ECLI:NL:GHAMS:2015:3732

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2015
Publicatiedatum
11 september 2015
Zaaknummer
23-004529-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake milieudelicten en de status van afvalstoffen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1970, werd beschuldigd van het onrechtmatig storten van bedrijfsafvalstoffen, waaronder houten pallets en plastic, op een perceel in Middelie, gemeente Zeevang. De tenlastelegging omvatte onder andere het ontbreken van de benodigde vergunningen en het niet naleven van milieuwetgeving. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich van deze afvalstoffen heeft ontdaan door deze buiten op of in de bodem te brengen, wat in strijd is met artikel 10.2 van de Wet milieubeheer. De verdachte voerde aan dat de pallets een nuttige toepassing hadden en geen nadelige effecten voor het milieu zouden veroorzaken, maar het hof oordeelde dat niet aan de criteria voor einde-afvalfase was voldaan. Het hof vernietigde het vonnis van de eerste aanleg en veroordeelde de verdachte tot een voorwaardelijke geldboete van 2000 euro, met een proeftijd van twee jaar. De uitspraak benadrukt de strikte naleving van milieuwetgeving en de verantwoordelijkheden van individuen bij het omgaan met afvalstoffen.

Uitspraak

Parketnummer: 23-004529-13
Datum uitspraak: 28 augustus 2015
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 24 september 2013 in de strafzaak onder parketnummer 81-154438-12 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 augustus 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij, op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 30 augustus 2011 tot en met
26 september 2011, in elk geval in 2011, te Middelie, gemeente Zeevang, al dan niet opzettelijk, zich van afvalstoffen heeft ontdaan door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting te storten en/of anderszins op of in de bodem te brengen, immers heeft hij, verdachte, een (grote) hoeveelheid (bedrijfs)afvalstoffen, bestaande uit onder andere (houten) pallets en/of (grof) puin en/of plastic, op en/of in de bodem van een perceel (weiland), gelegen aan de Manslootweg, gebracht en/of gestort en/of verspreid en/of begraven;
subsidiair:hij, op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 30 augustus 2011 tot en met
26 september 2011, in elk geval in 2011, te Middelie, gemeente Zeevang, al dan niet opzettelijk, handelingen met betrekking tot afvalstoffen heeft verricht en/of nagelaten, terwijl hij wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden en/of konden ontstaan, en toen niet aan zijn verplichting heeft voldaan alle maatregelen te nemen en/of na te laten die redelijkerwijs van hem konden worden gevergd, teneinde die gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken, immers heeft hij, verdachte, een (grote) hoeveelheid (bedrijfs)afvalstoffen, bestaande uit onder andere (houten) pallets en/of (grof) puin en/of plastic, op en/of in de bodem van een perceel (weiland), gelegen aan de Manslootweg, gebracht en/of gestort en/of verspreid en/of begraven;
meer subsidiair:hij, op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 30 augustus 2011 tot en met
26 september 2011, in elk geval in 2011, te Middelie, gemeente Zeevang, al dan niet opzettelijk, een (grote) hoeveelheid (bedrijfs)afvalstoffen, bestaande uit onder andere (houten) pallets en/of (grof) puin en/of plastic, in elk geval stoffen, heeft gebracht in een of meer slo(o)t(en) (genaamd Mansloot en/of Kromme Ye), zijnde (telkens) een oppervlaktewaterlichaam, terwijl:
a. daartoe geen strekkende vergunning was verleend door de Minister van Verkeer en Waterstaat dan wel het bestuur van het betrokken waterschap en/of
b. daarvoor geen vrijstelling was verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur en/of
c. artikel 6.3 niet van toepassing was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat het hof met betrekking tot het bewezen verklaarde tot een andere beslissing komt dan de economische politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:hij, op tijdstippen gelegen in de periode van 30 augustus 2011 tot en met 26 september 2011 te Middelie, gemeente Zeevang, opzettelijk, zich van bedrijfsafvalstoffen heeft ontdaan door deze buiten op of in de bodem te brengen, immers heeft hij, verdachte, bedrijfsafvalstoffen, bestaande uit houten pallets en plastic, op of in de bodem van een perceel (weiland), gelegen aan de Manslootweg, gebracht.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Nadere overwegingen gelet op gevoerd verweer

