op 27 juni 2011 de informatie naar voren dat in de middag rond 16:45 uur vermoedelijk een geldbedrag zou worden afgeleverd in café [bedrijfsnaam] aan de [adres 2] te Amsterdam. De levering zou vermoedelijk worden gedaan door de inzittenden van een klein model Mercedes, donker van kleur. De inzittenden zouden mogelijk betrokken zijn bij de handel in verdovende middelen (dossierpagina 0001 en overzichtsproces-verbaal 1e raadkamer).
Op 27 juni 2011 worden observatiewerkzaamheden verricht in het kader van een opsporingsonderzoek, onder de naam 13Volterra, naar eerdergenoemde [medeverdachte 1] (zie, ook voor het navolgende, dossierpagina 136 e.v.). Opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zien dat [medeverdachte 1] een auto, merk BMW, inparkeert op de Rijswijkstraat te Amsterdam. Om 16:30 uur ziet [verbalisant 2] dat een man – de verdachte, zo blijkt later – contact maakt met [medeverdachte 1]. De verdachte draagt een zwart tasje bij zich.
De verdachte en [medeverdachte 1] staan om 16,31 uur voorover gebogen bij de kofferbak van de BMW van [medeverdachte 1]. Kort daarna, 16.32 uur, stapt de verdachte (als passagier) in een zwarte Mercedes en de Mercedes rijdt weg.
Om 16:44 uur wordt waargenomen dat de Mercedes wordt geparkeerd op de [adres 2] ter hoogte van perceel [nummer]. De bestuurder (naar later blijkt: [medeverdachte 2]) en de verdachte zijn vervolgens om 16.46 uur in café [bedrijfsnaam]. Om 16:48 wordt geobserveerd dat de verdachte contact heeft met een blanke man (naar later blijkt: [medeverdachte 3]), en dat zij samen tegen de Mercedes aanleunen. De verdachte heeft het eerder genoemde zwarte tasje in zijn handen. Kort hierop gaan beide mannen weer naar binnen. Omstreeks 17:13 uur worden [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en de verdachte aangehouden.
In het zwarte tasje van de verdachte wordt in totaal € 10.000 aangetroffen. Daarnaast wordt bij de fouillering van de verdachte een bedrag van € 373 aangetroffen en tijdens de doorzoeking in zijn woning een bedrag van € 2750.
Redelijk vermoeden van schuld, 359a Sv
Namens de verdachte is primair bepleit tot bewijsuitsluiting, kort gezegd omdat de verdachte is aangehouden zonder dat sprake was van een daartoe vereist redelijk vermoeden van schuld.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Vooropgesteld zij dat afgeschermde informatie uit een lopend opsporingsonderzoek dat is opgenomen in een proces-verbaal voldoende concreet en specifiek dient te zijn om zonder meer tot een redelijk vermoeden van schuld te kunnen leiden. Daaraan is gelet op de gedetailleerde informatie in de onderhavige zaak voldaan. Vervolgens bleek die informatie onder meer qua voertuig, locatie en tijdstip in de onderhavige zaak overeen te komen met wat de observanten ten aanzien van de verdachte waarnamen.
Het hof is van oordeel dat op grond van deze feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit kon en mocht voortvloeien. De aanhouding is derhalve rechtmatig geweest en voor bewijsuitsluiting is derhalve geen reden. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
De herkomst van de geldbedragen en de beoordeling van het ten laste gelegde
Het hof stelt voorop dat het onderzoek in de onderhavige zaak geen direct bewijs heeft opgeleverd omtrent de illegale herkomst van de geldbedragen. Wel is in de onderhavige zaak sprake van een vermoeden van witwassen, gelet op de grootte van de bij de verdachte op verschillende plaatsen aangetroffen geldbedragen aan contanten en het beperkte inkomen van de verdachte. Dit betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld.
In dit licht stelt het hof het volgende vast.
De verdachte heeft bij zijn verhoor bij zijn inverzekeringstelling verklaard dat de verdenking van witwassen hem niets zegt en hij het verhaal niet snapt. In de politieverhoren heeft de verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen en enkele dagen later wordt de verdachte heengezonden.
