ECLI:NL:GHAMS:2015:4209

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2015
Publicatiedatum
14 oktober 2015
Zaaknummer
23-001343-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling hockeytrainer voor het heimelijk filmen van minderjarige speelsters in kleedkamers

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een 46-jarige hockeytrainer, die was veroordeeld voor het heimelijk filmen van hockeyspeelsters in kleedkamers. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 22 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. Het hof oordeelde dat de opnames, waarop minderjarigen te zien waren, als afbeeldingen van seksuele gedragingen moesten worden beschouwd volgens artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte had jarenlang heimelijk filmopnames gemaakt van meisjes die zich omkleedden, wat leidde tot ernstige inbreuken op hun privacy. Het hof hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en legde aanvullende voorwaarden op, waaronder een behandelverplichting en een verbod op contact met minderjarigen en toegang tot hockeyvelden. De zaak benadrukt de noodzaak van bescherming van minderjarigen tegen seksuele uitbuiting en de gevolgen van dergelijk gedrag voor de betrokkenen.

Uitspraak

parketnummer: 23-001343-15
datum uitspraak: 14 oktober 2015
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 17 maart 2015 in de gevoegde strafzaken, ingeschreven onder de parketnummers 15-800476-14 (hierna ook te noemen: zaak A) en 15-700607-14 (hierna ook te noemen: zaak B), tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
adres: [adres] .

1.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 september 2015 en 5 oktober 2015, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

2.Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak A1.
hij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 30 december 1999 tot en met 2 juli 2014 te Wassenaar en/of Den Haag en/of Voorburg, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (een) afbeelding(en) (te weten (een) foto('s) en/of (een) film(s)) en/of (een) gegevensdrager(s) bevattende (een) afbeelding(en) (te weten onder andere mobiele telefoon(s) en/of computer(s) en/of dvd('s))
(in de periode van 30 december 1999 tot 1 oktober 2002)
heeft vervaardigd en/of in voorraad heeft gehad en/of heeft verspreid,
terwijl op die afbeelding(en) (een) seksuele gedraging(en) zichtbaar is/zijn, waarbij (telkens) een persoon en/of personen die kennelijk de leeftijd van zestien jaar nog niet had(den) bereikt, was/waren betrokken,
en
(in de periode van 1 oktober 2002 tot en met 2 juli 2014)
heeft vervaardigd en/of in bezit heeft gehad en/of heeft verspreid,
terwijl op die afbeelding(en) (een) seksuele gedraging(en) zichtbaar is/zijn, waarbij (telkens) een persoon en/of personen die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had(den) bereikt, was/waren betrokken of schijnbaar was/waren betrokken,
(welke afbeeldingen kennelijk door verdachte zijn vervaardigd in een hockeykleedkamer)
welke voornoemde seksuele gedraging(en) bestond(en) uit:
-FILM: [naam bestand 3]
Op de afbeelding (film) zijn meerdere meisjes zichtbaar in de leeftijd tussen de 13 en 16 jaar oud, die zich in een kleedkamer bevinden. Enkele meisjes kleden zich geheel uit en pakken een handdoek. De meisjes lopen naakt door het beeld. Even later is te zien dat de meisjes zich in beeld afdrogen. De meisjes zijn dan eveneens naakt. Vervolgens kleden de meisjes zich weer aan;
en/of
- FILM: [naam bestand 4]
Meerdere jonge meisjes komen de kleedkamer in. De meisjes dragen hockeykleding. De meisjes hebben een geschatte leeftijd van 16 tot 20 jaar. Te zien is dat de meisjes zich omkleden. Hierbij komen zij naakt in beeld. Nadat de meisjes de kleedkamer hebben verlaten, komt de man weer herkenbaar in beeld;
en/of
- DVD2 [naam bestand 5]
Na enige tijd komen er diverse meisjes de kleedruimte in. De meisjes dragen een hockeyoutfit. Te zien is dat de meisjes zich uitkleden en kennelijk naar een doucheruimte toelopen. Later is te zien dat de meisjes weer in beeld verschijnen en zich afdrogen en aankleden. De dames op de filmopnames zijn in de kennelijke leeftijd van 14-16 jaar;
en/of
- STILL: [naam bestand 6]
Op de foto is een meisje zichtbaar met een geschatte leeftijd tussen de 15 en 18 jaar oud. Het meisje draagt een donkerblauw broekje/rokje en het bovenlichaam van het meisje is naakt. De borsten van het meisje zijn naakt in beeld. Het meisje heeft in haar rechterhand een handdoek vast. Achter het meisje zijn de banken en de kapstok van de kleedkamer van [naam hockeyclub 1] te Wassenaar zichtbaar;
en/of
-FILM: [naam bestand 1] (2 december 2007)
Een aantal dames komen de kleedruimte inlopen. Ze zijn in de kennelijke leeftijd van 14-18 jaar oud. Te zien is dat een aantal dames zich volledig ontkleden en naar een buiten beeld gelegen doucheruimte lopen;
van welk(e) misdrijf/misdrijven hij, verdachte, een gewoonte heeft gemaakt.
2.
hij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 30 december 1999 tot 1 januari 2004 te Wassenaar en/of Den Haag, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) gebruik makende van een door een list of kunstgreep daartoe geschapen gelegenheid, te weten door het zich toegang te verschaffen tot de dameskleedkamer en aldaar zonder medeweten (in een locker) verstopt en/of verdekt een draaiende camera te plaatsen, van een in een woning of een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, namelijk de dameskleedkamer van een hockeyclub ( [naam hockeyclub 2] en/ [naam hockeyclub 1] ), aanwezige dames hockeyspeelsters, met een technisch hulpmiddel, te weten een camera, opzettelijk (een) afbeelding(en) (te weten film(s)) heeft vervaardigd waardoor het rechtmatig belang van die aanwezige personen kon worden geschaad;
en
hij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 2 juli 2014 te Wassenaar en/of Den Haag, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) gebruik makende van een technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar was gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van personen (dames hockeyspeelsters) aanwezig op een niet voor het publiek toegankelijke plaats, namelijk de dameskleedkamer van een hockeyclub ( [naam hockeyclub 2] en/of [naam hockeyclub 1] ), met behulp van een camera (een) afbeelding(en) (te weten film(s)) heeft vervaardigd;
en/of
hij in of omstreeks de periode van 30 december 1999 tot en met 2 juli 2014 te Wassenaar en/of Den Haag en/of Voorburg, in elk geval in Nederland, de beschikking heeft gehad over (een) afbeelding(en) (te weten films(s)) welke, naar hij, verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden, was verkregen door of ten gevolge van een onder artikel 139f onder 1° van het Wetboek van Strafrecht gestelde handeling.
3.
hij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 februari 1996 tot en met 2 juli 2014 te Wassenaar en/of Voorburg, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (een) afbeelding(en) (te weten (een) foto('s) en/of (een) film(s)) en/of (een) gegevensdrager(s) en/of informatiedrager(s) bevattende (een) afbeelding(en) (te weten onder andere mini-disc(s) en/of laptop(s) en/of computer(s) en/of DVD('s) en/of externe harde schijf/schijven en/of USB-stick(s))
(in de periode van 1 februari 1996 tot 1 oktober 2002)
in voorraad heeft gehad en/of heeft verspreid,
terwijl op die afbeelding(en) (een) seksuele gedraging(en) zichtbaar is/zijn, waarbij (telkens) een persoon en/of personen die kennelijk de leeftijd van zestien jaar nog niet had(den) bereikt, was/waren betrokken,
en
(in de periode van 1 oktober 2002 tot 1 januari 2010)
in bezit heeft gehad en/of heeft verspreid,
en
(in de periode van 1 januari 2010 tot en met 2 juli 2014)
in bezit heeft gehad en/of heeft verspreid en/of heeft aangeboden en/of heeft verworven en/of zich door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang daartoe heeft verschaft,
terwijl op die afbeelding(en) (een) seksuele gedraging(en) zichtbaar is/zijn, waarbij (telkens) een persoon en/of personen die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had(den) bereikt, was/waren betrokken of schijnbaar was/waren betrokken,
welke voornoemde seksuele gedraging(en) bestond(en) uit:
- FOTO: [naam bestand 7]
Op de afbeelding (foto) is een meisje zichtbaar met een geschatte leeftijd tussen de 4 en 8 jaar oud. Het meisje is geheel naakt. Het meisje is zichtbaar vanaf haar voorhoofd tot net onder haar knieën. Het meisje hangt onderste boven. Het is niet zichtbaar waarmee het meisje is vastgemaakt. Om het lichaam van het meisje is een touw gewikkeld. Aan het eind van het touw zit een knoop en het laatste stukje touw is gerafeld. De benen van het meisje zijn gespreid. De armen van het meisje hangen langs haar hoofd naar beneden. Om de mond van het meisje is een doek gebonden. De doek lijkt op een boeren zakdoek alleen met een zwarte achtergrond en een wit motief er op. Om de linker bovenarm van het meisje is een zwarte band gewikkeld. In de vagina van het meisje zit een grijze/witte stift met een zwarte dop. Op de stift staan zwarte letters. De afmeting van de stift is er een van de dikke permanent marker;
en/of
- FOTO: [naam bestand 8]
Op de afbeelding (foto) is het onderlichaam van een jongen zichtbaar. De jongen is tussen de 6 en 10 jaar oud. De jongen is zichtbaar vanaf zijn heupen tot zijn bovenbenen. Het onderlichaam van de jongen is naakt. De jongen draagt een shirt. Er is een linkerhand in beeld. De linkerhand heeft de penis van de jongen tussen duim en wijsvinger vast;
en/of
- FILM: [naam bestand 9]
In beeld is het naakte onderlichaam te zien van een blank meisje tussen de 4 en 8 jaar oud. Verder is te zien dat een stijve penis van een volwassen man het meisje vaginaal penetreert, dit gedurende ruim anderhalve minuut;
en/of
- FILM: [naam bestand 10]
Betreft een webcam film. Betreft een meisje tussen de 14 en 16 jaar oud. Ze trekt haar blouse omhoog, zodat haar borsten zijn te zien. Even later draait ze haar webcamera naar haar blote vagina. Vervolgens draait ze zich om, zodat haar blote billen zijn te zien. Daarna draait ze zich weer om met de camera gericht op haar vagina en ze begint zichzelf te vingeren;
en/of
- FILM: [naam bestand 11]
Gekleed blank meisje van ongeveer tussen de 6 en 10 jaar oud bevindt zich op een bed in een kamer. In beeld is een stijve penis te zien van een kennelijk volwassen man. Alleen het onderlichaam van de man is in beeld. Het meisje pakt met haar beide handen de stijve penis van de man beet. Vervolgens neemt ze de eikel van de stijve penis van de man in haar mond en begint de man te pijpen;
van welk(e) misdrijf/misdrijven hij, verdachte, een gewoonte heeft gemaakt.
4.
hij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2010 tot en met 2 juli 2014 te Wassenaar en/of Voorburg, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (een) afbeelding(en) (te weten (een) foto('s) en/of (een) film(s)) en/of (een) gegevensdrager(s) bevattende (een) afbeelding(en) (te weten onder andere DVD('s) en/of computer(s)), in bezit heeft gehad en/of heeft verspreid, terwijl op die afbeelding(en) (een) ontuchtige handeling(en) zichtbaar is/zijn waarbij een mens en een dier is/zijn betrokken of schijnbaar is/zijn betrokken,
welke ontuchtige handeling(en) bestond(en) uit:
- NAAM: [naam bestand 12]
Op de afbeelding (foto) is een kennelijk volwassen vrouw afgebeeld. De vrouw is geheel naakt. De vrouw ligt op bed. De vrouw houdt haar linkerbeen omhoog en houdt die met haar linkerhand vast. Tussen de benen van de vrouw staat een wit met zwart gevlekte hond. De hond staat met zijn staart naar de vagina van de vrouw toe. De penis van de hond zit in de vagina van de vrouw. Tussen de poten van de hond is een menselijke arm (van een andere persoon) te zien die de penis van de hond in de richting van de vagina van de vrouw drukt. De vrouw heeft een piercing in haar kleine schaamlippen;
en/of
- NAAM: [naam bestand 13]
Op de afbeelding (film) ligt een vrouw op haar buik op een bed. De vrouw draagt alleen een groen shirt en haar onderlichaam is naakt. Een zwarte hond likt aan de vagina van de vrouw;
en/of
- NAAM: [naam bestand 14] Op de foto is te zien dat een volwassen naakte vrouw de stijve penis van een hond in haar mond heeft;
van welk(e) misdrijf/misdrijven hij, verdachte, een gewoonte heeft gemaakt.
Zaak Bhij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 15 november 2006 tot en met 2 juli 2014 te Wassenaar, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) gebruikmakende van een technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar was gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van personen (buren van verdachte) aanwezig op een niet voor het publiek toegankelijke plaats, namelijk in de woning en/of tuin, met behulp van een camera (een) afbeelding(en) (te weten film(s)) heeft vervaardigd;
en/of
hij in of omstreeks de periode van 15 november 2006 tot en met 2 juli 2014 te Wassenaar en/of Voorburg, in elk geval in Nederland, de beschikking heeft over (een) afbeelding(en) (te weten film(s)) welke, naar hij, verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden, was/waren verkregen door of ten gevolge van een onder artikel 139f onder 1° van het Wetboek van Strafrecht gestelde handeling.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

