ECLI:NL:GHAMS:2015:4702

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2015
Publicatiedatum
12 november 2015
Zaaknummer
23-005810-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en toebrengen zwaar lichamelijk letsel; mishandeling en bedreiging met dood; bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was aangeklaagd voor poging tot doodslag en toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, maar het hof sprak hem vrij van deze beschuldigingen. De zaak draaide om een gewelddadig conflict dat plaatsvond op 9 maart 2012 in Zuid-Scharwoude, waar de verdachte een bijl naar een slachtoffer gooide en een ander slachtoffer mishandelde en bedreigde. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, omdat de getuigenverklaringen over de situatie uiteenliepen en niet kon worden vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde met de intentie om te doden of zwaar letsel toe te brengen. De verdachte werd wel schuldig bevonden aan mishandeling en bedreiging, wat leidde tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting bij de GGZ. De benadeelde partij, slachtoffer 2, kreeg een schadevergoeding toegewezen van €549,16, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof benadrukte de ernst van de feiten, vooral omdat deze zich in een moskee hadden afgespeeld, een plek waar mensen zich veilig zouden moeten voelen. De verdachte had eerder al een veroordeling voor mishandeling en zijn psychische toestand werd in de overwegingen meegenomen, wat leidde tot een matiging van de straf.

Uitspraak

Parketnummer: 23-005810-13
Datum uitspraak: 9 november 2015
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 24 december 2013 in de strafzaak onder parketnummer 14-810122-12 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1974,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
18 augustus 2014 en 26 oktober 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 09 maart 2012 te Zuid-Scharwoude, gemeente Langedijk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het leven te beroven en/of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met kracht en bovenhands, een bijl, althans een scherp en/of hard en/of zwaar voorwerp,
- in de richting van, althans (rakelings) langs het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft gegooid, althans in de richting van die [slachtoffer 1] heeft gegooid en/of
- door het raam van een deur waarachter die [slachtoffer 2] zich bevond, heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2:
hij op of omstreeks 09 maart 2012 te Zuid-Scharwoude, gemeente Langedijk, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]), in het gezicht, althans tegen het hoofd heeft gestompt en/of geslagen en/of geduwd en/of een knietje heeft gegeven, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3:
hij op of omstreeks 09 maart 2012 te Zuid-Scharwoude, gemeente Langedijk, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een zaag gezwaaid in de richting van die [slachtoffer 2] en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd : "Ik ga je vermoorden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde

De drie ten laste gelegde feiten zien, kort gezegd, op een fors uit de hand gelopen conflict. Daarbij komt het in de avond van 9 maart 2012 eerst tot een gewelddadig treffen tussen de verdachte en [slachtoffer 2] in een (nieuwe, deels nog in aanbouw zijnde) moskee, waarop het onder 2 en 3 ten laste gelegde ziet.
Onder 1 is de verdachte ten laste gelegd hetgeen zich daaropvolgend zou hebben afgespeeld buiten de moskee. [slachtoffer 2] zou zich voor de verdachte schuil hebben gehouden in een soort halletje of klein bijgebouw dat behoorde bij de oude moskee, in het dossier ook wel aangeduid als ‘het schuurtje’. Dat is een ruimte van ongeveer twee bij twee meter en [slachtoffer 2] stond naar eigen zeggen op één à anderhalve meter schuin achter de deur. De verdachte had inmiddels een bijl in de hand en het staat vast dat hij deze, bij avondlicht, door het – niet transparante – raam van de deur van dat bijgebouw heeft gegooid. De bijl is voor de voeten van [slachtoffer 2] terecht gekomen.
De tenlastelegging ziet onder 1 op die worp met de bijl en berust op de lezing dat [slachtoffer 1] voor de desbetreffende deur stond toen de verdachte de bijl gooide en dat de verdachte bovendien wist dat [slachtoffer 2] zich in dat bijgebouw schuil hield. Op die twee punten lopen de afgelegde getuigenverklaringen evenwel dermate uiteen, dat het hof niet tot het wettig en overtuigend bewijs daarvan kan komen, ook niet in het kader van het hier minst genomen vereiste voorwaardelijk opzet.
Op grond van de getuigenverklaringen in het dossier, in het bijzonder die zijn afgelegd bij de rechter-commissaris en de raadsheer-commissaris, is met onvoldoende zekerheid vast komen te staan waar [slachtoffer 1] ten opzichte van de deur van het bijgebouw heeft gestaan op het moment dat de verdachte de bijl gooide. Evenmin is buiten redelijke twijfel vast komen te staan dat de verdachte wetenschap had van [slachtoffer 2]’s aanwezigheid in dat bijgebouw en dat hij met het gooien van de bijl door het raam van de deur – objectief bezien – een aanmerkelijke kans heeft aanvaard op dodelijk of zwaar lichamelijk letsel van die [slachtoffer 2].
Naar het oordeel van het hof kan derhalve niet wettig en overtuigend worden bewezen hetgeen de verdachte onder 1 is ten laste gelegd, zodat de verdachte van deze feiten moet worden vrijgesproken.

