ECLI:NL:GHAMS:2015:3796

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 augustus 2015
Publicatiedatum
16 september 2015
Zaaknummer
23-001444-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in witwaszaak na onderzoek naar herkomst van geldbedragen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1963, werd beschuldigd van witwassen, omdat zij op 3 september 2008 op Schiphol een geldbedrag van € 20.000,00 in contanten bij zich had, waarvan de herkomst niet duidelijk was. Tijdens de zitting in hoger beroep op 22 juli 2015 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. De verdachte en haar medeverdachte, beiden afkomstig uit Ghana, verklaarden dat het geld bedoeld was voor een huisje in Ghana en dat zij het hadden gespaard. De verklaringen van de verdachte en haar medeverdachte werden echter niet als bewijs gebruikt, omdat zij niet waren gewezen op hun recht op bijstand van een raadsman tijdens hun verhoor door de Koninklijke Marechaussee.

Het hof oordeelde dat de verdediging voldoende aannemelijk had gemaakt dat het geld niet van misdrijf afkomstig was. De schriftelijke verklaringen van derden, die de herkomst van het geld onderbouwden, werden als geloofwaardig beschouwd. Het hof concludeerde dat het Openbaar Ministerie niet had aangetoond dat de verdachte het ten laste gelegde had begaan. Daarom werd het vonnis van de rechtbank vernietigd en werd de verdachte vrijgesproken van de beschuldiging van witwassen. Tevens werd gelast dat het in beslag genomen geldbedrag van € 20.000,00 aan de verdachte werd teruggegeven.

Uitspraak

Parketnummer: 23-001444-14
Datum uitspraak: 5 augustus 2015
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 31 maart 2014 in de strafzaak onder parketnummer 15-810145-10 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats]) op [geboortedag] 1963,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 juli 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 03 september 2008, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een of meerdere voorwerpen, te weten een geldbedrag van 3.100 euro en/of een geldbedrag van 20.000 euro, althans enig(e) geldbedrag(en), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een of meerdere voorwerpen, te weten voornoemd(e) geldbedrag(en), gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vordering van het Openbaar Ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.