3.Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt ten aanzien van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, de bewezenverklaring en de strafoplegging dan de rechtbank.

4.Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging

4.1.
De advocaat-generaal heeft onder de aandacht van het hof gebracht dat het Openbaar Ministerie mogelijk geen vervolgingsrecht heeft ten aanzien van een deel van de ten laste gelegde feiten, in die zin dat als gevolg van verjaring voor een deel van de in de tenlastelegging opgenomen pleegperioden en handelingen het recht tot strafvordering zou zijn vervallen.
4.2.
Het hof neemt bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in het kader van de verjaring het volgende tot uitgangspunt.
4.3.
Het recht tot strafvervolging vervalt ingevolge artikel 70 (oud), aanhef en onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en – vanaf 1 januari 2006 – ingevolge artikel 70, eerste lid, aanhef en onder 2°, Sr door verjaring in zes jaren voor misdrijven waarop een gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld. Ingevolge datzelfde artikel respectievelijk artikellid, aanhef en onder 3°, vervalt dat recht in twaalf jaren voor misdrijven waarop een tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld (maar minder dan acht jaren).
4.4.
Uit artikel 71, eerste lid (oud) Sr en – vanaf 1 mei 2004 – uit artikel 71 Sr volgt dat de termijn van de verjaring aanvangt op de dag na die waarop het feit is gepleegd, maar bij het misdrijf dat is omschreven in het artikel 240b Sr en bij enkele andere zedenmisdrijven vangt die termijn bij wijze van uitzondering aan op de dag na die waarop die persoon achttien jaar is geworden.
4.5.
De ratio van die laatste uitzondering is (voornamelijk) gelegen in de gedachte dat het wenselijk is minderjarige slachtoffers van zedendelicten zoveel mogelijk tijd te gunnen voor de verwerking van hun misbruikervaringen; onderzoek zou hebben uitgewezen dat aan het openbaar maken van een misbruik-ervaring vaak een lange periode van verwerking vooraf gaat. Beoogd is te voorkomen dat strafvervolging tegen een dader van een zedendelict, gepleegd ten aanzien van een kind, niet meer kan worden vervolgd, doordat de daadwerkelijke mogelijkheid voor het slachtoffer om aangifte te doen pas is opgekomen na verjaring van het strafbare feit (Kamerstukken II, 1992-1993, 22889, nr. 5, p. 2-4). De wetgever heeft het niet ondenkbaar geacht dat in het geval van kinderpornografie bij een slachtoffer met betrekking tot een aangifte of vervolging dezelfde emotionele bezwaren een rol spelen als bij andere zedendelicten (Kamerstukken II, 1993-1994, 22889, nr. 7, p. 1-2).
4.6.
Uit de parlementaire geschiedenis blijkt echter niet dat de wetgever zich er rekenschap van heeft gegeven dat, anders dan bij zogenaamde ‘hands on-delicten’, de identiteit van jeugdigen die op (niet virtueel) kinderpornografisch materiaal zijn te zien veelal niet bekend is en hun precieze geboortedatum dus evenmin. Dit heeft tot gevolg dat in die gevallen niet objectief kan worden vastgesteld wanneer de betrokken jeugdigen de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, waarmee het onmogelijk wordt om met voldoende mate van zekerheid de aanvang van de termijn van verjaring als bedoeld in 4.4 te bepalen. Deze situatie doet zich hier met betrekking tot de in zaak A onder 1 en 3 ten laste gelegde afbeeldingen voor.
4.7.
Denkbaar is dat getracht wordt de aanvang van de verjaringstermijn te (re)construeren aan de hand van de datum van het vervaardigen van de beeldopname en een schatting van de leeftijd van de afgebeelde persoon. Het hof heeft in deze zaak echter geconstateerd dat de datum die door de computer of een opnameapparaat aan een beeldbestand op een gegevensdrager wordt toegekend, niet altijd een betrouwbare indicatie vormt voor de werkelijke datum waarop de beeldopname is vervaardigd. Daarnaast is vaak niet te vermijden dat bij het schatten van de leeftijd van de betrokken jeugdige een zekere bandbreedte wordt aangehouden. Een en ander leidt tot de conclusie dat ook langs deze weg de aanvang van de termijn van verjaring als bedoeld in 4.4 niet met een voldoende mate van zekerheid is vast te stellen.
4.8.
Gelet op het belang dat de wetgever voor ogen stond bij de wijziging van artikel 71 Sr, namelijk degenen tegen wie de aldaar genoemde zedendelicten worden gepleegd in de positie brengen dat hun zaak ook na langere tijd aan de strafrechter kan worden voorgelegd, maar ook het belang van rechtszekerheid, waaraan een (ook voor de verdachte) voorzienbare start van de verjaringstermijn bijdraagt, is het hof van oordeel dat in de gevallen waarin de geboortedatum van de jeugdige onbekend is en de leeftijd van die jeugdige ook niet op andere wijze voldoende kan worden vastgesteld, een redelijke uitleg van het bepaalde in artikel 71 Sr met zich brengt dat de termijn van verjaring aanvangt op de dag na het moment dat de afbeelding of de gegevensdrager wordt aangetroffen.
4.9.
Artikel 72, eerste lid, Sr bepaalt dat elke daad van vervolging – en niet: opsporing – de verjaring stuit. Naar het oordeel van het hof moet worden aangenomen dat de verjaring voor wat betreft de in zaak A ten laste gelegde feiten door het vorderen van de bewaring van de verdachte is gestuit op 28 augustus 2014, nu niet is gebleken van enige andere daaraan voorafgegane daad die erop was gericht een voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing van de rechter te verkrijgen en waarin derhalve de rechter werd betrokken. Met betrekking tot het in zaak B tenlastegelegde kan eerst met het uitbrengen van de inleidende dagvaarding op 12 november 2014 van een daad van vervolging worden gesproken.
4.10.
Verder verdient opmerking dat de verdachte in zaak A onder 1, 3 en 4 bij wijze van strafverzwarende omstandigheid ook nog wordt verweten dat hij een gewoonte heeft gemaakt van de aldaar omschreven gronddelicten. Dit betekent echter niet dat niet eerst per feit (en in het geval van kinderpornografie: per afbeelding of per betrokken jeugdige) zou moeten worden beoordeeld wanneer de termijn van de verjaring is verstreken. Bij een gewoontedelict verjaart elk van de ten laste gelegde feiten die tezamen de gewoonte kunnen opleveren immers apart (zie ook: A.J.A. van Dorst, Verjaring in strafzaken, diss. Tilburg, Arnhem: Gouda Quint BV, p. 160 en 171).
4.11.
Tot slot geldt ten aanzien van de in zaak A onder 2 en in zaak B ten laste gelegde gedraging van het beschikken over strafbaar gesteld materiaal, dat de dag na het moment van ontdekking – de beëindiging van de verboden toestand – als moment van aanvang van de verjaring heeft te gelden. Het hof acht een beperking in de ten laste gelegde periode tot de maximale, wettelijke verjaringstermijn in zoverre evenwel aangewezen en zal die in zoverre met betrekking tot het aldaar ten laste gelegde hanteren.
4.12.
Het hof komt vervolgens tot de volgende beoordeling.
Het in zaak A onder 1 en 3 ten laste gelegde
4.13.
Onder 1 wordt de verdachte kort gezegd verweten dat hij zich in de periode van 30 december 1999 tot en met 2 juli 2014 schuldig heeft gemaakt aan het vervaardigen, in voorraad hebben of in bezit hebben en verspreiden van kinderpornografische afbeeldingen (van welke misdrijven hij een gewoonte zou hebben gemaakt).
4.14.
Onder 3 wordt de verdachte kort gezegd het verwijt gemaakt dat hij zich in de periode van 1 februari 1996 tot en met 2 juli 2014 schuldig heeft gemaakt aan het in voorraad hebben of in bezit hebben en verspreiden van en zich toegang verschaffen tot kinderpornografische afbeeldingen (van welke misdrijven hij een gewoonte zou hebben gemaakt).
4.15.
Deze delicten zijn in de pleegperiode door het bepaalde in artikel 240b Sr (in verschillende redacties) bedreigd geweest met een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren. De duur van de verjaringstermijn beloopt dientengevolge twaalf jaren. Zoals hierboven is overwogen, zal die termijn hier worden berekend vanaf de dag na het moment dat de strafbare feiten werden ontdekt.
4.16.
In dit geval is op 27 augustus 2013 in een locker op het werk van medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) een hoeveelheid kinderpornografisch materiaal aangetroffen. Zeker is dat DVD2, met daarop de onder 1 in de tenlastelegging omschreven afbeelding, daarvan deel uitmaakte. In de loop van het verdere opsporingsonderzoek is elders meer en ander materiaal aangetroffen, waaronder de overige onder 1 en 3 in de tenlastelegging opgenomen afbeeldingen.
4.17.
Gelet op het moment waarop de onder 1 en 3 omschreven feiten zijn ontdekt, is ten aanzien van die feiten van verjaring geen sprake.
4.18.
De vraag hoe, gelet op hetgeen onder 4.10 voorop is gesteld, toepassing gegeven moet worden aan het op 1 april 2013 in werking getreden artikel 70, tweede lid, aanhef en onder 2ᵒ, Sr (waarin is neergelegd dat grootschalige kinderpornografie als bedoeld in artikel 240b, tweede lid, Sr niet meer verjaart) behoeft dan ook geen verdere bespreking.
Het in zaak A onder 2 ten laste gelegde
4.19.
Onder 2 zijn verschillende gedragingen ten laste gelegd die strafbaar zijn gesteld in artikel 139f Sr (oud en nieuw). Gedurende de ten laste gelegde pleegperiodes werden de in dat artikel strafbaar gestelde gedragingen bedreigd met een gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden. De verjaringstermijn beloopt dus zes jaar.
4.20.
Het eerste cumulatief ten laste legde (kort gezegd: het heimelijk vervaardigen van films in kleedkamers) ziet op een pleegperiode van 30 december 1999 tot en met 1 januari 2004. De termijn van de verjaring van dit feit is dus verstreken zonder dat de verjaring tijdig is gestuit, zodat het vervolgingsrecht ten aanzien van dit feit is vervallen.
4.21.
Het tweede cumulatief ten laste legde (kort gezegd: het heimelijk vervaardigen van films in kleedkamers) ziet op een pleegperiode van 1 januari 2004 tot en met 2 juli 2014. Zoals al is gememoreerd, is niet gebleken dat ten aanzien van dit feit voor 28 augustus 2014 een daad van vervolging is verricht. De verjaringstermijn is dus verstreken voor zover dit feit begaan zou zijn in de periode van 1 januari 2004 tot en met 27 augustus 2008, zodat het vervolgingsrecht in zoverre is vervallen.
4.22.
Het derde cumulatief ten laste legde ziet op het beschikken over de heimelijk in kleedkamers gemaakte afbeeldingen in de periode van 30 december 1999 tot en met 2 juli 2014. Gelet op hetgeen onder 4.11 is overwogen, is de verjaringstermijn hier eerst aangevangen op 3 juli 2014, maar moet het vervolgingsrecht voor zover dit feit zou zijn begaan voor 3 juli 2008 geacht worden te zijn vervallen.
Het in zaak A onder 4 ten laste gelegde
4.23.
Het hof stelt vast dat met betrekking tot dit feit (kort gezegd: het bezit en verspreiden van dierenporno) geen sprake is van verjaring, reeds omdat de ten laste gelegde periode aanvangt op 1 juli 2010 en, aangezien het gronddelict ingevolge het bepaalde in artikel 254a, eerste lid, Sr wordt bedreigd met een gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden, ook hier een verjaringstermijn van zes jaren geldt.
Het in zaak B ten laste gelegde
4.24.
Hier zijn verschillende gedragingen ten laste gelegd die strafbaar zijn gesteld in artikel 139f Sr (oud en nieuw). Gedurende de tenlastegelegde pleegperiodes werden de in dat artikel strafbaar gestelde gedragingen bedreigd met een gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden. De verjaringstermijn beloopt dus ook hier zes jaar.
4.25.
Het eerste cumulatief ten laste legde (kort gezegd: het heimelijk vervaardigen van films van buren) ziet op een pleegperiode van 15 november 2006 tot en met 2 juli 2014. Zoals al is opgemerkt, is niet gebleken dat ten aanzien van dit feit voor 12 november 2014 een daad van vervolging is verricht. De verjaringstermijn is dus verstreken voor zover dit feit begaan zou zijn in de periode van 15 november 2006 tot en met 11 november 2008, zodat het vervolgingsrecht in zoverre is vervallen.
4.26.
Het tweede cumulatief ten laste legde feit ziet op het de beschikking hebben over de heimelijk van buren gemaakte afbeeldingen in de periode van 30 december 1999 tot en met 2 juli 2014. In zoverre geldt
mutatis mutandishetzelfde als hiervoor onder 4.22 is overwogen. Het vervolgingsrecht moet derhalve geacht worden te zijn vervallen voor zover dit feit zou zijn begaan voor 3 juli 2008.

