In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1963, werd beschuldigd van witwassen, omdat zij op 3 september 2008 op Schiphol een geldbedrag van € 20.000,00 in contanten bij zich had, waarvan de herkomst niet duidelijk was. Tijdens de zitting in hoger beroep op 22 juli 2015 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. De verdachte en haar medeverdachte, beiden afkomstig uit Ghana, verklaarden dat het geld bedoeld was voor een huisje in Ghana en dat zij het hadden gespaard. De verklaringen van de verdachte en haar medeverdachte werden echter niet als bewijs gebruikt, omdat zij niet waren gewezen op hun recht op bijstand van een raadsman tijdens hun verhoor door de Koninklijke Marechaussee.
Het hof oordeelde dat de verdediging voldoende aannemelijk had gemaakt dat het geld niet van misdrijf afkomstig was. De schriftelijke verklaringen van derden, die de herkomst van het geld onderbouwden, werden als geloofwaardig beschouwd. Het hof concludeerde dat het Openbaar Ministerie niet had aangetoond dat de verdachte het ten laste gelegde had begaan. Daarom werd het vonnis van de rechtbank vernietigd en werd de verdachte vrijgesproken van de beschuldiging van witwassen. Tevens werd gelast dat het in beslag genomen geldbedrag van € 20.000,00 aan de verdachte werd teruggegeven.