In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1961, werd beschuldigd van witwassen na een aanhouding op Schiphol op 3 september 2008, waar bij hem en een medeverdachte aanzienlijke geldbedragen in contanten werden aangetroffen. De verdachte verklaarde dat het geld bestemd was voor een huisje in Ghana, maar kon geen bankafschriften overleggen ter onderbouwing van de herkomst van het geld. Tijdens de rechtszittingen in hoger beroep werd vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte niet op hun recht op bijstand van een raadsman waren gewezen tijdens hun verhoor door de Koninklijke Marechaussee, waardoor hun verklaringen niet als bewijs konden worden gebruikt.
Het hof oordeelde dat de verdediging voldoende aannemelijk had gemaakt dat een deel van het geld, dat aan de verdachte en de medeverdachte toebehoorde, niet afkomstig was uit enig misdrijf. De schriftelijke verklaringen van derden, die de herkomst van het geld onderbouwden, werden als geloofwaardig beschouwd. Het hof concludeerde dat het Openbaar Ministerie niet had aangetoond dat het geld van misdrijf afkomstig was, en sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging.
Het vonnis van de rechtbank werd vernietigd en het hof gelastte de teruggave van het in beslag genomen geldbedrag van € 3.100,00 aan de verdachte. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor het Openbaar Ministerie om voldoende bewijs te leveren in witwaszaken, waarbij de bewijslast op hen rust.