5.Nadere bewijsoverwegingen

5.1.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde
Inleidende overwegingen
5.1.1.
De verdachte heeft in kleedkamers van twee hockeyverenigingen heimelijk filmopnamen gemaakt van meisjes die zich – kennelijk – na een hockeywedstrijd uit- en aankleedden. Een niet onaanzienlijk deel van de betrokken hockeyspeelsters was minderjarig.
5.1.2.
De verdachte vervaardigde deze opnamen met behulp van een camera die was verborgen in een locker in de betreffende kleedkamer. Hij heeft daarbij onder andere gebruik gemaakt van een camera die was geplaatst in een zak en waarvan de lens was beplakt met zwart ducttape, kennelijk om de kans op ontdekking van de camera zo klein mogelijk te maken. Verder plaatste de verdachte de camera zodanig dat deze het gedeelte van de kleedkamer waar de hockeyspeelsters zich omkleedden, in beeld bracht.
5.1.3.
De aldus vervaardigde opnames, die hierna ook wel als ‘kleedkamerfilms’ zullen worden aangeduid, heeft de verdachte gedurende lange tijd in voorraad en/of in bezit gehouden. De opnames werden veelal door de camera opgeslagen op een mini-dvd, waarna de verdachte het materiaal meestal brandde op een andere dvd en die dvd afspeelde op een televisiescherm. Van verschillende van deze beelden heeft hij met behulp van zijn telefoon bovendien zogenaamde
stillsgemaakt. Tot slot heeft hij dvd’s met door hem vervaardigde kleedkamerfilms ter beschikking gesteld aan een bekende van hem, [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ).
5.1.4.
Van de aan de verdachte beschikbaar staande kleedkamerfilms heeft de officier van justitie onder het eerste tot en met derde gedachtestreepje een selectie in de tenlastelegging opgenomen. Van de
stillsdie op de telefoon van de verdachte zijn aangetroffen komt één exemplaar terug in de tenlastelegging en hetzelfde geldt voor de opnames die aan [medeverdachte 2] ter beschikking zijn gesteld, respectievelijk onder het vierde en vijfde gedachtestreepje. Hoewel helder is dat bij de verdachte een veel groter aantal (
stillsvan) ‘kleedkamerfilms’ is aangetroffen, zal het hof zich bij de beantwoording van de bewijsvraag op de in de tenlastelegging opgenomen afbeeldingen moeten richten.
5.1.5.
Door ambtenaren van politie, verbonden aan het Team Bestrijding Kinderpornografie en Kindersekstoerisme (hierna kortweg: de zedenrechercheurs) is beschreven wat er op de films en de
stilldie in de tenlastelegging zijn opgenomen, te zien is. Het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en de kennisname door het hof van de zogeheten en tot de processtukken behorende ‘toonmap’ in raadkamer, heeft het hof niet gebracht tot de conclusie dat de beschrijvingen door de zedenrechercheurs onjuist zijn.
5.1.6.
Op een dvd die in het onderzoek is aangemerkt als “DVD 47” staat het beeldbestand [naam bestand 3]. Daaromtrent is door de zedenrechercheurs het volgende vastgelegd:
“Leeftijd: Tussen de 13 en 16 jaar oud
Omschrijving: Op de afbeelding (film) zijn meerder[e] meisje[s] zichtbaar. De meisjes bevinden zich in een kleedkamer (…). Het is te zien aan de onbevangenheid van de meisjes dat ze zich niet bewust zijn dat ze gefilmd worden. Enkele meisjes kleedden zich geheel uit en pakken een handdoek. De meisjes lopen naakt door het beeld. Even later is te zien dat de meisjes zich in beeld afdrogen. De meisjes zijn dan eveneens naakt. De meisjes praten en lachten met elkaar. Vervolgens kleden de meisjes zich weer aan.”.
Van dit filmbestand heeft het hof op de terechtzitting in hoger beroep vastgesteld dat daarop van verschillende meisjes de ontblote billen te zien zijn, alsook de schaamstreek en de ontblote borsten.
Op de dvd die is gemerkt “ [naam bestand 2] ” (in de tenlastelegging aangeduid met “DVD2”) is het volgende te zien:
“Na enige tijd komen er diverse meisjes de kleedruimte in. De meisjes dragen een hockeyoutfit. Te zien is dat de meisjes zich uitkleden en kennelijk naar een doucheruimte lopen. Later is weer te zien dat de meisjes weer in beeld verschijnen en zich aankleden (…). De dames op de filmopnames zijn in de kennelijke leeftijd van 14-16 jaar.”.
Op de telefoon van de verdachte is een afbeelding aangetroffen met de bestandsnaam [naam bestand 6]” (in de tenlastelegging abusievelijk aangeduid als “[naam bestand 6]”), waarvan de volgende beschrijving is gegeven:
“Op de foto is een meisje zichtbaar met een geschatte leeftijd van tussen de 15 en 18 jaar oud. Het meisje heeft lang blond haar welke zij in een paardenstaart draagt. Het meisje draagt een donkerblauw broekje/rokje en het bovenlichaam van het meisje is naakt. De borsten van het meisje zijn naakt in beeld. Het meisje heeft in haar rechterhand een handdoek vast. Achter het meisje staan andere meisjes. Achter het meisje zijn de banken en de kapstok van de kleedkamer van [naam hockeyclub 1] te Wassenaar zichtbaar. In de rechterbovenhoek staat II (pauzeteken). Hieronder staat “DVD-R.”.
Omtrent een bij [medeverdachte 2] in beslag genomen dvd met opschrift “ [naam bestand 1] ” is door een zedenrechercheur gerelateerd:
“[Ik zag] dat de kleedruimte bij hockeyvereniging [naam hockeyclub 1] in beeld kwam (…). Ik zag dat de camera werd geplaatst door de mij bekende [verdachte] (…). Na ongeveer 6 minuut 30 [seconden] komen er een aantal dames de kleedruimte inlopen (…). Ik schat de leeftijd van de dames 14-18 jaar oud. Ik zag dat een aantal dames zich volledig ontkleedde[n] en naar een buiten beeld gelegen douch[e]ruimte liepen.”
5.1.7.
Centraal staat de vraag of de kleedkamerfilms en de daarvan vervaardigde
stillaan te merken zijn als kinderpornografisch materiaal. In juridische bewoordingen ligt meer specifiek de vraag voor of het gaat om afbeeldingen van een seksuele gedraging waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van zestien of achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken.
Standpunt advocaat-generaal
5.1.8.
De advocaat-generaal heeft het standpunt ingenomen dat het antwoord op die vraag bevestigend dient te luiden, omdat de films en de
still, gelet op de wijze waarop deze tot stand zijn gekomen, onmiskenbaar strekten tot seksuele prikkeling. Zij heeft in dat verband onder meer gewezen op het heimelijke karakter van de opnames en op de planmatige en georganiseerde wijze waarop de verdachte te werk is gegaan. Dat de afbeeldingen strekten tot het opwekken van seksuele prikkeling kan volgens haar worden afgeleid uit de verklaringen van de verdachte, het rapport dat omtrent de verdachte is opgemaakt door een psycholoog, het strafrechtelijk verleden van de verdachte en de omstandigheden waaronder sommige films zijn aangetroffen.
Standpunt verdediging
5.1.9.
De raadsman heeft het standpunt van de advocaat-generaal weersproken en gesteld dat het bij de kleedkamerfilms ‘slechts’ gaat om beelden van hockeyspeelsters die zich omkleden of naakt zijn. De gedragingen van die speelsters zijn niet seksueel van aard. Dat wordt niet anders doordat deze gedragingen mogelijk met voyeuristische bedoelingen zijn vastgelegd. Onder verwijzing naar parlementaire geschiedenis uit 1995 heeft de raadsman verder aangevoerd dat de subjectieve beleving van de verdachte niet relevant is. Van (andere) onnatuurlijke omstandigheden die de afbeeldingen een seksuele connotatie geven, is voorts geen sprake. Dit laatste geldt ook voor de in de tenlastelegging opgenomen
still, aldus de raadsman.
Oordeel van het hof
5.1.10.
Het hof overweegt allereerst dat de zedenrechercheurs omtrent de kleedkamerfilm met bestandsnaam ‘[naam bestand 15]’ hebben gerapporteerd dat de betrokken hockeyspeelsters een geschatte leeftijd hebben van 16 tot 20 jaar (p. 138-139). Gelet op de marge die de zedenrechercheurs hebben aangehouden (of hebben moeten aanhouden), kan naar het oordeel van het hof op grond van hun bevindingen niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid worden vastgesteld dat de betrokken speelsters ten tijde van het maken van de beeldopname minderjarig waren. Het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep heeft er evenmin toe geleid dat de leeftijd van die speelsters specifieker kan worden geduid. Bij die stand van zaken dient de verdachte te worden vrijgesproken van het onder het tweede gedachtestreepje opgenomen deel van de tenlastelegging.
5.1.11.
Bij de beoordeling van het strafbare karakter van de vier andere in de tenlastelegging opgenomen, hiervoor onder 5.1.6 omschreven, afbeeldingen stelt het hof voorop dat de Hoge Raad in het arrest van 7 december 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BO6446), gesteld voor de vraag wat moet worden verstaan onder een ‘afbeelding van een seksuele gedraging’ als bedoeld in artikel 240b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, mede tegen de achtergrond van internationale regelgeving, heeft geoordeeld dat:
“(…) moet worden aangenomen dat art. 240b Sr vooreerst ziet op een afbeelding van een gedraging van expliciet seksuele aard, zoals die aan de hand van de afbeelding zelf kan worden vastgesteld, waaronder begrepen het op zinnenprikkelende wijze tonen van de geslachtsdelen of de schaamstreek. Het gaat hierbij om een gedraging die reeds door haar karakter strekt tot het opwekken van seksuele prikkeling. Voorts ziet art. 240b Sr op een afbeelding die weliswaar niet een gedraging van expliciet seksuele aard in de hiervoor aangegeven zin toont, maar die, gelet op de wijze waarop zij is totstandgekomen eveneens strekt tot het opwekken van seksuele prikkeling. Hierbij kan het gaan om een afbeelding van iemand in een houding of omgeving die weliswaar op zichzelf of in andere omstandigheden ‘onschuldig’ zouden kunnen zijn, maar die in het concrete geval een onmiskenbaar seksuele strekking heeft.”.
5.1.12.
Het hof signaleert dat de Hoge Raad het begrip ‘afbeelding van een seksuele gedraging’ ruimer heeft uitgelegd dan waartoe de internationale regelgeving waarnaar in het arrest wordt verwezen noopt. Zo omschrijft het voor Nederland op 23 september 2005 van kracht geworden Facultatief Protocol inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie bij het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (New York, 25 mei 2000) ‘kinderpornografie’ als “elke afbeelding, op welke wijze dan ook, van een kind dat betrokken is bij, werkelijke of gesimuleerde, expliciete seksuele gedragingen of elke afbeelding van de
geslachtsorganenvan een kind voor primair seksuele doeleinden”. In artikel 20, tweede lid, van het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (Lanzarote 25 oktober 2007, Trb. 2008, 58), dat voor Nederland op 1 juli 2010 in werking is getreden, is een soortgelijke definitie opgenomen. Waarom de Hoge Raad, anders dan door de advocaat-generaal bij de Hoge Raad in punt 83 van zijn conclusie werd voorgesteld (ECLI:NL:PHR:2010:BO6446), tot genoemde ruimere uitleg is gekomen, is het hof niet geheel gewaar, maar dat laat onverlet dat hetgeen in het arrest van 7 december 2010 is vervat – en nadien is herhaald – leidend is in de beantwoording van de vraag wat onder “een afbeelding van een seksuele gedraging” als bedoeld in artikel 240b, eerste lid, Sr dient te worden verstaan.
5.1.13.
Helder is dat de onder 5.1.6 genoemde beeldopnames geen afbeeldingen betreffen van gedragingen die reeds door het karakter strekken tot het opwekken van seksuele prikkeling. Het gaat met andere woorden niet om ‘klassieke kinderpornografie’.
5.1.14.
Wel geldt dat bij de onder 5.1.6 genoemde opnamen c.q. het bronmateriaal van de aldaar genoemde
stillsprake is van op slinkse wijze gemaakte afbeeldingen van zich – kennelijk – onbespied wanende minderjarigen die zich omkleedden in de normale, veilige omgeving van een kleedkamer van een hockeyvereniging. Daarbij heeft de verdachte het ertoe geleid dat de minderjarige speelsters geheel of gedeeltelijk ontkleed in beeld kwamen en dat (vervolgens) door de wijze waarop de opnamen werden gemaakt, de nadruk kwam te liggen op hun naaktheid en in voorkomend geval ook op hun billen, hun (ontluikende) borsten en/of de schaamstreek.
5.1.15.
Het hof leidt uit evengenoemd arrest van de Hoge Raad, alsook diens arrest van 10 juni 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1359) af dat de vraag of het hier gaat om afbeeldingen die, gelet op de wijze waarop zij zijn totstandgekomen, strekken tot het opwekken van een seksuele prikkeling, met een zekere mate van objectivering dient te worden beantwoord.
5.1.16.
Gelet op de hiervoor onder 5.1.1 en 5.1.2 gedane vaststellingen over de plaats waar gefilmd werd, de slinkse wijze waarop dit geschiedde en het duidelijk zichtbaar in beeld brengen van de naakte lichamen van de minderjarige meisjes, is het hof van oordeel dat de opnamen, gezien deze wijze van totstandkomen, strekten tot het opwekken van een seksuele prikkeling. Dat de afbeeldingen in het concrete geval een onmiskenbaar seksuele strekking hadden, leidt het hof bovendien mede af uit het gedrag van de verdachte. Hij brandde de films op een (andere) dvd, speelde deze af op een televisiescherm en maakte met zijn telefoon vanaf het televisiescherm foto’s –
