In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Suriname in 1957, was beschuldigd van witwassen van geldbedragen die vermoedelijk afkomstig waren uit misdrijf. De tenlastelegging omvatte verschillende geldbedragen, in totaal € 13.123, die de verdachte zou hebben voorhanden gehad, overgedragen of omgezet, terwijl hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze afkomstig waren uit een misdrijf.
Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep gevoerd op 26 februari en 26 oktober 2015. De advocaat-generaal had gevorderd tot veroordeling van de verdachte tot een taakstraf, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De verdachte had verklaard dat het geld een legale herkomst had, afkomstig van een lening van zijn overleden broer. Het hof oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan witwassen.
Het hof heeft de vordering van het Openbaar Ministerie verworpen en de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Tevens is besloten dat de in beslag genomen geldbedragen aan de verdachte moeten worden teruggegeven. Het hof benadrukte dat de bewijslast bij het Openbaar Ministerie ligt en dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de herkomst van het geld, wat leidde tot de vrijspraak van de verdachte.