ECLI:NL:GHAMS:2015:4336

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2015
Publicatiedatum
21 oktober 2015
Zaaknummer
200.161.023/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake leaseovereenkomsten en vernietiging door echtgenote

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord Holland, waarin de kantonrechter oordeelde over de rechtsgeldigheid van leaseovereenkomsten tussen [appellant] en Dexia Nederland B.V. [appellant] heeft in hoger beroep gesteld dat de leaseovereenkomsten en de verlengingsovereenkomst rechtsgeldig zijn vernietigd door zijn echtgenote, [X]. De kantonrechter had geoordeeld dat de verlengingsovereenkomst geen huurkoop was en dat [X] mogelijk al voor 3 februari 2000 op de hoogte was van de leaseovereenkomsten. Het hof heeft de feiten die door de kantonrechter zijn vastgesteld als vaststaand aangenomen, aangezien deze in hoger beroep niet in geschil zijn. Het hof heeft de mogelijkheid voor [appellant] opengehouden om tegenbewijs te leveren tegen het bewijsvermoeden dat [X] meer dan drie jaar voor de vernietigingsbrief op de hoogte was van de leaseovereenkomsten. Het hof heeft een getuigenverhoor gelast om dit tegenbewijs te leveren. De beslissing over de verdere procedure is aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.161.023/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : 2751958 /CV EXPL 14-1165
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 20 oktober 2015
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V.
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Dexia genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 1 december 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord Holland (hierna: de kantonrechter) van 10 september 2014, gewezen tussen hem als eiser en Dexia als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord;
- akte uitlating van [appellant] ;
- antwoordakte van Dexia.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en voor recht zal verklaren dat de leaseovereenkomsten en de verlengingsovereenkomst rechtsgeldig zijn vernietigd en Dexia - uitvoerbaar bij voorraad - zal veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen door [appellant] aan Dexia is betaald onder deze leaseovereenkomsten en verlengingsovereenkomst, met rente, met beslissing over de proceskosten, met nakosten.
Dexia heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, met beslissing - uitvoerbaar bij voorraad - over de proceskosten, met nakosten.
[appellant] heeft bewijs van zijn stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder “De feiten” de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten als vaststaand zal aannemen.

