In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren op de Nederlandse Antillen in 1972 en thans gedetineerd in Lelystad, was beschuldigd van het medeplegen van de invoer van cocaïne op 7 december 2014 te Schiphol. De tenlastelegging betrof het opzettelijk binnenbrengen van een hoeveelheid cocaïne, een middel dat onder de Opiumwet valt. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat het tot een andere bewijsconstructie en strafoplegging kwam. De raadsman van de verdachte pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte geen wetenschap had van de cocaïne die door de koerier werd vervoerd en niet nauw samenwerkte met de medeverdachten. Het hof verwierp dit pleidooi en oordeelde dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij het transport van de cocaïne. Dit oordeel was gebaseerd op verschillende bewijsmiddelen, waaronder telefoongesprekken en reisgedrag van de verdachte en medeverdachten. Het hof concludeerde dat de verdachte op de hoogte was van de voorgenomen cocaïnesmokkel en dat hij nauw betrokken was bij het transport. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarbij rekening werd gehouden met zijn eerdere veroordelingen voor Opiumwet gerelateerde feiten. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de rol van de verdachte binnen het georganiseerde verband.