ECLI:NL:GHAMS:2015:4705

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2015
Publicatiedatum
12 november 2015
Zaaknummer
23-001628-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en veroordeling voor mishandeling van vriendin met bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1996, werd beschuldigd van poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan zijn (ex)partner en van mishandeling. De tenlastelegging betrof incidenten die zich hebben voorgedaan in de periode van 9 tot en met 10 januari 2015 te Bennebroek, waar de verdachte zijn vriendin heeft geschopt, geslagen en een kopstoot heeft gegeven. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden, maar de verdachte ging in hoger beroep.

Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De verdachte werd vrijgesproken van deze beschuldiging. Echter, het hof achtte de mishandeling van de vriendin wel bewezen. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan meermalen mishandeling, wat resulteerde in een neusfractuur bij het slachtoffer. Het hof heeft de ernst van de mishandeling en de impact op het slachtoffer in overweging genomen bij de strafoplegging.

De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 jaren, met bijzondere voorwaarden waaronder een meldplicht bij de Reclassering en een behandelverplichting. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die € 2.000 schadevergoeding had geëist, gedeeltelijk toegewezen. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding tot € 1.000 toegewezen, maar voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak van hulpverlening voor de verdachte om herhaling van dergelijk gedrag te voorkomen.

Uitspraak

Parketnummer: 23-001628-15
Datum uitspraak: 9 november 2015
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 16 april 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15-030728-15 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 oktober 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 januari 2015 tot en met 10 januari 2015 te Bennebroek, gemeente Bloemendaal (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn (ex)partner/(ex)vriendin, [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] (telkens) een of meer malen heeft geschopt en/of geslagen en/of een kopstoot heeft gegeven , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 januari 2015 tot en met 10 januari 2015 te Bennebroek, gemeente Bloemendaal zijn (ex)partner/(ex)vriendin [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] een of meer malen te schoppen en/of te slaan en/of door die [slachtoffer] een kopstoot te geven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte met de wijze waarop hij zijn toenmalige vriendin [slachtoffer] een kopstoot heeft gegeven (minst genomen) bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte dient derhalve van de hem primair ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel te worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 9 januari 2015 tot en met 10 januari 2015 te Bennebroek, gemeente Bloemendaal, zijn vriendin [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] te schoppen en te slaan en door die [slachtoffer] een kopstoot te geven.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor de in eerste aanleg uitgesproken bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, waarvan 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van 3 jaren. De politierechter heeft bij het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden gesteld dat de verdachte zich moet melden bij de Reclassering Nederland en dat hij zich verplicht onder behandeling dient te stellen.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis, waarvan 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van 3 jaren. Ook heeft de advocaat-generaal gevorderd dat bij het voorwaardelijk strafdeel dezelfde bijzondere voorwaarden zullen worden gesteld als in eerste aanleg.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van zijn toenmalige vriendin. Hij heeft haar geschopt en geslagen en nadat hij ’s ochtends wederom boos was geworden en haar ging slaan en toen gebood te douchen, heeft hij haar onder de douche een kopstoot gegeven. Ten gevolge van deze kopstoot heeft het slachtoffer een neusfractuur opgelopen.
Dergelijk gewelddadig handelen in de relationele sfeer getuigt van weinig respect naar het slachtoffer toe en vormt een aantasting van haar lichamelijke integriteit. Het slachtoffer is nog jong, bevond zich in een kwetsbare positie en leeftijd, en de zich in het dossier bevindende stukken maken duidelijk hoeveel impact verdachtes handelen op het slachtoffer heeft en heeft gehad, zowel fysiek als psychisch.
Niet alleen neemt het hof de verdachte zijn handelen zeer kwalijk, maar het baart het hof ook ernstige zorgen dat de verdachte, zelf ook nog jong, op deze wijze zijn emoties uit.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de advocaat-generaal en de door de politierechter opgelegde straf geen recht doen aan de ernst van de mishandelingen, de situatie en de houding van de verdachte. Een rol hierin speelt het feit dat de verdachte ter zitting in hoger beroep stellig en op buitengewoon eigenzinnige wijze is blijven ontkennen en geen blijk heeft gegeven zich ook maar enigszins te realiseren dat hij normafwijkend en zorgwekkend gedrag heeft vertoond. Dit gebrek aan zelfinzicht baart het hof eveneens zorgen. De verdachte heeft geprobeerd de eigen verantwoordelijkheid voor zijn gedrag te ontlopen en lijkt zich meer te bekommeren om de gevolgen die het een en ander in het kader van de strafzaak voor hem zelf kan hebben dan om wat de hele gang van zaken voor het slachtoffer heeft betekend en nog betekent. Verdachtes houding overstijgt in zoverre het onbetwiste recht dat iedere verdachte toekomt om niet aan zijn eigen veroordeling mee te hoeven werken en gelet op het belang van de generale en speciale preventie acht het hof het aangewezen op die houding in het kader van de strafoplegging acht te slaan.
Uit het dossier en ook ter terechtzitting in hoger beroep is genoegzaam naar voren gekomen dat de verdachte een problematische (vroege) jeugd heeft gehad en dat eerdere hulpverlening hem niet heeft gebaat. Het hof acht het zeer van belang dat de verdachte, met het oog op het voorkomen van herhaling, de nodige hulp zal krijgen om met zichzelf aan de slag te gaan. Gelet op het hiervoor overwogene heeft de verdachte een flinke stok achter de deur nodig om een positieve wending aan zijn leven te geven.
Het hof acht derhalve, alles afwegende, een taakstraf in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Om de verdachte de nodige hulp te bieden in zijn verdere ontwikkeling en met het oog op het voorkomen van herhaling zal het hof bij de voorwaardelijke gevangenisstraf tevens een meldplicht en een behandelverplichting als bijzondere voorwaarden stellen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.000. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan zij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Wettelijke rente
Uit het voegingsformulier op naam van de benadeelde partij dat zich bij de aan het Hof toegezonden stukken bevindt en ook uit de overige stukken van het geding blijkt niet dat de benadeelde partij in
eerste aanleg vergoeding van de wettelijke rente heeft gevorderd. Het hof kan deze derhalve niet in
de beslissing op de vordering betrekken. Het hof is van oordeel dat de verdachte in het kader van de op de voet van art. 36f Sr opgelegde betalingsverplichting (wel) wettelijke rente verschuldigd is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en schadevergoedingsmaatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • de veroordeelde verplicht is zich gedurende de proeftijd op tijdstippen te melden bij de Reclassering Nederland, locatie Haarlem, wanneer en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd onder behandeling zal stellen van De Waag, of een soortgelijke ambulante zorginstelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling vast te stellen, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.000 (duizend euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.000 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S. Clement, mr. J.W.H.G. Loyson en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. M. Helmers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 november 2015.
Mr. S. Clement is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[....]