stills– waarbij nog meer nadruk kwam te liggen op de blote lichamen van de minderjarigen. Naar de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, heeft hij deze
stillsbeschikbaar gehad in zijn telefoon en deze ook regelmatig bekeken.
5.1.17.
Ten aanzien van de opmerkingen van de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep dat de ‘kick’ van de kleedkamerfilms voor hem zat in het ‘stiekeme’ en niet zozeer in het ‘naakte’ of het ‘seksuele’, wordt – ten overvloede – het volgende overwogen.
5.1.18.
Voor het hof is vast komen te staan dat de kleedkamerfilms de verdachte daadwerkelijk strekten tot seksuele prikkeling. Voor zover dat al niet uit de totstandkoming van de films kan worden afgeleid, wijst het hof erop dat:
  • de verdachte heeft verklaard een seksuele voorkeur te hebben voor tienermeisjes (p. 175);
  • het de verdachte bij het maken van de kleedkamerfilms naar eigen zeggen te doen was om ‘de naaktheid’ van de speelsters (p. 183);
  • de
  • de verdachte heeft verklaard dat hij zichzelf soms bevredigde aan de hand van evenzeer heimelijk gemaakte filmpjes van ontblote minderjarige buurmeisjes (p. 274);
  • het voornoemde beeldbestand [naam bestand 3] is aangetroffen op een dvd te midden van twee films waarop te zien is dat een meisje in de kennelijke leeftijd van 10-14 jaar wordt misbruikt door een gemaskerde man (p. 142 en 312-313).
5.1.19.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat op de in zaak A onder 1 genoemde afbeeldingen, zoals hierna in de bewezenverklaring aangeduid, seksuele gedragingen in de zin van artikel 240b Sr zichtbaar zijn. Het hof realiseert zich dat hetgeen op deze kleedkamerfilms is te zien, wat verder af staat van hetgeen in het normale spraakgebruik onder het begrip ‘kinderporno’ pleegt te worden verstaan en dat de ernst van de gedragingen van de verdachte met betrekking tot de kleedkamerfilms niet op één lijn kunnen worden gesteld met handelingen ten aanzien van materiaal waarop kinderen zijn te zien die metterdaad seksueel worden misbruikt. Met een en ander kan en zal daarom rekening worden gehouden bij de straftoemeting.
5.1.20.
Gelet op zowel de omvang als de duur van het in zaak A onder 1 bewezen verklaarde, is naar het oordeel van het hof bewezen dat de verdachte hiervan een gewoonte heeft gemaakt.
5.1.21.
De raadsman heeft nog bepleit dat het hof een beperktere pleegperiode bewezen zou moeten verklaren dan is ten laste gelegd. Het hof verwerpt dit verweer, simpelweg omdat is komen vast te staan dat de aan de verdachte verweten gedragingen zich in de ten laste gelegde periode hebben afgespeeld. Anders dan de raadsman heeft geïmpliceerd, is niet vereist dat bewezen kan worden dat van die gedragingen onafgebroken sprake is geweest.
5.1.22.
Anders dan de advocaat-generaal, maar met de raadsman, is het hof van oordeel dat niet bewezen kan worden dat de verdachte het in zaak A onder 1 genoemde kinderpornografische materiaal heeft verspreid. Weliswaar is door het toedoen van de verdachte genoemde DVD2 in een locker op het werk van [medeverdachte 1] in Voorburg terechtgekomen en heeft hij aan [medeverdachte 2] , wonende te Den Haag, een dvd met daarop de film ‘ [naam bestand 1] ’ gegeven, maar dit zijn niet dezelfde films. Bovendien is niet vast komen te staan dat de verdachte opzet heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, op de (verdere) vermenigvuldiging van de films of op de terhandstelling daarvan door [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] aan derden. Bij die stand van zaken kan van strafbare verspreiding niet worden gesproken (vgl. Hoge Raad 14 april 1964, NJ 1964/435).
5.2.
Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde
Pleegperiode
5.2.1.
De raadsman heeft bepleit dat het hof een beperkter pleegperiode bewezen zou moeten verklaren dan is ten laste gelegd. Het hof verwerpt dit verweer op dezelfde gronden als hiervoor onder 5.1.21. ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde is overwogen.
Beschikking over kleedkamerfilms in Voorburg
5.2.2.
Onder [medeverdachte 1] zijn in verzorgingshuis ‘ [naam verzorginghuis] ’ een aantal van de door de verdachte heimelijk gemaakte kleedkamerfilms aangetroffen. Zowel de verdachte als medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat de verdachte een deel van zijn pornografische verzameling bewaarde in de locker (ook aangeduid als kast of kledingkast) van [medeverdachte 1] . De verdachte bracht hier af en toe wat materiaal naar toe en haalde er ook weer materiaal uit om thuis te bekijken. Volgens de verdachte moeten de kleedkamerfilms bij [medeverdachte 1] terecht zijn gekomen doordat de verdachte slordig is geweest bij het selecteren van het materiaal dat hij bij [medeverdachte 1] stalde.
5.2.3.
Uit het dossier blijkt niet waar de kleedkamerfilms precies in het verzorgingshuis zijn aangetroffen (in de locker met daarop de naam van [medeverdachte 1] of in een naastgelegen locker). De kleedkamerfilms zijn echter individualiseerbaar en zijn uitsluitend aan de verdachte te linken. Gelet hierop en gelet op de verklaring van de verdachte, staat vast dat de verdachte ook te Voorburg de beschikking heeft gehad over de kleedkamerfilms.
5.3.
Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van het in zaak A onder 3 en 4 ten laste gelegde
5.3.1.
In het onder 3 en 4 ten laste gelegde wordt de verdachte onder andere verweten dat hij te Wassenaar en Voorburg specifiek omschreven afbeeldingen van kinderporno en dierenporno in voorraad of in bezit heeft gehad. Het hof zal daarom de vraag moeten beantwoorden of in zoverre de strafrechtelijke betrokkenheid van de verdachte bewezen kan worden ten aanzien van deze afbeeldingen. Daarvoor is het nodig dat is aangetoond dat de verdachte op de hoogte was van deze afbeeldingen en daarover, al dan niet met een ander of anderen, de beschikkingsmacht had.
5.3.2.
Uit het procesdossier blijkt dat de gegevensdragers met de in de tenlastelegging omschreven afbeeldingen op twee plaatsen zijn aangetroffen. De foto [naam bestand 7]”, de film “[naam bestand 9]” en de film “[naam bestand 10]” (onder 3 ten laste gelegd) en de afbeeldingen met de bestandsnamen “[naam bestand 12]” en “[naam bestand 13]” (onder 4 ten laste gelegd) zijn aangetroffen op gegevensdragers in de woning van de verdachte te Wassenaar. Voor de overige onder 3 en 4 in de tenlastelegging opgenomen afbeeldingen geldt het navolgende.
5.3.3.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant [verbalisant 1] werd in augustus 2013 de kelder van het verzorgingshuis ‘ [naam verzorginghuis] ’ te Voorburg ontruimd in verband met de sloop van het pand. Door de verhuizers werd op vrijdag 23 augustus 2013 (in het proces-verbaal is kennelijk abusievelijk vermeld: 23 september 2013) in een afgesloten kelderbox van een bewoner een grote hoeveelheid kinderporno aangetroffen. Dit betrof zes verhuisdozen en een klein doosje vol met kinderporno, waaronder een grote hoeveelheid videobanden, boekjes en dvd’s. Het hof maakt uit het procesdossier op dat dit materiaal is vernietigd.
5.3.4.
Voorts trof men in de ruimte van de huismeesters van het verzorgingshuis twee afgesloten lockers aan. Op een van de twee was de naam van de medeverdachte [medeverdachte 1] aangebracht, die daar werkzaam was geweest als huismeester. Op de andere locker stond geen naam. De verklaring van de getuige [getuige] , een medewerker van het verzorgingshuis, houdt in dat ook deze tweede locker in gebruik was bij [medeverdachte 1] . Na het openbreken van de twee lockers werd geconstateerd dat de ene locker vol zat met een flinke hoeveelheid dvd’s en dat de andere locker voor de helft gevuld was met dvd’s. De inhoud van de beide lockers is bij elkaar gevoegd en door tussenkomst van verbalisant [verbalisant 1] overhandigd aan verbalisant [verbalisant 2] .
5.3.5.
Nadat verbalisant [verbalisant 2] had geconstateerd dat een aantal van de dvd’s kinderpornografisch materiaal bevatte, heeft hij de verzameling op 27 augustus 2013 overgedragen aan de zedenrechercheurs. Deze hebben op deze dvd’s vervolgens de foto “[naam bestand 8]”, de film “[naam bestand 11]” (onder 3 ten laste gelegd) en de afbeelding met de bestandsnaam “[naam bestand 14]” (onder 4 ten laste gelegd) aangetroffen.
5.3.6.
De herkomst van deze drie afbeeldingen is echter niet op controleerbare wijze geregistreerd. Telkens is wel de naam [medeverdachte 1] bij de bestandsnaam vermeld, maar een SIN-nummer en een (daaraan te liëren) kennisgeving van inbeslagneming ontbreken in het procesdossier.
5.3.7.
De verdachte heeft verklaard dat hij met enige regelmaat [medeverdachte 1] heeft opgezocht in het verzorgingshuis, dat zij dan samen naar de locker (‘de’ kledingkast, of ‘de’ kast) van [medeverdachte 1] gingen en dat hij uit de voorraad van de locker dvd’s met (kinder-) pornografisch materiaal meenam en dat hij ook wel zelfgebrande dvd’s in die locker bewaarde. Het ging daarbij om één locker; die met de naam van [medeverdachte 1] erop.
5.3.8.
Op basis van de processen-verbaal en de wijze van inbeslagneming en overdracht is niet met voldoende zekerheid vast te stellen dat de in de tenlastelegging opgenomen afbeeldingen afkomstig zijn uit de locker met daarop de naam van [medeverdachte 1] . Ook overigens kan niet worden vastgesteld dat de verdachte, al dan niet samen met [medeverdachte 1] , de beschikking heeft gehad over deze ten laste gelegde afbeeldingen.
5.3.9.
Dit leidt tot de slotsom dat niet kan worden bewezen dat er enige strafrechtelijke relevante relatie heeft bestaan tussen de verdachte en de in de tenlastelegging omschreven afbeeldingen, zodat de verdachte van het in voorraad of in bezit hebben van deze afbeeldingen zal worden vrijgesproken.
5.4.
Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van het in zaak A over 4 ten laste gelegde
Gewoonte
5.4.1.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat een gewoonte maken van het bezit van dierenporno bewezen kan worden, gelet op de duur van het bezit en nu de verdachte zich niet van het materiaal heeft ontdaan.
5.4.2.
De raadsman heeft aangevoerd dat niet gezegd kan worden dat de verdachte een gewoonte heeft gemaakt van het bezit van dierenporno. Naar voren is gebracht dat de verdachte slechts beschikte over een beperkte hoeveelheid dierenporno en dat de enkele herhaling van het bezit en het zich niet ontdoen van dergelijk pornografisch materiaal, van het bezit nog geen gewoonte maakt.
5.4.3.
Het hof overweegt het volgende.
Uit de verklaringen van de verdachte blijkt dat de onder hem aangetroffen verzameling dierenpornografische afbeeldingen stapsgewijs tot stand is gebracht. In totaal zijn er 36 afbeeldingen aangetroffen op (ten minste) zes gegevensdragers, te weten drie dvd’s, een laptop, een desktop en een externe harde schijf. Deze afbeeldingen heeft de verdachte, gelet op zijn eigen verklaring dat hij de dierenporno heeft gekocht voordat het strafbaar werd, gedurende ten minste vier jaar in zijn bezit gehad. De verdachte heeft de afbeeldingen niet alleen bijeengebracht, maar heeft deze ook overgezet en opgeslagen op genoemde gegevensdragers. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat de verdachte (ook) van dit misdrijf een gewoonte heeft gemaakt.
5.5.
Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde
Partiële vrijspraak
5.5.1.
Zoals hiervoor in 4.25 is overwogen, is het vervolgingsrecht voor als het eerste cumulatief ten laste gelegde vervallen ten aanzien van de periode voor 12 november 2008. De verdachte heeft naar eigen zeggen in 2007 of 2008 heimelijk filmpjes gemaakt van zijn buurmeisjes. Zijn buurmeisje [naam buurmeisje 1] heeft verklaard dat zij in 2006 of 2007 merkte dat de verdachte haar stiekem filmde, terwijl [naam buurmeisje 2] niet heeft kunnen verklaren wanneer de verdachte van haar opnames heeft gemaakt. Uit het dossier blijkt voorts niet dat de verdachte na 11 november 2008 buren heeft gefilmd. Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van het onder het eerste cumulatief ten laste gelegde vervaardigen van filmopnames, omdat niet buiten redelijke twijfel staat dat de verdachte de opnames heeft gemaakt in de periode ten aanzien waarvan het vervolgingsrecht nog niet is vervallen.
Beschikking over film van buurmeisjes in Voorburg
5.5.2.
Op dezelfde gronden als hiervoor onder 5.2.2 en 5.2.3 is overwogen ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde, is het hof van oordeel dat bewezen kan worden dat de verdachte ook in Voorburg de beschikking heeft gehad over door hem heimelijk gemaakte films van buurmeisjes.

