ECLI:NL:GHAMS:2015:4469

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2015
Publicatiedatum
3 november 2015
Zaaknummer
14/00782
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting door invoeren verkeerd kenteken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die was opgelegd aan een belanghebbende, woonachtig in België. De heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam had op 11 november 2013 een naheffingsaanslag van € 59,90 opgelegd, bestaande uit € 4,00 aan parkeerbelasting en € 55,90 aan kosten. De belanghebbende had op 10 november 2013 omstreeks 15:22 uur zijn auto geparkeerd en € 36 betaald bij de parkeerautomaat, maar had per abuis het verkeerde kenteken ingevoerd. Na bezwaar tegen de naheffingsaanslag, dat door de heffingsambtenaar werd afgewezen, heeft de rechtbank Amsterdam de naheffingsaanslag vernietigd, omdat de belanghebbende had aangetoond dat hij de verschuldigde parkeerbelasting had betaald.

De heffingsambtenaar ging in hoger beroep, maar het Hof oordeelde dat de belanghebbende inderdaad de verschuldigde parkeerbelasting had voldaan, ondanks het verkeerd ingevoerde kenteken. Het Hof stelde vast dat de betaling van € 36 door de gemeente was ontvangen en dat het betaalbewijs aantoont dat de parkeerbelasting voor de juiste periode was voldaan. Het Hof volgde de redenering van de rechtbank en oordeelde dat de naheffingsaanslag ten onrechte was opgelegd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het Hof verklaarde het hoger beroep van de heffingsambtenaar ongegrond.

De zaak benadrukt het belang van het bewijs van betaling van parkeerbelasting en de mogelijkheid voor belastingplichtigen om tegenbewijs te leveren, zelfs als er een administratieve fout is gemaakt bij het invoeren van gegevens. Het Hof wees erop dat de verplichting tot het doen van aangifte en de verplichting tot betaling afzonderlijke verplichtingen zijn, en dat het niet correct invoeren van het kenteken niet automatisch betekent dat er geen parkeerbelasting is betaald.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 14/00782
5 november 2015
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam,de heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AMS 14/676 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
[X] ,wonende te [Z] (België), belanghebbende
en
de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 11 november 2013 aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 59,90, bestaande uit € 4,00 aan parkeerbelasting en € 55,90 aan kosten naheffingsaanslag (verder ook: de Naheffingsaanslag).
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 23 december 2013, de Naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
Bij mondelinge uitspraak van 26 september 2014 (waarvan het proces-verbaal op 8 oktober 2014 is verzonden), heeft de rechtbank als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
  • verklaart [het beroep] gegrond;
  • vernietigt de bestreden [uitspraak];
  • vernietigt de [Naheffingsaanslag];
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde [uitspraak] op bezwaar […];
  • draagt verweerder op het griffierecht van € 44 aan eiser te vergoeden.”
1.4.
Het door de heffingsambtenaar tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 17 oktober 2014. Belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om een verweerschrift in te dienen. De heffingsambtenaar heeft op 23 september 2015 nadere stukken ingediend (met de aanduiding ‘Pleitnota’), waarvan afschriften naar belanghebbende zijn gezonden.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2015.
Van de zijde van belanghebbende, die voor de zitting is uitgenodigd bij aangetekende brief met dagtekening 22 juni 2015 verzonden naar het adres ( [...] [Z] te België), is niemand verschenen. Blijkens gegevens van PostNL (‘Track & Trace’) is de brief op 26 juni 2015 afgeleverd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

Het Hof vindt aanleiding de feiten zelfstandig vast te stellen:
2.1.
Belanghebbende is eigenaar van een auto met kenteken [......] (verder de Auto).
2.2.
Op 10 november 2013 heeft belanghebbende omstreeks 15:22 uur de Auto geparkeerd nabij de hoek van de Lepelstraat en de Onbekendengracht te Amsterdam (verder de Locatie).
2.3.
Op de Locatie was belanghebbende ingevolge de Verordening Parkeerbelastingen 2013-II en de daarbij behorende Tarieventabel 2013 van de gemeente Amsterdam (verder de Verordening Parkeerbelastingen) voor het parkeren parkeerbelasting verschuldigd.
2.4.