Vrijspraak

Het gebeuren op Schiphol
Op 3 september 2008 werd bij een vrouw (de verdachte) en een man (de medeverdachte) - beiden afkomstig uit Ghana en die beiden vijf weken met vakantie naar Ghana wilden - een groot geldbedrag in contanten aangetroffen, € 20.000,00 bij haar en € 3.120,00 bij hem. De man verklaarde aldaar onder meer dat hij het geld gespaard had en dat het eventueel bedoeld was voor een huisje in Ghana. Bankafschriften kon hij niet overhandigen. Hierop volgde, omdat de man geen duidelijkheid kon verschaffen over de herkomst van het geld en hij ook niet precies kon vertellen om hoeveel geld het ging de aanhouding van beiden. Op het aangetroffen geld werd beslag gelegd.
De verklaringen afgelegd bij de Koninklijke Marechaussee
De verdachte en haar echtgenoot, de medeverdachte, zijn op 3 september 2008 als verdachten verhoord door de Koninklijke Marechaussee. Voorafgaand aan deze verhoren is de verdachte noch de medever-dachte gewezen op het recht een raadsman te consulteren. De verklaringen die op 3 september 2008 door beiden zijn afgelegd, zullen derhalve niet worden gebezigd tot het bewijs.
Herkomst van de geldbedragen
Naar uit de stukken blijkt heeft de raadsman, optredend voor de verdachte en de medeverdachte, bij brief van 16 september 2008 aan de Koninklijke Marechaussee, Bureau Financiële Recherche namens zijn cliënten uitleg gegeven omtrent de herkomst van het op 3 september 2008 bij zijn cliënten aangetroffen geld. Een bedrag van € 3.100,00 zou de medeverdachte hebben meegenomen voor de heer [naam 1] en
een bedrag van € 7.000,00 zou de verdachte hebben meegenomen voor de heer [naam 2]. Dat zijn bedragen die zij in Ghana aan derden zouden overhandigen. Het resterende geldbedrag zou toebehoren aan zijn cliënten. Het zou door hen zijn gespaard gedurende meerdere jaren. Ter onderbouwing van
een en ander zijn bij voornoemde brief bijlagen gevoegd, te weten salarisstroken, afschriften van girorekeningen en een arbeidsovereenkomst, alsmede verklaringen van [naam 1] en [naam 2]. Op de afschriften van de girorekening van de medeverdachte is te zien dat de medeverdachte in de maand
voor de geplande vakantie naar Ghana beschikte over dertienduizend euro op zijn betaalrekening en dat begin augustus van deze rekening in totaal tienduizend euro is opgenomen. Ook heeft de verdachte een overzicht overgelegd van een kredietrekening van de medeverdachte bij de Postbank, waarop twee afschrijvingen van € 2.067,01 respectievelijk € 2.500,00 te zien zijn.
Met betrekking tot het bedrag dat aan de verdachte en de medeverdachte zou toebehoren wordt het navolgende overwogen. Voldoende aannemelijk is geworden, gezien voornoemde bescheiden en
gelet op de door de verdachte en de medeverdachte ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde
verklaringen dat zij beiden werk hebben (gehad) en ook in de gelegenheid waren - mede gezien
hetgeen uit het dossier blijkt omtrent hun vaste lasten - te sparen. Aanwijzing noch aanleiding bestaat
te veronderstellen dat dit deel van het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is.
Ten aanzien van het deel van het in beslag genomen geld dat niet aan de verdachte en de medeverdachte zou toebehoren acht het hof het navolgende van belang. Naar uit hetgeen hiervoor is vermeld blijkt
dat de raadsman reeds op 16 september 2008 schriftelijke verklaringen heeft overgelegd aan het Bureau Financiële Recherche van de Koninklijke Marechaussee. Deze schriftelijke verklaringen zijn opgesteld door [naam 1] en [naam 2]: de vermeende eigenaren van het overige deel van de geldbedragen. Beiden hebben een kopie van hun legitimatiebewijs bij de verklaring gevoegd en voornoemde [naam 1] heeft ter verdere onderbouwing van zijn verklaring een uitdraai bijgevoegd van enkele bij- en afschrijvingen op zijn betaalrekening bij de ABN-AMRO bank met daarop twee opnames van ieder vijfhonderd euro. [naam 1] heeft in zijn verklaring daarnaast zijn adresgegevens vermeld en aangegeven dat contact met hem kon worden opgenomen indien er nog vragen zijn. De verklaring van [naam 2] beperkt zich - samengevat - ertoe dat hij het geld heeft afgegeven aan [verdachte] (de verdachte), opdat zij het in Ghana namens hem aan zijn familie zou afgeven.
De vraag die beantwoord moet worden is of de verdachte en haar medeverdachte hiermee ook ten aanzien van het overige bij hen in beslag genomen geld het - gelet op de omstandigheden rond de aanhouding - op zich gerechtvaardigde vermoeden dat het niet anders kan zijn dan dat het geld van misdrijf afkomstig is met een concrete, min of meer verifieerbare en niet reeds op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring afdoende hebben bestreden. Naar het oordeel van het hof dient voornoemde vraag - in het licht van hetgeen hierna wordt overwogen - bevestigend te worden beantwoord. Dit geldt zonder meer waar het de schriftelijke en met (bank)gegevens onderbouwde verklaring van [naam 1] betreft, te meer nu uit die verklaring blijkt dat [naam 1] (die gezien die verklaring inkomsten uit arbeid genoot) kort voor het geplande vertrek van de verdachte twee maal € 500,00 van zijn privérekening heeft opgenomen. Het enkele feit dat dit niet het in de verklaring genoemde bedrag van € 3.100,00 zou staven maakt deze verklaring niet reeds op voorhand volslagen ongeloofwaardig. Gelet op alle omstandigheden die overigens in deze zaak naar voren zijn gekomen is het hof voorts van oordeel dat deze laatste conclusie eveneens geldt voor de verklaring van [naam 2]. Weliswaar is die verklaring niet erg uitgebreid,
maar het gaat wel om een concrete min of meer verifieerbare en niet op voorhand als volslagen onwaarschijnlijk aan te merken verklaring, waarbij het hof dit laatste oordeel plaatst tegen de achtergrond van hetgeen verder in deze zaak is gebleken. Het had op de weg van het Openbaar Ministerie gelegen om - alvorens de zaak verder te vervolgen - nader onderzoek te verrichten naar aanleiding van deze door de verdediging overgelegde stukken, aangezien ook in witwaszaken de bewijslast op het Openbaar Ministerie blijft rusten. Hiervoor stond het Openbaar Ministerie genoeg informatie ter beschikking.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een geldbedrag ter hoogte van € 20.000,00.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. S. Clement, mr. J.W.H.G. Loyson en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid
van mr. M. Helmers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof
van 5 augustus 2015.
mr. Helmers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[....]