6.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1, 2, 3 en 4 en in de zaak B ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:1.
hij in de periode van 30 december 1999 tot en met 2 juli 2014 in Nederland (een) afbeelding(en) (te weten (een) foto('s) en/of (een) film(s)) en/of (een) gegevensdrager(s) bevattende (een) afbeelding(en) (te weten
eenmobiele telefoon en/of computer(s) en/of dvd('s))
(in de periode van 30 december 1999 tot 1 oktober 2002)
heeft vervaardigd en/of in voorraad heeft gehad,
terwijl op die afbeelding(en) (een) seksuele gedraging(en) zichtbaar
was/waren, waarbij een persoon en/of personen die kennelijk de leeftijd van zestien jaar nog niet had(den) bereikt, was/waren betrokken,
en
(in de periode van 1 oktober 2002 tot en met 2 juli 2014)
heeft vervaardigd en/of in bezit heeft gehad,
terwijl op die afbeelding(en) (een) seksuele gedraging(en) zichtbaar
was/waren, waarbij een persoon en/of personen die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had(den) bereikt, was/waren betrokken,
(welke afbeeldingen door verdachte zijn vervaardigd in een hockeykleedkamer)
welke voornoemde seksuele gedraging(en) bestond(en) uit:
-FILM: [naam bestand 3]
Op de afbeelding (film) zijn meerdere meisjes zichtbaar in de leeftijd tussen de 13 en 16 jaar oud, die zich in een kleedkamer bevinden. Enkele meisjes kleden zich geheel uit en pakken een handdoek. De meisjes lopen naakt door het beeld. Even later is te zien dat de meisjes zich in beeld afdrogen. De meisjes zijn dan eveneens naakt. Vervolgens kleden de meisjes zich weer aan;
en/of
- DVD2 [naam bestand 5]
Na enige tijd komen er diverse meisjes de kleedruimte in. De meisjes dragen een hockeyoutfit. Te zien is dat de meisjes zich uitkleden en kennelijk naar een doucheruimte toelopen. Later is te zien dat de meisjes weer in beeld verschijnen en zich afdrogen en aankleden. De dames op de filmopnames zijn in de kennelijke leeftijd van 14-16 jaar;
en/of
- STILL: [naam bestand 6]
Op de foto is een meisje zichtbaar met een geschatte leeftijd tussen de 15 en 18 jaar oud. Het meisje draagt een donkerblauw broekje/rokje en het bovenlichaam van het meisje is naakt. De borsten van het meisje zijn naakt in beeld. Het meisje heeft in haar rechterhand een handdoek vast. Achter het meisje zijn de banken en de kapstok van de kleedkamer van [naam hockeyclub 1] te Wassenaar zichtbaar;
en/of
-FILM: [naam bestand 1] (2 december 2007)
Een aantal dames komen de kleedruimte inlopen. Ze zijn in de kennelijke leeftijd van 14-18 jaar oud. Te zien is dat een aantal dames zich volledig ontkleden en naar een buiten beeld gelegen doucheruimte lopen;
van welke misdrijven hij, verdachte, een gewoonte heeft gemaakt.
2.
hij in de periode van 28 augustus 2008 tot en met 2 juli 2014 te Wassenaar, meermalen, telkens gebruik makende van een technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar was gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van personen (hockeyspeelsters) aanwezig op een niet voor het publiek toegankelijke plaats, namelijk de dameskleedkamer van een hockeyclub ( [naam hockeyclub 1] ), met behulp van een camera een afbeelding (te weten
eenfilm) heeft vervaardigd;
en
hij in de periode van 3 juli 2008 tot en met 2 juli 2014 in Nederland de beschikking heeft gehad over afbeeldingen (te weten films) welke, naar hij, verdachte wist,
warenverkregen door of ten gevolge van een onder artikel 139f onder 1° van het Wetboek van Strafrecht gestelde handeling.
3.
hij in de periode van 1 februari 1996 tot en met 2 juli 2014 te Wassenaar afbeeldingen (te weten een foto en films) en gegevensdragers bevattende een afbeelding (te weten DVD’s en
eenexterne harde schijf)
(in de periode van 1 februari 1996 tot 1 oktober 2002)
in voorraad heeft gehad,
terwijl op die afbeeldingen seksuele gedragingen zichtbaar
waren, waarbij telkens een persoon die kennelijk de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt, was betrokken,
en
(in de periode van 1 oktober 2002 tot 1 januari 2010)
in bezit heeft gehad,
en
(in de periode van 1 januari 2010 tot en met 2 juli 2014)
in bezit heeft gehad en/of heeft verworven en/of zich door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang daartoe heeft verschaft,
terwijl op die afbeeldingen seksuele gedragingen zichtbaar
waren, waarbij telkens een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken,
welke voornoemde seksuele gedragingen bestonden uit:
- FOTO: [naam bestand 7]
Op de afbeelding (foto) is een meisje zichtbaar met een geschatte leeftijd tussen de 4 en 8 jaar oud. Het meisje is geheel naakt. Het meisje is zichtbaar vanaf haar voorhoofd tot net onder haar knieën. Het meisje hangt onderste boven. Het is niet zichtbaar waarmee het meisje is vastgemaakt. Om het lichaam van het meisje is een touw gewikkeld. Aan het eind van het touw zit een knoop en het laatste stukje touw is gerafeld. De benen van het meisje zijn gespreid. De armen van het meisje hangen langs haar hoofd naar beneden. Om de mond van het meisje is een doek gebonden. De doek lijkt op een boeren zakdoek alleen met een zwarte achtergrond en een wit motief er op. Om de linker bovenarm van het meisje is een zwarte band gewikkeld. In de vagina van het meisje zit een grijze/witte stift met een zwarte dop. Op de stift staan zwarte letters. De afmeting van de stift is er een van de dikke permanent marker;
en
- FILM: [naam bestand 9]
In beeld is het naakte onderlichaam te zien van een blank meisje tussen de 4 en 8 jaar oud. Verder is te zien dat een stijve penis van een volwassen man het meisje vaginaal penetreert, dit gedurende ruim anderhalve minuut;
en
- FILM: [naam bestand 10]
Betreft een webcam film. Betreft een meisje tussen de 14 en 16 jaar oud. Ze trekt haar blouse omhoog, zodat haar borsten zijn te zien. Even later draait ze haar webcamera naar haar blote vagina. Vervolgens draait ze zich om, zodat haar blote billen zijn te zien. Daarna draait ze zich weer om met de camera gericht op haar vagina en ze begint zichzelf te vingeren;
van welke misdrijven hij, verdachte, een gewoonte heeft gemaakt.
4.
hij in de periode van 1 juli 2010 tot en met 2 juli 2014 te Wassenaar afbeeldingen (te weten een foto en een film) en gegevensdragers bevattende een afbeelding, in bezit heeft gehad, terwijl op die afbeeldingen ontuchtige handelingen zichtbaar
warenwaarbij een mens en een dier
warenbetrokken,
welke ontuchtige handelingen bestonden uit:
- NAAM: [naam bestand 12]
Op de afbeelding (foto) is een kennelijk volwassen vrouw afgebeeld. De vrouw is geheel naakt. De vrouw ligt op bed. De vrouw houdt haar linkerbeen omhoog en houdt die met haar linkerhand vast. Tussen de benen van de vrouw staat een wit met zwart gevlekte hond. De hond staat met zijn staart naar de vagina van de vrouw toe. De penis van de hond zit in de vagina van de vrouw. Tussen de poten van de hond is een menselijke arm (van een andere persoon) te zien die de penis van de hond in de richting van de vagina van de vrouw drukt. De vrouw heeft een piercing in haar kleine schaamlippen;
en
- NAAM: [naam bestand 13]
Op de afbeelding (film) ligt een vrouw op haar buik op een bed. De vrouw draagt alleen een groen shirt en haar onderlichaam is naakt. Een zwarte hond likt aan de vagina van de vrouw;
van welk misdrijf hij, verdachte, een gewoonte heeft gemaakt.
Zaak B:
hij in de periode van 3 juli 2008 tot en met 2 juli 2014 in Nederland de beschikking heeft
gehadover afbeeldingen (te weten films) welke, naar hij, verdachte, wist, waren verkregen door of ten gevolge van een onder artikel 139f onder 1° van het Wetboek van Strafrecht gestelde handeling.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

