Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De verdere beoordeling
“U vraagt mij hoeveel bankrekeningen wij hebben. Wij hebben één betaalrekening, een en/of-rekening, en op die rekening kwamen de salarissen van ons beiden binnen. Wij hadden geen afzonderlijke betaalrekeningen. Van onze en/of-rekening werden automatische incasso’s afgeschreven waartoe ik de opdracht had gegeven. Daarnaast deed ik zo nu en dan zelf betalingsopdrachten. Zowel mijn vrouw als ik hadden een bankpasje. Mijn vrouw gebruikte het bankpasje voor pinbetalingen, maar zij gaf geen betalingsopdrachten. Acceptgiro’s gericht aan mijn vrouw werden door mij betaald. Een enkele keer, ik denk ongeveer drie keer per jaar, opende mijn vrouw de bankafschriften. Zij opende alleen de bankafschriften wanneer zij bezig was om andere post aan haar te openen. In juni 1999 heb ik de leaseovereenkomst gesloten, nadat de consultant bij mij op het werk was gekomen. Het was de eerste keer dat ik ging beleggen. Ik heb hierover niet gesproken met mijn vrouw. Ik heb pas in juni 2005 voor het eerst met mijn vrouw over het Dexia-contract gesproken. De overeenkomst is in 2002 met drie jaar verlengd. Op dat moment was er al een kleine restschuld. Op het moment van de verlenging heb ik niet overwogen om hierover met mijn vrouw te spreken. Wij hebben thuis nooit over beleggen gesproken. Ik wist niet hoe mijn vrouw erover zou denken als ik zou zeggen dat ik zou beleggen.