3.Beoordeling

3.1
Bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) heeft dit hof op de voet van artikel 7:907, eerste lid, BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in artikel 2 van de WCAM-overeenkomst. [appellant] heeft tijdig een opt-outverklaring uitgebracht, zodat de WCAM-overeenkomst hem niet bindt.
3.2
Deze procedure ziet op de volgende door [appellant] met Dexia gesloten leaseovereenkomsten en verlengingsovereenkomst:
- [nummer 1] , Feestplan, gesloten op 2 oktober 1997;
- [nummer 2] , WinstVerdubbelaar, gesloten op 31 juli 1997;
- verlenging van [nummer 2] , aangegaan op 1 augustus 2002.
3.3
De echtgenote van [appellant] , [X] (hierna: [X] ), heeft de nietigheid van deze leaseovereenkomsten en van de verlengingsovereenkomst ingeroepen bij brief van 3 februari 2003 en bij brief van 13 oktober 2004. Dexia beroept zich op verjaring van de rechtsvordering van [X] tot vernietiging daarvan.
3.4
Naast de in 3.2 genoemde leaseovereenkomsten heeft [appellant] nog drie andere leaseovereenkomsten gesloten met Dexia. Deze zijn alle aangegaan na 3 februari 2000 en zijn door middel van een zogenoemde eegaschikking afgewikkeld.
3.5
De kantonrechter heeft, kort gezegd en voor zover hier van belang, geoordeeld dat de verlengingsovereenkomst geen overeenkomst van huurkoop is waarvoor het toestemmingsvereiste van artikel 1:88 lid 1 BW geldt, zodat deze overeenkomst ook niet op grond van artikel 1:89 BW door [X] kon worden vernietigd. Ten aanzien van de beide leaseovereenkomsten achtte de kantonrechter het aannemelijk dat [X] reeds vóór 3 februari 2000 wetenschap had van het bestaan hiervan.
3.6
Tegen deze beslissingen komt [appellant] op met zijn grieven. De grieven 1 en 2 zien op de bewijsvoering en worden gezamenlijk behandeld, grief 3 ziet op de verlengingsovereenkomst.
3.7
De leaseovereenkomsten moeten worden aangemerkt als overeenkomsten van koop op afbetaling (huurkoop) in de zin van artikel 1:88 lid 1 aanhef en onder d BW. [X] heeft op grond van artikel 1:89 lid 1 BW het recht de leaseovereenkomsten te vernietigen, omdat zij voor het aangaan daarvan door haar echtgenoot geen schriftelijke toestemming heeft gegeven.
3.8
Uit artikel 3:52, eerste lid, aanhef en onder d, BW in samenhang met artikel 1:89, eerste lid, BW volgt dat de rechtsvordering tot vernietiging van een overeenkomst wegens het ontbreken van de krachtens artikel 1:88 BW vereiste toestemming verjaart na drie jaren gerekend vanaf het moment waarop deze bevoegdheid tot vernietiging aan de echtgenoot van wie de toestemming was vereist, ten dienste is komen te staan. Ingevolge artikel 3:52, tweede lid, BW kan, na verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging een overeenkomst niet meer op dezelfde vernietigingsgrond buitengerechtelijk worden vernietigd. De verjaringstermijn gaat lopen op het tijdstip waarop de betrokken echtgenoot daadwerkelijk bekend is geworden met het bestaan van de overeenkomst. Op degene die zich op verjaring beroept, in dit geval Dexia, rust de stelplicht en bewijslast van de feiten en omstandigheden waaruit die bekendheid van de echtgenoot kan worden afgeleid.
3.9
Het meest verstrekkende verweer van Dexia is dat de brief van 3 februari 2003 niet ziet op de onderhavige leaseovereenkomsten. Evenals de kantonrechter verwerpt het hof dit verweer.
Uit een vernietigingsbrief moet - gelet op de vereisten die voortvloeien uit artikel 3:50, eerste lid, BW - blijken om welke rechtshandeling(en) het gaat, dat de echtgenote van de gebondenheid aan die rechtshandeling(en) bevrijd wil zijn en waarom de echtgenote meent daartoe gerechtigd te zijn. Het hof is van oordeel dat in de brief van 3 februari 2003 aan die vereisten is voldaan. In deze brief noemt [X] weliswaar slechts drie leaseovereenkomsten met naam en nummer maar zij begint die opsomming met “voor zover ik kan nagaan”. In de brief beroept zij zich op de vernietigingsgrond voor “alle zonder mijn toestemming gesloten overeenkomsten”. Niet valt in te zien waarom met de geciteerde zinsnede voor Dexia niet voldoende duidelijk was dat de vernietiging betrekking had op alle door [appellant] afgesloten verlieslatende overeenkomsten. In het navolgende zal het hof er dan ook vanuit gaan dat [X] bij brief van 3 februari 2003 ook de onderhavige leaseovereenkomsten heeft willen vernietigen.
3.1
Ten aanzien van de verlengingsovereenkomst overweegt het hof als volgt. De stelling van Dexia dat de vernietiging geen betrekking heeft op de verlengingsovereenkomst treft geen doel nu de verlengingsovereenkomst het lot van de hoofdovereenkomst deelt. Weliswaar moet, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 9 januari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:41) de verlengingsovereenkomst op zijn eigen merites worden beoordeeld, maar uit het voorgaande volgt dat met de brief deze evenzeer vernietigd is.
3.11
Verder heeft Dexia aangevoerd dat de stellingen van [appellant] omtrent het moment van wetenschap - hij zou [X] in juni/juli 2002 hebben geïnformeerd - ongeloofwaardig zijn, dat [X] mogelijk wel kennis nam van de bankrekening op naam van [appellant] , dat de echtelieden gedurende de looptijd van de leaseovereenkomsten twee maal zijn verhuisd waarbij de financiën zullen zijn doorgenomen, dat het onaannemelijk is dat de veelheid aan post [X] onopgemerkt is gebleven en dat [X] via de belastingaangifte kennis heeft kunnen nemen van het bestaan van de leaseovereenkomsten. [appellant] heeft hier weinig tot niets tegenover gesteld, zodat het hof voorshands uitgaat van een bewijsvermoeden ten gunste van Dexia. Dit bewijsvermoeden houdt in dat [X] eerder dan drie jaren vóór de vernietigingsbrief van 3 februari 2003 bekend was met de leaseovereenkomsten met nummer [nummer 1] en [nummer 2] . Het is vervolgens aan [appellant] om, overeenkomstig zijn aanbod, tegenbewijs te leveren van deze bekendheid. Het hof zal [appellant] hiertoe gelegenheid geven zoals hierna zal worden vermeld.
3.12
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
laat [appellant] toe tot het leveren van tegenbewijs tegen het voorshands als bewezen aangenomen feit dat [X] meer dan drie jaar voordat zij de leaseovereenkomsten buitengerechtelijk heeft vernietigd bij brief van 3 februari 2003 met het bestaan daarvan bekend is geworden;
bepaalt dat als [appellant] dit bewijs wenst te leveren door getuigen een getuigenverhoor zal plaatshebben ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof, mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, die daartoe zitting zal houden in één van de zalen van het Paleis van Justitie aan het IJdok 20 te Amsterdam, op een nader te bepalen dag en tijdstip;
bepaalt dat de advocaat van [appellant] op de rol van 3 november 2015 de verhinderdata van partijen, de getuigen en de wederzijdse advocaten dient op te geven voor de maanden januari en februari 2016;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, J.W.M. Tromp en R.H. de Bock en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2015.