Vanaf 1 juli 2013 geldt in Amsterdam zogenaamd digitaal parkeren. Bij de parkeerautomaat dient het kenteken te worden ingevoerd en print de automaat in plaats van een ‘parkeerkaartje’ indien gewenst een “betaalbewijs”. Op de automaten staat de tekst:
“Indien per abuis een verkeerd kenteken wordt ingevoerd, dient u de parkeeractie te annuleren en deze opnieuw met juist kenteken te starten anders kan er een naheffingsaanslag worden opgelegd.”
2.5.
Belanghebbende heeft omstreeks 15:22 uur bij de dichtstbijzijnde parkeerautomaat € 36 betaald en - in plaats van het kenteken van de Auto - 18 ingevoerd. De automaat printte vervolgens het volgende document:
BETAALBEWIJS
Betaald van
: 10-11-2013 15:22
[…]
[…]
Betaald tot
: 11-11-2013 15:22
BETALING
Bedrag
: € 36,00
Datum:
10/11/2013 15:23
Kenteken
: 18
[…]
[…]
Automaat
: 10866
Totaal:
36,00 EUR
Ticketnummer
: 318
2.6.
Op 11 november 2013 heeft de heffingsambtenaar (de parkeercontroleur) om 09:34 uur geconstateerd dat de Auto op de Locatie stond geparkeerd en de Naheffingsaanslag (ten bedrage van € 4,00, exclusief kosten van € 55,90) opgelegd.

3.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en daarbij het volgende overwogen:
“1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser heeft aangevoerd dat hij wel parkeerbelasting heeft betaald. Blijkbaar had hij bij het aanschaffen van het parkeerrecht ook het kenteken van de auto moeten invoeren, maar dat is moeilijk te begrijpen als je als buitenlander voor een parkeerautomaat staat en geen Nederlands of Engels begrijpt. Verder heeft eiser aangevoerd dat hij niet begrijpt waarom er twee verschillende locaties op de [naheffingsaanslag] zijn vermeld.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de parkeerder op grond van het Uitvoerings- en aanwijzingsbesluit op grond van de Verordening parkeerbelastingen 2013-II en de Parkeerverordening 2013 bij de voldoening van de parkeerbelasting verplicht is het juiste kenteken van het geparkeerde voertuig op te geven. Indien niet het juiste kenteken wordt ingevoerd, is geen parkeerbelasting betaald voor de geparkeerde auto, hetgeen voor risico van betrokkene moet komen, aldus verweerder.
4. In een uitspraak van 7 mei 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:2631 heeft de rechtbank onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 8 januari 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA3200, kort samengevat, overwogen dat de verplichting tot het invoeren van het juiste kenteken, gelet op de redactie van artikel 234 van de Gemeentewet, uitsluitend betrekking heeft op het doen van aangifte van parkeerbelasting. Het niet, niet volledig of onjuist invoeren van het kenteken van de auto waarmee wordt geparkeerd, doet niet af aan het in artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen neergelegde beginsel dat ter zake van een belasting die op aangifte moet worden voldaan, uitsluitend kan worden nageheven indien die belasting niet is betaald.
5. De bewijslast dat de verschuldigde parkeerbelasting niet is voldaan, rust in eerste instantie op verweerder. De omstandigheid dat de controleur geen betaling heeft waargenomen, bijvoorbeeld omdat hem bekend is dat niet ter zake van het kenteken parkeerbelasting is betaald, kan in het algemeen als toereikend bewijs dienen. De belastingplichtige heeft echter de mogelijkheid alsnog tegenbewijs te leveren. Het bewijs dat voor het parkeren van een auto is betaald kan derhalve op verschillende manieren worden geleverd, niet alleen door een juiste invoering van het kenteken bij de automaat. De rechter heeft vervolgens de vrijheid aan dat tegenbewijs de waarde toe te kennen die hem goeddunkt.
6. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser in dat tegenbewijs geslaagd. Eiser heeft een betaalbewijs overgelegd waaruit blijkt dat hij op de desbetreffende [datum] voor [het tijdstip] waarop de [naheffingsaanslag] betrekking [heeft], parkeerbelasting heeft betaald. Daarnaast is het betoog van eiser over de gang van zaken consistent. Dat eiser voor een andere auto zou hebben betaald die ook in de omgeving van de betaalautomaat geparkeerd zou hebben gestaan, is gesteld noch aannemelijk. De [naheffingsaanslag] [is] dan ook ten onrechte opgelegd.
