ECLI:NL:GHAMS:2015:4703

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2015
Publicatiedatum
12 november 2015
Zaaknummer
23-001447-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van invoer van cocaïne met bewijsvoering omtrent wetenschap en betrokkenheid

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren op de Nederlandse Antillen in 1972 en thans gedetineerd in Lelystad, was beschuldigd van het medeplegen van de invoer van cocaïne op 7 december 2014 te Schiphol. De tenlastelegging betrof het opzettelijk binnenbrengen van een hoeveelheid cocaïne, een middel dat onder de Opiumwet valt. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat het tot een andere bewijsconstructie en strafoplegging kwam. De raadsman van de verdachte pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte geen wetenschap had van de cocaïne die door de koerier werd vervoerd en niet nauw samenwerkte met de medeverdachten. Het hof verwierp dit pleidooi en oordeelde dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij het transport van de cocaïne. Dit oordeel was gebaseerd op verschillende bewijsmiddelen, waaronder telefoongesprekken en reisgedrag van de verdachte en medeverdachten. Het hof concludeerde dat de verdachte op de hoogte was van de voorgenomen cocaïnesmokkel en dat hij nauw betrokken was bij het transport. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarbij rekening werd gehouden met zijn eerdere veroordelingen voor Opiumwet gerelateerde feiten. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de rol van de verdachte binnen het georganiseerde verband.