7.Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A (parketnummer 15-800476-14) onder 1 bewezen verklaarde levert op:
(in de periode van 30 december 1999 tot 1 oktober 2002)
een afbeelding – of een gegevensdrager, bevattende een afbeelding – van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, vervaardigen en/of in voorraad hebben, terwijl van het plegen van dit misdrijf een gewoonte wordt gemaakt;
en
(in de periode van 1 oktober 2002 tot en met 2 juli 2014)
een afbeelding – of een gegevensdrager, bevattende een afbeelding – van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, vervaardigen en/of in bezit hebben, terwijl van het plegen van dit misdrijf een gewoonte wordt gemaakt.
Het in zaak A (parketnummer 15-800476-14) onder 2 bewezen verklaarde levert op:
gebruik makende van een technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar is gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, aanwezig op een niet voor het publiek toegankelijke plaats, een afbeelding vervaardigen, meermalen gepleegd;
en
de beschikking hebben over een afbeelding welke, naar hij weet, door of ten gevolge van een in artikel 139f, onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht, strafbaar gestelde handeling is verkregen, meermalen gepleegd.
Het in zaak A (parketnummer 15-800476-14) onder 3 bewezen verklaarde levert op:
(in de periode van 1 februari 1996 tot 1 oktober 2002)
een afbeelding – of een gegevensdrager, bevattende een afbeelding – van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, in voorraad hebben, terwijl van het plegen van dit misdrijf een gewoonte wordt gemaakt;
en
(in de periode van 1 oktober 2002 tot 1 januari 2010)
een afbeelding – of een gegevensdrager, bevattende een afbeelding – van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, in bezit hebben, terwijl van het plegen van dit misdrijf een gewoonte wordt gemaakt;
en
(in de periode van 1 januari 2010 tot en met 2 juli 2014)
een afbeelding – of een gegevensdrager, bevattende een afbeelding – van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, in bezit hebben en/of verwerven en/of zich door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang daartoe verschaffen, terwijl van het plegen van dit misdrijf een gewoonte wordt gemaakt.
Het in zaak A (parketnummer 15-800476-14) onder 4 bewezen verklaarde levert op:
een afbeelding – of een gegevensdrager, bevattende een afbeelding – van een ontuchtige handeling, waarbij een mens en een dier zijn betrokken, in bezit hebben, terwijl van het plegen van dit misdrijf een gewoonte wordt gemaakt.
Het in zaak B (parketnummer 15-700607-14) bewezen verklaarde levert op:
de beschikking hebben over een afbeelding welke, naar hij weet, door of ten gevolge van een in artikel 139f, onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht, strafbaar gestelde handeling is verkregen, meermalen gepleegd.