7. De rechtbank verklaart [het beroep] gegrond, vernietigt de bestreden [uitspraak] en vernietigt [de naheffingsaanslag]. Verweerder dient het griffierecht ter hoogte van € 44 aan eiser te vergoeden. De rechtbank merkt hierbij op dat eiser slechts in één zaak griffierecht verschuldigd was geworden, omdat sprake was van samenhangende zaken. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.”

4.Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de Naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat er geen grond bestaat voor de naheffing nu hij de voor het parkeren verschuldigde parkeerbelasting heeft voldaan. Belanghebbende heeft de gang van zaken rondom de betaling van de € 36 (zie onder 2.5) en zijn standpunt in het beroepschrift in eerste aanleg als volgt toegelicht:
“[…] i.v.m. de ticket die betaald is voor 24 uur. […] dat het is omdat er geen kenteken nr op de ticket staat en dat verplicht is, wat wel vreemd en niet Goed te begrijpen is als je als buitenlander voor zo’n machine staat en geen Nederlands of engels begrijpt.”
5.2.
De heffingsambtenaar betoogt dat de (voor de Auto op de Locatie) verschuldigde parkeerbelasting niet is betaald. In zijn hoger beroepschrift schrijft hij:

Fout kenteken ingevoerd, en wat nu?
Dit onderwerp kent vele feitelijke varianten, variërend van een geheel ander kenteken van een bestaande, maar andere auto die in werkelijkheid niet in Amsterdam geparkeerd stond. Tot en met grapjes als het invoeren van een niet-bestaand kenteken. De juridische vraag in al deze verschillende feitelijke kwesties, is telkens dezelfde. Is er wel of geen sprake van betaling van de parkeerbelasting van de auto die in werkelijkheid geparkeerd stond, maar die een totaal ander kenteken heeft?
Het standpunt van de gemeente Amsterdam is dat het invoeren van rare letters op de parkeerautomaat […] gelijk is te stellen met het in de gracht werpen van muntgeld. Geen betaling van parkeerbelasting”.
Daaraan heeft hij in zijn nader stuk van 22 september 2015 het volgende toegevoegd:

Standpunt Amsterdam
De Gemeente Amsterdam is van mening dat wanneer geparkeerd wordt met auto AA-oo-ZZ er geen parkeerbelasting is betaald wanneer de automobilist bijvoorbeeld:
■ rare letters invoert in plaats van het kenteken van de auto waarmee is geparkeerd, zoals “XXX” of “hahaha” of “ooo”.
■ een kenteken van een andere auto wordt ingevoerd dan waarmee geparkeerd wordt.
In de visie van de Gemeente Amsterdam vergt het geen hogere wiskunde om bij de systematiek van verplichte invoer van het kenteken te concluderen dat er géén parkeerbelasting is betaald voor auto met kenteken AA, wanneer er kenteken BB wordt ingevoerd, dan wel rare letters worden ingevoerd die niets van doen hebben met het kenteken AA. […]
Juridisch, korte samenvatting
Als er geen parkeerbelasting is betaald, volgt een naheffingsaanslag. Het invoeren van het kenteken “18” is geen kennelijke fout bij het invoeren van het kenteken van de auto die geparkeerd wordt ( [..-.-...] ). Alsdan is er geen sprake van betaling van parkeerbelasting, analoog aan de jurisprudentie uit het munten-tijdperk dat er geen parkeerbelasting is betaald wanneer de automobilist het muntgeld in de gracht werpt. De onderhavige zaak is daarmee vergelijkbaar, zij het dat er sprake is van digitaal geld in een digitale gracht.”
5.3.
Dienaangaande overweegt het Hof als volgt.
5.4.
Partijen gaan er kennelijk vanuit dat Cition namens de heffingsambtenaar belast is met het verstrekken van parkeervergunningen, het opleggen van naheffingsaanslagen parkeerbelasting en het doen van uitspraken op bezwaar. Het Hof zal partijen hierin volgen.
5.5.
In artikel 225, lid 1, aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet (hierna de Wet) is bepaald dat in het kader van parkeerregulering ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij de belastingverordening dan wel krachtens de belastingverordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze een belasting kan worden geheven.