De verdachte heeft een transactievoorstel van het Openbaar Ministerie van € 131,23 voorgelegd gekregen, waarmee de verdachte niet akkoord is gegaan, omdat hij heeft gemeend te kunnen aantonen dat het onder hem inbeslaggenomen geld een legale herkomst heeft.
De verdachte heeft op 16 november 2012, in de hoedanigheid van klager, een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering ingediend bij de rechtbank Amsterdam. Bij het klaagschrift heeft de verdachte een verklaring van zijn broer overgelegd waaruit blijkt dat de verdachte een geldbedrag van
€ 15.000 van zijn (bij het dienen van het hoger beroep overleden) broer heeft geleend. Deze verklaring is op 22 juni 2012 ondertekend door de broer van de verdachte en afgelegd ten overstaan van [naam notaris], notaris te Paramaribo. De verdachte heeft in zijn klaagschrift aangevoerd dat hij de notariële verklaring pas later heeft moeten doen opmaken, omdat hij vóór zijn aanhouding helemaal geen reden had om aan te tonen dat hij geld van zijn broer had geleend.
De verdachte heeft (reeds) als klager eveneens aangevoerd dat hij het geld heeft geleend om een onderneming op te zetten, gericht op het exporteren van Fernandes frisdrank naar Marokko. Ter onderbouwing hiervan heeft de verdachte, tevens bij het klaagschrift, een brief van [naam 1], directeur van [bedrijf], overgelegd, alsook een brief van [naam 2], klantmanager van de Dienst Werk en Inkomen. Beide brieven geven steun aan verdachtes verklaring.
Bij het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 februari 2015 is de verdachte door het hof gevraagd hoe het geld van zijn broer uiteindelijk bij hem terecht is gekomen. De verdachte heeft een en ander uitgelegd en hierop is in hoger beroep, ten overstaan van de raadsheer-commissaris, [getuige] als getuige gehoord. [getuige] heeft verklaard aan de verdachte in 2011 op verzoek van verdachtes broer een geldbedrag van tussen de € 10.000 en € 15.000 in contanten te hebben gegeven, bij zijn komst naar Nederland. Diens aanwezigheid in Nederland toentertijd wordt ondersteund door de stempels in zijn paspoort. De verklaringen van [getuige] en de verdachte komen weliswaar niet naadloos met elkaar overeen, maar liggen, mede gelet op het tijdsverloop, wel voldoende in elkaars verlengde.
De vraag die beantwoord moet worden is of de verdachte hiermee het op zich gerechtvaardigde vermoeden dat het niet anders kan zijn dan dat het geld van misdrijf afkomstig is met een concrete, min of meer verifieerbare en niet reeds op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring afdoende heeft bestreden. Naar het oordeel van het hof dient deze vraag - in het licht van hetgeen hiervoor uiteen is gezet - bevestigend te worden beantwoord.
Het had op de weg van het Openbaar Ministerie gelegen om - alvorens de zaak verder te vervolgen - nader onderzoek te verrichten naar aanleiding van verdachtes bewering en zijn onderbouwing daarvan. Ook in witwaszaken blijft immers de bewijslast op het Openbaar Ministerie rusten. Hiervoor stond het Openbaar Ministerie genoeg informatie ter beschikking. Een dergelijk onderzoek is niet verricht, althans het hof heeft daarvan geen resultaten in het dossier aangetroffen.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen wat de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Beslag
Het hof zal de teruggave van de onder de verdachte inbeslaggenomen geldbedragen gelasten.

BESLISSING

Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart
niet bewezendat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
een geldbedrag van € 373,00 (2010233334 1 4090017);
een geldbedrag van € 2750,00 (2010233334 2 4090074);
een geldbedrag van € 6000,00 (2010233334 3 4090064);
een geldbedrag van € 4000,00 (2010233334 4 4090044).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.H.G. Loyson, mr. S. Clement en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. M. Helmers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 november 2015.
Mr. S. Clement is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[....]