8.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

9.Oplegging van straf

9.1.
Strafoplegging rechtbank en instellen rechtsmiddel
9.1.1.
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 2, 3 en 4 en voor het in zaak B bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren, met aftrek van de periode die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft als bijzondere voorwaarden bij het voorwaardelijke deel van de opgelegde straf - kort gezegd - gesteld dat de verdachte gedurende de proeftijd
  • zich houdt aan de aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft en dat hij zich zo frequent en zo lang als de reclassering nodig acht bij de reclassering zal melden,
  • zich laat behandelen bij De Waag of een soortgelijke instelling voor ambulante forensische zorg,
  • geen contact zal (laten) leggen met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] ,
  • zich niet ophoudt in een straal van 1 kilometer rondom hockeyverenigingen in de gemeenten Wassenaar en Den Haag,
  • geen (vrijwilligers)werk verricht met minderjarigen en
  • meewerkt aan controle op zijn gegevensdragers.
De rechtbank heeft daarbij bevolen dat de genoemde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
9.1.2.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
9.2.
Standpunt advocaat-generaal
9.2.1.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 1, 2, 3 en 4 en voor het in zaak B ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 10 jaren, met aftrek van de periode die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat hierbij de volgende bijzondere voorwaarden worden gesteld:
  • verplicht reclasseringstoezicht,
  • behandeling bij De Waag,
  • een contactverbod met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] ,
  • een locatieverbod, inhoudende dat de verdachte zich niet in een straal van 1 kilometer rondom hockeyverenigingen in Den Haag en Wassenaar mag begeven,
  • een locatieverbod voor de terreinen van hockeyclubs in heel Nederland,
  • een verbod op (vrijwilligers)werk met minderjarigen en
  • medewerking verlenen aan controle op de gegevensdragers van de verdachte.
9.2.2.
Voorts heeft de advocaat-generaal de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd, alsmede de gevangenneming van de verdachte op de datum en het tijdstip van de uitspraak van het arrest.
9.3.
Standpunt verdediging
9.3.1.
De raadsman heeft betoogd dat de tenlastelegging geen representatieve selectie bevat van de (samenstelling van) afbeeldingen die de verdachte in bezit had en daardoor een vertekend beeld geeft. De gemiddelde leeftijd van de minderjarigen in de, in de tenlastelegging geselecteerde kinderporno is 8,6 jaar. Uit de collectiescan blijkt dat van het kinderpornografische materiaal dat bij de verdachte is aangetroffen slechts 30% een persoon onder de 12 jaar betreft en dat slechts op 17% van het materiaal penetratie te zien is. 65% betreft zogenoemde ‘poseerfoto’s’, waarop geen daadwerkelijke seksuele gedraging te zien is. Daarmee dient bij de strafoplegging rekening te worden gehouden. Verder heeft de raadsman gewezen op de mogelijkheid dat sommige afbeeldingen meer dan eens, namelijk in kopie, voorkomen in de kinderpornocollectie van de verdachte.
9.3.2.
De raadsman heeft het hof voorts verzocht rekening te houden met het feit dat door de media-aandacht van de zaak en de bekendheid van de verdachte, de straf(zaak) ook na detentie nog in negatieve zin doorwerkt in het dagelijks leven van de verdachte, alsmede met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Tot slot heeft de raadsman betoogd dat oplegging van een straf die meebrengt dat de verdachte opnieuw gedetineerd raakt, geen redelijk strafdoel meer dient, nu de verdachte inzicht in zijn situatie heeft getoond door gemotiveerd mee te werken met de reclassering en aan de behandeling bij De Waag. Hij draagt bovendien thans de zorg voor zijn vader, nu zijn moeder (tijdens de detentie van de verdachte) is overleden.
9.3.3.
De verdediging heeft het hof verzocht de duur van het onvoorwaardelijke deel van een eventuele gevangenisstraf te beperken tot de duur die de verdachte reeds in voorarrest heeft uitgezeten, met (eventueel) daarnaast een forse voorwaardelijke gevangenisstraf of een taakstraf.
9.4.
Oordeel van het hof
9.4.1.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan
9.4.2.
De verdachte heeft zich gedurende een flink aantal jaren schuldig gemaakt aan het heimelijk filmen van meisjes en jongedames in kleedkamers van twee hockeyverenigingen. De verdachte deed dit door een videocamera verdekt op te stellen in een locker, zodanig dat deze het gedeelte van de kleedkamer waar de hockeyspeelsters zich ontkleden, in beeld bracht. De verdachte heeft zo niet alleen hockeyspeelsters van de eigen vereniging, maar ook een veelheid aan hockeyspeelsters van ‘bezoekende’ teams van andere verenigingen heimelijk in hun naaktheid gefilmd. Door aldus te handelen heeft de verdachte op onaanvaardbare wijze inbreuk gemaakt op de privacy van de gefilmde hockeyspeelsters.
Een belangrijk deel van de in het geniep gefilmde meisjes verkeerden in de puberteitsleeftijd. In die periode is naaktheid zeer verbonden met de lichamelijke ontwikkeling en de ontwikkeling van de identiteit en het zelfvertrouwen. De verdachte genoot als coach/trainer het vertrouwen van speelsters, ouders en verenigingen. De verdachte heeft niet alleen dit in hem gestelde vertrouwen op een zeer ernstige wijze beschaamd, maar zijn handelen heeft ook een negatieve invloed op het vertrouwen dat mensen meer in het algemeen behoren te kunnen hebben in degenen die binnen sportverenigingen actief zijn.
9.4.3.
Daarnaast heeft de verdachte over een zeer lange periode een zeer aanzienlijke hoeveelheid kinderporno in zijn bezit gehad en hiervan een gewoonte gemaakt. Onder hem zijn meer dan 101.000 kinderpornografische afbeeldingen in beslag genomen. Bij de onder 3 bewezen afbeeldingen gaat het om vergaande seksuele handelingen met goeddeels nog (zeer) jonge kinderen. Met de raadsman stelt het hof vast dat afbeeldingen met een dergelijk karakter in de collectie van de verdachte weliswaar niet de boventoon voeren, maar dit neemt niet weg dat op 30% van de aangetroffen kinderpornografische afbeeldingen (grofweg 30.000) kinderen zijn te zien die jonger zijn dan 12 jaar, waarvan ongeveer 1% baby’s en peuters in de leeftijd tot 2 jaar (grofweg 1.000), en dat er in 17% van de gevallen (grofweg 17.000) sprake is van penetratie. Het aantal afbeeldingen waarvan de aard en ernst zeer kwalijk is, is derhalve aanzienlijk.
9.4.4.
Achter de door de verdachte verzamelde kinderpornografische afbeeldingen schuilen vele misbruikte kinderen. De verdachte heeft als consument van die materialen bijgedragen aan het in stand houden van een markt die drijft op de exploitatie en het seksueel misbruik van kinderen. De slachtoffers van dergelijk misbruik raken vaak voor het leven getraumatiseerd, zo leert de ervaring.
9.4.5.
Dat er mogelijk afbeeldingen zijn die meer dan eens in de collectie van de verdachte voorkomen, is voor het hof geen reden om daarmee in strafverminderende zin rekening te houden.
9.4.6.
Verder heeft de verdachte de beschikking gehad over dierenpornografische afbeeldingen, waarop seksuele handelingen te zien zijn tussen mens en dier. Achter dergelijke afbeeldingen gaat veelal exploitatie en misbruik van dieren schuil. De verdachte heeft ook van dit bezit een gewoonte gemaakt.
9.4.7.
Tot slot heeft de verdachte de beschikking gehad over een aantal filmopnamen die hij zelf heeft vervaardigd toen hij vanuit het raam van zijn kamer heimelijk zijn buurmeisjes filmde, terwijl deze ontkleed in hun tuin waren of zich in hun woning omkleedden. Hiermee is ook hun privacy op onaanvaardbare wijze geschonden.
9.4.8.
De aard en de ernst van in het bijzonder de in zaak A onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten maken dat niet anders kan worden gereageerd dan met oplegging van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Rapportages omtrent de persoon van de verdachte
9.4.9.
Het hof heeft acht geslagen op het Pro Justitiarapport van 4 november 2014, waarin klinisch psycholoog [deskundige] (hierna: de psycholoog) zijn bevindingen naar aanleiding van diens onderzoek omtrent de persoon van de verdachte heeft vervat.
9.4.10.
De psycholoog is tot de conclusie gekomen dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van voyeurisme en een parafilie NAO (in casu hebefilie). Deze stoornissen hebben de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten beïnvloed. De verdachte beschikte over weinig zelfcontrole over zijn seksuele gedachten, verlangens en gedragingen, waardoor hij zijn drang tot het bekijken van kinderporno en het heimelijk filmen niet heeft weten te beteugelen. Hij had in enige mate besef van de wederrechtelijkheid van het heimelijk filmen, maar heeft vanuit een egocentrische houding weinig stilgestaan bij de consequenties van zijn handelen. Van het wederrechtelijke van de kinderporno en de reden waarom dit wederrechtelijk is, blijkt de verdachte weinig besef te hebben. Seksualiteit is voor hem in zekere mate een manier om met zijn problemen om te gaan; het ontbreekt hem aan vaardigheden op een meer adequate wijze hulp te zoeken. De psycholoog heeft op grond van het voorgaande geadviseerd de verdachte (op een vijfpuntsschaal) als licht verminderd toerekeningsvatbaar aan te merken. De psycholoog heeft verder geadviseerd de verdachte te verplichten tot een behandeling in een ambulant kader bij een forensische polikliniek als centrum voor ambulante forensische psychiatrie De Waag middels een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel. De behandeling dient te worden gerelateerd aan een reclasseringscontact (in de vorm van een meldplicht).
9.4.11.
Nu de conclusie van de psycholoog wordt gedragen door zijn bevindingen neemt het hof die over. De verdachte wordt het bewezenverklaarde dus in licht verminderde mate toegerekend, hetgeen enigszins matigend werkt op de op te leggen straf.
9.4.12.
Het hof heeft voorts acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte rapport van [naam reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland, van 23 januari 2015.
9.4.13.
De reclassering heeft aan de hand van een risicotaxatie-instrument geconcludeerd dat het recidiverisico op korte termijn als laag kan worden ingeschat, doch op langere termijn als hoog-gemiddeld. Immers, op de langere termijn kunnen verdachtes deviante seksuele interesses, zeker zonder adequate behandeling, meer de overhand gaan nemen. Ook het gebrek aan sociale contacten en dagbesteding kan op termijn een verhoogd risico met zich brengen. De reclassering adviseert daarom het stellen van de bijzondere voorwaarden, zoals die – globaal genomen – ook door de rechtbank zijn opgelegd.
9.4.14.
In een verslag van [naam toezichthouder] , als toezichthouder verbonden aan genoemde reclasseringsinstelling, van 9 september 2015 staat vermeld dat de verdachte is aangevangen met de behandeling bij De Waag en dat de behandeling en het reclasseringstoezicht dienen te worden gecontinueerd.
Justitiële Documentatie
9.4.15.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 september 2015 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van schennis van de eerbaarheid. Dit weegt in zijn nadeel.
Overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte
9.4.16.
De verdachte is door de onderhavige strafzaak zijn werk, zijn vrijetijdsbesteding en een groot deel van zijn sociale contacten kwijtgeraakt. Toen de verdachte de bewezenverklaarde feiten beging, woonde hij bij zijn ouders. De moeder van de verdachte is tijdens zijn detentie overleden. Hem werd niet toegestaan de uitvaartplechtigheid bij te wonen. Na zijn vrijlating uit de voorlopige hechtenis draagt hij de zorg voor zijn vader. Omdat de verdachte geen inkomsten heeft, is de financiële situatie van hem en zijn vader benard. Deze omstandigheden dienen naar het oordeel van het hof een matigende invloed op de op te leggen straf te hebben.
9.4.17.
De strafzaak tegen de verdachte heeft veel aandacht van de media getrokken. Daarbij is de verdachte met naam en toenaam genoemd. Het hof zal hiermee echter niet ten voordele van de verdachte rekening houden, reeds omdat uit de verklaring van de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep naar voren is komen dat hij van de ontstane commotie in het dagelijks leven verder niet veel (meer) merkt.
Omvang gevangenisstraf
9.4.18.
Het hof is, alles afwegende, van oordeel dat een gevangenisstraf van 22 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van na te noemen duur en onder het stellen van de hierna te noemen bijzondere voorwaarden, passend en geboden is.
9.4.19.
Hieruit spreekt dat het hof van oordeel is dat de straf die door de rechtbank is opgelegd de aard en de ernst van het bewezen geachte onvoldoende tot uitdrukking brengt, waarbij het hof in het bijzonder het oog heeft op hetgeen de verdachte met het vervaardigen van de kleedkamerfilms teweeg heeft gebracht, alsook de aard en de omvang van de kinderpornocollectie van de verdachte.
9.4.20.
Hoewel de in zaak A onder 1 bewezenverklaarde kleedkamerfilms wettelijk gezien als kinderpornografisch moeten worden beschouwd, ziet het hof daarin geen aanleiding om een nog hogere straf op te leggen, gelet op het atypische karakter van deze kinderpornografische afbeeldingen. Dit laatste vormt tevens de reden af te wijken van de vordering van de advocaat-generaal. Zij heeft zich bij het formuleren van haar eis namelijk mede gebaseerd op straffen die voor het vervaardigen van ‘klassieke’ kinderporno plegen te worden opgelegd. Zoals het hof al overwoog, kunnen de kleedkamerfilms niet op één lijn worden gesteld met dergelijk materiaal, waarop veelal kinderen te zien zijn die daadwerkelijk seksueel worden misbruikt.
Dadelijke uitvoerbaarheid en duur proeftijd
9.4.21.
Gelet op het bepaalde in de artikelen 14b, tweede lid, en 14e, eerste lid, Sr dient om een proeftijd te kunnen stellen die de duur van 3 jaren te boven gaat en om te kunnen bevelen dat de aan een voorwaardelijke straf te koppelen voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn, te kunnen worden gezegd dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat is gericht tegen of een gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
9.4.22.
Het vervaardigen van kinderpornografisch materiaal kan in voorkomend geval als zo’n misdrijf worden aangemerkt, maar gelet op het hiervoor beschreven atypische karakter van het onder 1 bewezen geachte is dat hier niet het geval. Verder is er geen concreet aanknopingspunt om te veronderstellen dat de verdachte zich in de toekomst schuldig zal maken aan een delict dat wél is gericht tegen of een gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
9.4.23.
De dadelijke uitvoerbaarheid kan ingevolge artikel 14b, derde lid, Sr ook worden bevolen als er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat de gezondheid of het welzijn van dieren benadeelt, waaronder moet worden begrepen overtreding van het bepaalde in artikel 254a Sr.
9.4.24.
Nu de deviante seksuele interesses van de verdachte in het bijzonder zijn gericht op meisjes in de puberleeftijd, is er onvoldoende reden om aan te nemen dat de verdachte zich in de toekomst (opnieuw) schuldig zal maken aan gedragingen die zijn te liëren aan het misbruik van dieren.
9.4.25.
De te stellen bijzondere voorwaarden kunnen dus niet dadelijk uitvoerbaar worden verklaard en voor het stellen van een proeftijd die meer dan 3 jaren beloopt, bestaat evenmin ruimte; de proeftijd zal worden gesteld op 3 jaren.
Vordering tot gevangenneming
9.4.26.
Gelet op de op te leggen straf bestaat er geen aanleiding de gevangenneming van de verdachte te bevelen. De daartoe strekkende vordering van de advocaat-generaal zal dan ook worden afgewezen.