5.6.
De onderhavige parkeerbelasting wordt ingevolge artikel 234 van de Wet geheven bij wege van voldoening op aangifte, dan wel op andere wijze. Dat artikel bepaalt in het tweede lid, onderdeel a, met betrekking tot de parkeerbelasting verder, voor zover thans van belang, dat als voldoening op aangifte uitsluitend wordt aangemerkt het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van een parkeermeter of een parkeerautomaat op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college gestelde voorschriften.
5.7.
Blijkens artikel 11 jo. artikel 6 van de Verordening Parkeerbelastingen, in aanmerking genomen artikel 234, lid 2, onderdeel a, van de Wet, kan het college van burgemeester en wethouders voorschriften stellen met betrekking tot de wijze van voldoening op aangifte.
5.8.
In de Verordening Parkeerbelastingen staat onder meer:
“Artikel 1 Parkeerbelastingen
Onder de naam van parkeerbelastingen worden de volgende belastingen geheven:
a. een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het College van Burgemeester en Wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze; […]
Artikel 2 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder: […]
c. parkeerapparatuur: parkeermeters, voor het betalen van de parkeerbelasting ingerichte mobiele telefoons, parkeerautomaten, met inbegrip van verzamelparkeermeters, centrale computer en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan; […]
Artikel 6 Wijze van heffing, termijn van betaling en restitutie
1. De belasting, bedoeld in art. 1, onderdeel a, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte, en wel door middel van het, bij aanvang van het parkeren, werpen van geld in parkeerapparatuur en/of door middel van het al dan niet elektronisch in werking stellen van parkeerapparatuur. Van de verschuldigde belasting per tijdseenheid wordt op of via de parkeerapparatuur of in de daarbij geleverde gebruiksaanwijzing kennisgegeven. […]
Artikel 11 Nadere regels door het College van Burgemeester en Wethouders
Het College van Burgemeester en Wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van parkeerbelastingen.”
5.9.
In het op basis van artikel 11 van de Verordening Parkeerbelastingen vastgestelde “Uitvoerings- en Aanwijzingsbesluit op grond van de Verordening Parkeerbelastingen 2013-II en Parkeerverordening 2013” (verder het Uitvoeringsbesluit) staat onder meer (cursivering Hof):
I. Alleen tegen voldoening van de belasting, als vermeld in artikel 1, onder a van de Verordening Parkeerbelastingen 2013-II, mag worden geparkeerd op de parkeerapparatuurplaatsen […] die voldoening moet mede geschieden met inachtneming van het tijdstip en de wijze waarop een en ander is aangegeven in de voorschriften die op of bij de parkeerapparatuur staan vermeld of uit de parkeerapparatuur blijken […].
II. Bij voldoening van de parkeerbelasting moet het kenteken worden opgegeven van het in het betreffende gebied te parkeren voertuig. Daarnaast dienen de overige voorschriften die op de/het door de gemeente uitgegeven parkeerkaart/betaalbewijs, dan wel op de parkeerapparatuur zijn gesteld in acht te worden genomen;”
5.10.
Niet in geschil is dat belanghebbende voor het op 10 november 2013 van 15:22 uur tot 11 november 2013 om 15:22 uur op de Locatie parkeren van de Auto (verder het Parkeren) ingevolge de Verordening Parkeerbelastingen € 36 aan parkeerbelasting verschuldigd was.
Gelet op de verklaring van belanghebbende is aannemelijk dat de Auto op 11 november 2013 vanaf 00:00 uur op de Locatie geparkeerd heeft gestaan en dat belanghebbende op 10 november 2013 om 15:22 uur bij de (dichtstbijzijnde) parkeerautomaat € 36 heeft betaald.
5.11.
Uit de onder 2.2 en 2.5 vermelde feiten volgt naar het oordeel van het Hof onmiskenbaar dat belanghebbende met de betaling van € 36 de voor het Parkeren verschuldigde parkeerbelasting heeft voldaan. Immers (1) de € 36 is door de gemeente Amsterdam ontvangen en kan voor niets anders zijn betaald dan voor het voldoen van parkeerbelasting, (2) het betaalbewijs is geprint door een parkeerautomaat - die naar niet in geschil is in het desbetreffende tariefgebied stond - en (3) de tekst ‘Betaald van’ en ‘Betaald tot’ laten geen andere conclusie toe dan dat daarmee de parkeertijd is bedoeld waarvoor het bedrag van € 36 is betaald.