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de door hem gebruikte pallets waren gemaakt van onbehandeld en schoon hout, derhalve een bodemeigen product, welke geen nadelig effect heeft voor het milieu of de volksgezondheid. De verdachte heeft door de pallets bij de oever op en in de bodem van een weiland te brengen, beoogd hiermee de bodem te verstevigen en de (aan)groei van riet aan de oever van dat weiland te bevorderen. Het hof vat dit betoog van de verdachte aldus op, dat hij zich op het standpunt stelt dat hij door zijn handelingen een nuttige toepassing heeft gegeven aan de pallets, waardoor deze niet langer als afvalstof kunnen worden aangemerkt, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen aan hem is ten laste gelegd.
Het hof overweegt en beslist dienaangaande als volgt.
Ten tijde van het ten laste gelegde omschreef de Wet Milieubeheer in artikel 1.1 het begrip afvalstoffen als: alle stoffen, preparaten of voorwerpen (hierna alleen aangeduid met ‘stoffen’), waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. Op grond van uitspraken van het Europese Hof van Justitie en de Raad van State dient het begrip ‘het zich ontdoen van’ ruim te worden uitgelegd om te voorkomen dat er stoffen ongecontroleerd in het milieu terechtkomen, die er niet thuishoren. Voor de vraag of een stof een afvalstof is, is niet relevant of de stof verontreinigd is of schoon en/of de stof nog economische waarde heeft.
Wel kunnen stoffen die op grond van bovengenoemde definitie als afvalstof dienen te worden aangemerkt nuttig worden toegepast en daarmee hun (juridische) status als afvalstof verliezen, mits wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld in artikel 6, eerste en tweede lid, van de Kaderrichtlijn afvalstoffen, 2008/98/EG, PbEU L 312 (overgenomen in artikel 1.1 lid 6 Wet milieubeheer).
Artikel 6, tweede lid van de Kaderrichtlijn bevat de volgende criteria voor de kwalificatie einde-afvalfase:
a. a) de stof of het voorwerp wordt gebruikelijk toegepast voor specifieke doelen;
b) er is een markt voor of vraag naar de stof of het voorwerp;
c) de stof of het voorwerp voldoet aan de technische voorschriften voor specifieke doelen en aan de voor producten geldende wetgeving en normen, en tevens
d) het gebruik van de stof of het voorwerp heeft over het geheel genomen geen ongunstige effecten voor het milieu of de menselijke gezondheid.
Het gebruik van houten pallets (met daaraan nog bevestigd enig plastic) voor de aanleg van natuurvriendelijke oevers voldoet niet (aantoonbaar) aan alle vier criteria. Ook uit de door het Hoogheemraadschap aan de Natuurvereniging ‘Water, Land en Dijken’ – waarbij verdachte is aangesloten - verleende vergunning in het kader van de subsidieregeling blijkt dat het niet de bedoeling was om houten pallets op/aan de kant van de oevers te gebruiken.
Verdachte heeft op zitting ook nog aangevoerd dat houten pallets geschikt zijn voor het versterken van de oevers (ter voorkoming van afkalving) en ter versteviging van de bodem (het dichten van zogenoemde
kleigaten). Ook ten aanzien van deze toepassing is niet gebleken dat de door verdachte gebruikte pallets (aantoonbaar) aan alle vier hiervoor genoemde criteria voldoen. Daarnaast had verdachte - alvorens tot dat gebruik over te gaan - een ontheffing op grond van artikel 10.63 lid 2 Wet milieubeheer kunnen aanvragen. Dat heeft verdachte niet gedaan. Indien en voor zover het verweer van verdachte mede betrekking heeft op de vrijstellingen op grond van de Besluit bodemkwaliteit, merkt het hof op dat verdachte dat onvoldoende heeft onderbouwd.
De verdachte heeft zich derhalve ontdaan van de houten pallets (met daaraan nog bevestigd enig plastic) door het storten ervan op en in het weiland grenzend aan de sloot.
Het hof verwerpt derhalve het verweer van verdachte.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het hof merkt hierbij nog in het bijzonder op dat de omstandigheid dat het Hoogheemraadschap kennelijk heeft afgezien van het opleggen van een (nieuw) dwangsombesluit aan verdachte en berust heeft in het laten liggen van de pallets niet tot gevolg heeft dat het feit niet strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.2 van de Wet milieubeheer, opzettelijk gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Het hof merkt hierbij nog in het bijzonder op dat de omstandigheid dat het Hoogheemraadschap kennelijk heeft afgezien van het opleggen van een (nieuw) dwangsombesluit aan verdachte en berust heeft in het laten liggen van de pallets niet tot gevolg heeft dat de verdachte niet strafbaar is.

Oplegging van straf

De economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde ontslagen van alle rechtsvervolging
Tegen voormeld vonnis is door het Openbaar Ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van 2000 euro, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft bedrijfsafvalstoffen, te weten houten pallets en plastic, op en in de bodem gebracht. Door deze handelswijze heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de regelgeving die beoogt het milieu te beschermen.
Het hof heeft acht geslagen een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 augustus 2015, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld ter zake regelgeving die beoogt het milieu te beschermen.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke geldboete, zoals gevorderd door de advocaat-generaal, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht, artikel 10.2 van de Wet milieubeheer en de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 2.000,00 (tweeduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.J.M.W. Paridaens, mr. J.W.H.G. Loyson en mr. A.M.C.C. Tubbing, in tegenwoordigheid van mr. A. Binken, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 augustus 2015.
mr. A.M.C.C. Tubbing is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
mr. A. Binken is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[....]
.