Voorwaardelijke getuigenverzoeken van de verdediging (I en II)

De raadsman van de verdachte heeft, ter staving van de bepleite onbetrouwbaarheid van de getuige [slachtoffer 1], het verzoek tot het horen van de reeds eerder – op de regiezitting van 18 augustus 2014 – verzochte getuigen [getuige 1] en [getuige 2] herhaald. De raadsman heeft dit verzoek thans gedaan onder de voorwaarde dat het hof tot een bewezenverklaring komt van het onder 1 ten laste gelegde, voor zover betrekking hebbende op [slachtoffer 1].
Voor zover het hof zou overwegen tot een bewezenverklaring te komen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde jegens [slachtoffer 1] én [slachtoffer 2] zou hebben begaan, heeft de raadsman verzocht, voor zover bekend, alle relevante getuigen die zo uiteenlopend verklaren ter terechtzitting door het hof zelf te doen horen. Verzocht is in zoverre [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [getuige 3], [getuige 4], [getuige 5], [getuige 6] en [getuige 7] allen als getuigen ter terechtzitting te horen, ter toetsing van de betrouwbaarheid van hun verklaringen.
Nu deze voorwaarden niet zijn vervuld, liggen er voor het hof geen verzoeken meer voor waarop beslist dient te worden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2:
hij op 9 maart 2012 te Zuid-Scharwoude, gemeente Langedijk, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] in het gezicht heeft gestompt en/of geslagen en geduwd en een knietje heeft gegeven, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
3:
hij op 9 maart 2012 te Zuid-Scharwoude, gemeente Langedijk, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een zaag gezwaaid in de richting van die [slachtoffer 2] en deze dreigend de woorden toegevoegd: "Ik ga je vermoorden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen onder 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de door de verdachte in voorarrest doorgebrachte tijd op het onvoorwaardelijke gedeelte. De rechtbank heeft bij het voorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf een meldplicht, een ambulante behandelverplichting en een contactverbod met het slachtoffer als bijzondere voorwaarden gesteld.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als hem in eerste aanleg is opgelegd, onder dezelfde bijzondere voorwaarden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een ander in een moskee mishandeld en hem bedreigd met de dood. Het slachtoffer heeft daardoor pijn en letsel bekomen en hem is vrees aangejaagd. De feiten lijken te moeten worden geplaatst in een langer durend en groter conflict en het slachtoffer voelt zich, zo begrijpt het hof, zelfs zo onveilig dat hij zich op enig moment genoodzaakt heeft gevoeld het land te verlaten en daarop nog niet is terug gekomen. Het hof neemt in de ernst van verdachtes handelen mee dat de verdachte, nadat hij het slachtoffer reeds had mishandeld en bedreigd, buiten de moskee nog met een bijl op zoek is gegaan naar het slachtoffer.
Het hof acht het strafverzwarend dat de verdachte deze feiten heeft gepleegd in een moskee. Dit is een plek waar mensen in vrede moeten kunnen bidden en zich bij uitstek veilig moeten kunnen voelen.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 21 oktober 2015 is de verdachte eerder, in 2006, voor een mishandeling veroordeeld. Dit weegt ten nadele van de verdachte.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het psychiatrisch rapport Pro Justitia van 4 juni 2013, opgesteld door psychiater [deskundige]. Dit rapport houdt, voor zover hier van belang, het volgende in.
Bij de verdachte
(betrokkene)is sprake van een chronische depressie en een paniekstoornis met agorafobie bij een persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke en vermijdende trekken. Tijdens het plegen van het ten laste gelegde was hier reeds sprake van. De verdachte heeft in zijn jeugd, waarin hij ernstig mishandeld werd, weinig identiteit opgebouwd en zich ontwikkeld tot een weinig weerbare en vermijdende man. Hij heeft beperkte mogelijkheden om met spanning om te gaan. Conflicten gaat hij uit de weg waardoor ontstane boosheid inwendig oploopt. Bij spanningsvolle situaties of krenkingen kan de impulscontrole tekort schieten en de opgehoopte boosheid als agressie doorbreken. De depressieve stoornis en de paniekstoornis verminderen verder deze impulscontrole. De verdachte is in mindere mate dan de gemiddelde mens in staat geweest bij het ten laste gelegde – indien bewezen – het besef van ongeoorloofdheid van zijn handelen te bepalen.
Nu de conclusie van de psychiater wordt gedragen door zijn bevindingen, neemt het hof die over. De verdachte wordt het bewezenverklaarde dus in verminderde mate toegerekend, hetgeen matigend werkt op de op te leggen straf. De psychiater heeft voorts gerapporteerd dat de kans op herhaling groot is en dat hij, teneinde recidive te voorkomen, adequate psychiatrische behandeling, in een verplicht kader, noodzakelijk acht.
De reclassering heeft op 13 maart 2012 een advies tot het stellen van bijzondere voorwaarden uitgebracht dat, gelet op de toelichting van de verdachte en zijn raadsman ter terechtzitting, in zoverre niet aan actualiteit heeft ingeboet.
Het hof acht, alles afwegende en mede gelet op de vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde, een deels voorwaardelijk gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Het hof zal, gelet op het reclasseringsadvies van 18 juni 2012 en hetgeen door de verdachte en zijn raadsman in hoger beroep naar voren is gebracht, bijzondere voorwaarden koppelen aan het voorwaardelijk strafdeel. Gelet op de impact die verdachtes handelen op het slachtoffer heeft gehad en nu met name een kennelijk nog steeds onopgelost conflict voor de verdachte aan zijn buitensporige handelen ten grondslag lijkt te hebben gelegen, acht het hof een contactverbod met het slachtoffer nog altijd aangewezen.

