Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
(Hof: zaaknummer 13/00744).
(Hof: zaaknummer 13/00743).
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitnodigingen tot betaling van antidumpingrechten die door de inspecteur van de Belastingdienst/Douane zijn opgelegd. De inspecteur heeft op 7 oktober 2011 en 10 februari 2012 uitnodigingen tot betaling (UTB 1 en UTB 2) aan de belanghebbende uitgereikt, waarbij een bedrag van respectievelijk € 100.935,10 en € 121.152,50 aan antidumpingrechten werd gevorderd. Na bezwaar heeft de inspecteur de UTB's gehandhaafd, waarop de belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond, waarna de belanghebbende hoger beroep instelde bij het Gerechtshof Amsterdam op 6 december 2013.
De kern van het geschil betreft de vraag of het OLAF-missierapport, gedateerd 28 november 2013, tot de op de zaak betrekking hebbende stukken behoort en of de inspecteur de rechten van de verdediging heeft geschonden. Het Hof oordeelt dat het OLAF-rapport geen op de zaak betrekking hebbend stuk is, omdat het dateert van na de uitspraak op bezwaar en niet relevant is voor de beoordeling van de zaak. Daarnaast wordt het verdedigingsbeginsel niet geschonden, aangezien de belanghebbende voldoende gelegenheid heeft gehad om haar standpunt kenbaar te maken.
Verder wordt de geldigheid van Verordening (EG) nr. 398/2004 ter discussie gesteld. Het Hof bevestigt dat de inspecteur voldoende bewijs heeft geleverd dat de ingevoerde goederen van Chinese oorsprong zijn, en dat de inspecteur niet gehouden is om af te zien van boeking achteraf, omdat er geen sprake is van een vergissing van de douaneautoriteiten. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.