5.12.
De heffingsambtenaar heeft, desgevraagd ter zitting van het Hof, verklaard niet te kunnen aangeven waarvoor belanghebbende € 36 aan de gemeente betaald heeft. Volgens de heffingsambtenaar is de betaling niet aan de voor het Parkeren verschuldigde parkeerbelasting toe te rekenen, omdat - zo begrijpt het Hof hem - de aangifte niet correct is gedaan. Het Hof volgt de heffingsambtenaar niet in die opvatting en overweegt daartoe als volgt.
5.13.
In zijn arresten van 22 februari 1984, nrs. 21 979 en 22 238, ECLI:NL:HR:1984:AW8642, BNB 1984/233 en ECLI:NL:HR:1984:AW8643, BNB 1984/234, betreffende de
loonbelasting, oordeelde de Hoge Raad dat volgens het stelsel van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, zoals dit onder meer in de artikelen 10 en 19 van die wet tot uitdrukking is gebracht, de verplichting tot het doen van aangifte en de verplichting tot betaling weliswaar nauw met elkaar samenhangen maar niettemin afzonderlijke verplichtingen zijn, zodat niet valt aan te nemen dat in de artikelen 20 en 22 van die wet met de term betalen tevens het doen van aangifte wordt aangeduid. Onjuist is derhalve de opvatting dat materieel verschuldigde loonbelasting, welke in feite is voldaan of afgedragen maar niet is opgenomen in de aangifte waartoe de belastingplichtige was gehouden, moet worden aangemerkt als belasting welke niet is betaald.
5.14.
In de lijn met zijn arresten uit 1984 overwoog de Hoge Raad met betrekking tot het naheffen van
parkeerbelastingin BNB 1997/68 (arrest van 8 januari 1997, nr. 31 657, ECLI:NL:HR:1997:AA3200) als volgt:
“-3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat, nu tussen partijen vaststaat dat belanghebbende de door hem verschuldigde parkeerbelasting tijdig heeft betaald, naheffing van die belasting niet is toegestaan, ook al heeft belanghebbende niet voldaan aan de verplichting tot het doen van aangifte op de wijze als is bepaald in het Uitvoeringsbesluit en op het parkeerkaartje.
-3.4. Tegen dit oordeel keert zich het middel met het betoog - zakelijk samengevat - dat blijkens de tekst en de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 234 van de Gemeentewet voor de parkeerbelasting een van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (verder: AWR) afwijkende regeling is getroffen, die beoogt de verplichting tot het doen van aangifte en de verplichting tot betaling samen te doen vallen. Gelet op de aard van de parkeerbelasting moet volgens het middel worden aangenomen dat met de term betalen in artikel 20 AWR als het gaat om toepassing van dit artikel bij de heffing van parkeerbelasting tevens het doen van aangifte wordt aangeduid.
-3.5. Dit betoog kan niet als juist worden aanvaard. De heffing en invordering van gemeentelijke belastingen geschieden ingevolge artikel 231, lid 1, van de Gemeentewet met toepassing van de AWR en de Invorderingswet 1990 als waren die belastingen rijksbelastingen, behoudens voor zover een afwijkende regeling is getroffen. In artikel 234 van de Gemeentewet zijn wel de artikelen 21 en 22 van de AWR van toepassing uitgesloten en in artikel 236 van de Gemeentewet andere bepalingen van de AWR, maar op geen van deze plaatsen noch in een andere hier relevante bepaling artikel 20 AWR. Ook is geen van artikel 20 AWR afwijkende regeling getroffen met het oog op de vraag wanneer naheffing van parkeerbelasting kan plaatshebben.
-3.6. In artikel 234 van de Gemeentewet wordt wel bepaald wat (uitsluitend) als voldoening op aangifte wordt aangemerkt, maar daarmee is niet de vraag beantwoord of, indien niet op de voorgeschreven wijze aangifte is gedaan, maar de verschuldigde belasting wel is betaald, een naheffingsaanslag kan worden opgelegd. Die vraag moet, nu in artikel 234 van de Gemeentewet noch elders in de Gemeentewet een afwijkende regeling is getroffen, worden beantwoord met toepassing van artikel 20 AWR.