10.Onttrekking aan het verkeer

De hierna te noemen in beslag genomen voorwerpen, die nog niet zijn teruggegeven, behoren aan de verdachte toe. Zij zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar de begane misdrijven aangetroffen en het bewezen verklaarde is begaan met behulp van deze voorwerpen. Zij zullen worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit van die voorwerpen in strijd is met het algemeen belang.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36b, 36c, 57, 139f, 240b en 254a van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de strafvervolging ter zake van:
- het in zaak A (parketnummer 15-800476-14) onder 2
 eerste cumulatief ten laste gelegde;
 tweede cumulatief ten laste gelegde, ten aanzien van de periode 1 januari 2004 tot en met 27 augustus 2008;
 derde cumulatief ten laste gelegde, ten aanzien van de periode 30 december 1999 tot en met 2 juli 2008;
- het in zaak B (parketnummer 15-700607-14)
 eerste cumulatief ten laste gelegde, ten aanzien van de periode 15 november 2006 tot en met 11 november 2008;
 tweede cumulatief ten laste gelegde, ten aanzien van de periode 15 november 2006 tot en met 2 juli 2008.
Verklaart zoals hiervoor overwogen – en voor zover verder nog aan het oordeel van het hof onderworpen – bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-800476-14 (zaak A) onder 1, 2, 3 en 4 en in de zaak met parketnummer 15-700607-14 (zaak B) ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
22 (tweeëntwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
  • zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, arrondissement Den Haag, zo lang en frequent als de reclassering nodig acht, en zich houdt aan de door of namens de reclassering te geven aanwijzingen;
  • zich op ambulante basis laat behandelen bij centrum voor ambulante forensische psychiatrie De Waag, of een soortgelijke door de reclassering aan te wijzen instelling, en zich daarbij houdt aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de behandelaar zullen worden gegeven, een en ander gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering in overleg met de behandelaar verantwoord acht;
  • zich gedurende de proeftijd niet ophoudt op het terrein van sportcomplexen van hockeyverenigingen en andere hockeyvelden in Nederland;
  • gedurende de proeftijd geen (vrijwilligers)werk verricht met minderjarigen;
  • meewerkt aan controle door de politie of de reclassering van zijn gegevensdragers op aanwezigheid van kinderporno, dierenporno en heimelijk gemaakte opnames, zulks gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering verantwoord acht.
Geeft Reclassering Nederland, arrondissement Den Haag, opdracht de verdachte bij de naleving van de gestelde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 st cd/dvd (sealbagnr. 0420462);
- 1 computer (AAGM6300NL).
Wijst af de vordering tot gevangenneming van de verdachte.

13.Samenstelling GERECHTShof en uitspraak

Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. R.A.F. Gerding en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. N. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 oktober 2015.