Voorwaardelijk verzoek van de verdediging (III)

De raadsman van de verdachte heeft in zijn strafmaatverweer het verzoek opgenomen om, indien het hof overweegt om de verdachte een vrijheidsstraf op te leggen waarvan het voorwaardelijk deel langer is dan de reeds door de verdachte in voorarrest doorgebrachte tijd, een meer actueel rapport omtrent de psychische gesteldheid van de verdachte op te laten stellen met daarin met name aandacht voor de invloed die eventuele hernieuwde detentie op verdachtes (geestelijke) gezondheid zou hebben.
Nu ook deze voorwaarde niet zal worden vervuld, ligt er voor het hof geen verzoek meer voor waarop beslist dient te worden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.049,16, bestaande uit € 2.000 ter vergoeding van immateriële schade en voor het overige uit een gevorderde vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 849,16. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan zij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • de veroordeelde verplicht is zich gedurende de proeftijd te melden bij Reclassering Nederland, locatie Alkmaar, wanneer en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd onder behandeling zal stellen van de GGZ te Alkmaar, of soortgelijke ambulante geestelijke gezondheidszorg, op de tijden en plaatsen als door of namens die GGZ of soortelijke instelling vast te stellen, teneinde zich te laten behandelen voor zijn psychische klachten, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
  • het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen, derhalve direct of indirect, met de hem bekende [slachtoffer 2].
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 549,16 (vijfhonderdnegenenveertig euro en zestien cent) bestaande uit € 49,16 (negenenveertig euro en zestien cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer 2], ter zake van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 549,16 (vijfhonderdnegenenveertig euro en zestien cent) bestaande uit € 49,16 (negenenveertig euro en zestien cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.H.G. Loyson, mr. S. Clement en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. M. Helmers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 november 2015.
Mr. S. Clement is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[....]
.