Uitspraak

Parketnummer: 23-001447-15
Datum uitspraak: 9 november 2015
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 30 maart 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15-821246-14 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedag] 1972,
adres: [adres]
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Lelystad te Lelystad.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 oktober 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 07 december 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewijsconstructie en een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Daartoe heeft hij – kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap heeft gehad van de door de koerier [medeverdachte 1] binnen het grondgebied van Nederland gebrachte cocaïne en evenmin nauw en bewust heeft samengewerkt met de medeverdachten.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
In de kern bezien is het pleidooi van de raadsman met name gestoeld op een bepaalde lezing van de verklaring die de koerier [medeverdachte 1] op 16 februari 2015 heeft afgelegd, welke lezing het hof niet volgt. Die verklaring geheel in ogenschouw nemende, rijzen daaruit niet de vragen en ‘open eindjes’ die de verdediging bij pleidooi – en geenszins de verdachte zelf – naar voren heeft gebracht. De verklaring van de koerier in samenhang bezien met de gegevens die op verdachtes telefoons zijn aangetroffen en het afhalen van de koerier op Schiphol, brengt het hof tot het oordeel dat boven redelijke twijfel verheven is dat de verdachte één van de betrokkenen was bij het transport en wel in die mate, dat hij als medepleger dient te worden aangemerkt.
Daartoe wijst het hof nog op het volgende.
De verdachte is met de medeverdachte [medeverdachte 2] afgereisd naar Aruba, van 21 november 2014 tot en met
1 december 2014. Van 28 september 2014 tot en met 5 oktober 2014 waren zij eveneens samen naar Aruba gereisd en de boeking voor die reis was kort tevoren gedaan, te weten op 11 september 2014.
Het hof stelt vast dat uit het dossier en de verklaringen van de verdachte in beide gevallen geen aannemelijk reisdoel voor dit – gelet op de financiële positie van de verdachte – kostbare reisgedrag naar voren is gekomen.
Bij de reis eind november hadden de verdachte en [medeverdachte 2] op Aruba dagelijks contact met de medeverdachte [medeverdachte 1] , de uiteindelijke koerier van de cocaïne. [medeverdachte 2] en de verdachte waren altijd samen bij de afspraken met de koerier. De koerier heeft de verdachte en [medeverdachte 2] ook gezien samen met de Colombiaan van wie de koerier uiteindelijk, op 6 december 2014, de cocaïne in ontvangst heeft genomen. De verdachte en [medeverdachte 2] zijn enkele dagen voor de vlucht van de koerier teruggekeerd naar Nederland.
Op 5 december 2014 heeft de verdachte per WhatsApp een afbeelding toegestuurd gekregen van een deel van het reisschema van de koerier. De afzender is onbekend gebleven. Geconfronteerd met deze afbeelding, verklaart de koerier dat hij niet weet hoe de verdachte aan die afbeelding komt en op de vraag “Waarom zou De [verdachte] interesse hebben in uw reis?”, verklaart de koerier: “Omdat De [verdachte] mij niet vertrouwt. Ze wilde[n] mij afhalen op de luchthaven Schiphol.”
Nadat de koerier op Aruba de cocaïne deels verstopt in een broek in ontvangst heeft genomen door onder meer deze broek aan te trekken, heeft de Colombiaan een foto van hem gemaakt. De koerier denkt dat de foto werd gemaakt om [medeverdachte 2] en de verdachte te zeggen, te bewijzen, dat hij in het bezit was van de cocaïne. Hij herkent de foto die op verdachtes BlackBerry is aangetroffen als de foto die van hem is gemaakt door de Colombiaan op het moment dat hij was aangekleed.
Ook deze foto was per WhatsApp aan de verdachte verstuurd, kennelijk – nu de verdachte reeds wist hoe [medeverdachte 1] eruit zag toen hij hem van Schiphol ging ophalen – teneinde te kennen te geven dat [medeverdachte 1] inmiddels de cocaïne op zijn lijf droeg.
Op een andere telefoon (Apple iPhone) van de verdachte is op 7 december 2014 via de internetbrowser gekeken naar de aankomsttijd en gate van de vlucht van de koerier.
De verdachte en [medeverdachte 2] zijn op 7 december 2014 naar Schiphol gegaan en hebben daar in het publieke gedeelte op de koerier gewacht. De verdachte heeft de koerier vervolgens begroet, terwijl [medeverdachte 2] verderop wachtte. [medeverdachte 2] heeft zich vervolgens bij de twee aangesloten en vrij kort daarna zijn de drie buiten aangehouden. Op het lijf van de koerier zijn pakketten met cocaïne aangetroffen, met netto een gewicht van ongeveer 3,5 kilogram.
Het hof is gelet op de hiervoor omschreven omstandigheden van oordeel dat de verdachte op de hoogte is geweest van het feit dat [medeverdachte 1] als koerier cocaïne zou vervoeren en wordt in deze overtuiging gesterkt door de wisselende verklaringen die de verdachte heeft afgelegd.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat hij de afbeeldingen op zijn telefoon (het reisschema en de foto van de koerier) ‘via Aruba’ heeft ontvangen, maar niet weet wanneer of van wie hij die toegestuurd heeft gekregen. Ook heeft hij verklaard dat de foto van de koerier naar hem is gestuurd, omdat hij hem op Schiphol moest herkennen. Deze verklaring is reeds ongeloofwaardig, omdat de verdachte mét [medeverdachte 2] de koerier is gaan afhalen en hij de foto dus niet nodig had, te minder nu de verdachte wist hoe de koerier eruit zag.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte opgenoemde verklaring aangepast en gesteld niet te weten wanneer en van wie hij de foto van de koerier heeft ontvangen en veronderstelt hij dat deze voor [medeverdachte 2] was bedoeld. Dat verklaart echter niet waarom een dag eerder ook het reisschema van de koerier naar de verdachte is gestuurd, noch hoe en waarom de Colombiaan verdachtes WhatsApp-contactgegevens had. Het hof zal deze en ook de overige verklaringen van de verdachte derhalve als ongeloofwaardig terzijde stellen.
De verdachte wist niet alleen van de voorgenomen cocaïnesmokkel, maar is naar het oordeel van het hof ook nauw en bewust betrokken geweest bij het cocaïnetransport. Hij trok intensief op met [medeverdachte 2] en was bij de afspraken met de koerier op Aruba; hij heeft de Colombiaan ontmoet die de koerier van de cocaïne heeft voorzien; hij heeft berichten met informatie ten behoeve van het transport ontvangen op zijn telefoon; zijn telefoon is gebruikt om aankomstinformatie over de vlucht van de koerier op te zoeken en hij is samen met [medeverdachte 2] de koerier gaan ophalen op Schiphol.
De verweren van de raadsman worden mitsdien verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 december 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 39 maanden met aftrek van de door de verdachte in voorarrest doorgebrachte tijd.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich tezamen en in vereniging met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van ongeveer 3,5 kilogram cocaïne. Gezien deze hoeveelheid moet deze bestemd zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze voor de gezondheid schadelijke stof.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 21 oktober 2015 is de verdachte eerder voor Opiumwet gerelateerde feiten onherroepelijk veroordeeld.
Bovendien heeft de verdachte kennelijk een zodanige plaats in het georganiseerde verband, dat hij zelf, in tegenstelling tot de koerier, niet het grootste risico heeft hoeven lopen. Niet is evenwel gebleken dat de verdachte een even grote rol in het transport had als de medeverdachte [medeverdachte 2] en het hof acht het aangewezen daarmee in de onderhavige zaak rekening te houden bij de strafoplegging.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 11 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S. Clement, mr. J.W.H.G. Loyson en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. M. Helmers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 november 2015.
Mr. S. Clement is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[....]