-3.7. De in de Conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5.2 tot en met 5.7 vermelde gegevens bevestigen de onjuistheid van de in het middel verdedigde stelling dat zou zijn beoogd in de Gemeentewet een eigen, van de AWR afwijkende regeling te treffen ten aanzien van de vraag wanneer een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting kan worden opgelegd.
-3.8. Daarbij verdient het opmerking dat de wetgever, hoewel hij uiteraard bekend was met de [Hof: in rechtsoverweging 5.13 genoemde] arresten van de Hoge Raad van 22 februari 1984, nr. 21 979, BNB 1984/233 en nr. 22 238, BNB 1984/234 en zich de gevolgen daarvan ook voor de naheffing van parkeerbelasting bewust moet zijn geweest, niettemin geen van artikel 20 AWR afwijkende regeling heeft getroffen toen met ingang van 1 januari 1991 in artikel 226 (oud, voordien 276a) van de Gemeentewet de heffing van gemeentelijke parkeerbelasting werd mogelijk gemaakt.”
5.15.
Nu belanghebbende naar het oordeel van het Hof de verschuldigde parkeerbelasting heeft voldaan (zie rechtsoverweging 5.11) is het Hof - gelet op voorgaande rechtsoverwegingen - van oordeel dat naheffen niet is toegestaan ook al heeft belanghebbende niet voldaan aan de verplichting tot het doen van aangifte op de wijze als is bepaald in het Uitvoeringsbesluit.
In dit verband wijst het Hof ook op een uitspraak van het Hof van 14 maart 1995 (nr. P91/4261, ECLI:NL:GHAMS:1995:AS4328, Belastingblad 1995/580 en FED 1995/301), waarin de verschuldigde parkeerbelasting was voldaan en het Hof om die reden de naheffingsaanslag parkeerbelasting vernietigde hoewel belanghebbende niet voldaan had aan de verplichting het nummer van het parkeervak in te toetsen. De Hoge Raad verwierp - op basis van artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie - het door de heffingsambtenaar tegen deze uitspraak ingestelde cassatieberoep (HR 19 februari 1997, nr. 31.210, niet gepubliceerd), waarbij de Hoge Raad onder meer verwees naar het onder rechtsoverweging 5.14 vermelde arrest.
5.16.
Het standpunt van de heffingsambtenaar dat het betaalde bedrag niet aan het Parkeren kan worden toegerekend, maar - vanwege het invoeren van een onjuist kenteken - gelijk te stellen is aan het digitaal in de gracht werpen van € 36 is onbegrijpelijk. Immers naar niet in geschil is, is voornoemd bedrag - anders dan de situatie dat een parkeerder de verschuldigde parkeerbelasting daadwerkelijk in de gracht gooit - door de gemeente Amsterdam ontvangen. Daaraan doet niet af dat de heffingsambtenaar ten tijde van de ontvangst van de parkeerbelasting niet kan vaststellen aan het parkeren van welk voertuig het bedrag is toe te rekenen.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep van de heffingsambtenaar ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten en griffierecht

6.1.
Hoewel het door de inspecteur ingestelde hoger beroep ongegrond is en de uitspraak van de rechtbank om die reden wordt bevestigd, acht het Hof geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die ingevolge artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
6.2.
Uit de stukken van het geding volgt dat de onderhavige zaak en die met kenmerk 14/00781 voortkomen uit één samenstel van feiten en omstandigheden. Het betreft immers nageheven parkeerbelasting die verschuldigd voor het met de Auto parkeren op 10 november 2013 vanaf 15:22 uur tot 24:00 uur (14/00781) en voor het voortgezette parkeren op 11 november 2013 vanaf 0:00 uur tot 15:22 uur (de onderhavige zaak).
Derhalve is sprake van samenhang als bedoeld in artikel 8:41, lid 3, van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van de Awb, zodat van de heffingsambtenaar slechts eenmaal griffierecht zal worden geheven, en wel in de zaak met kenmerk 14/00781.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. P.F. Goes, voorzitter, M.J. Leijdekker en E. Polak, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Hogendoorn, als griffier. De beslissing is op 5 november 2015 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.