ECLI:NL:GHAMS:2015:2360

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2015
Publicatiedatum
22 juni 2015
Zaaknummer
13/00565
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

ANBI-status van Stichting X in geschil na intrekking door de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om de ANBI-status (Algemeen Nut Beogende Instelling) van Stichting X, die door de Belastingdienst per 1 mei 2012 is ingetrokken. De inspecteur van de Belastingdienst heeft deze beslissing genomen op basis van de stelling dat de stichting niet voldeed aan de voorwaarden voor ANBI-status, omdat zij niet uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen belang diende. De stichting heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een rechtszaak bij de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank oordeelde in het voordeel van de stichting en vernietigde de intrekking van de ANBI-status, maar de inspecteur ging in hoger beroep.

Het Gerechtshof Amsterdam heeft de zaak op 18 juni 2015 behandeld. De rechtbank had vastgesteld dat de stichting een ideële doelstelling had en activiteiten ontplooide die gericht waren op bewustwording en educatie. Echter, het Hof oordeelde dat de stichting niet voldeed aan de kwantitatieve eis dat minstens 90% van de activiteiten het algemeen belang dienden. Het Hof concludeerde dat de activiteiten van de stichting, hoewel zij een algemeen nut beoogden, ook in belangrijke mate de persoonlijke ontwikkeling van de deelnemers dienden, wat niet voldeed aan de strikte criteria voor ANBI-status.

Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de inspecteur gegrond, waarmee de intrekking van de ANBI-status werd bevestigd. De stichting had niet aangetoond dat haar activiteiten nagenoeg uitsluitend het algemeen belang dienden, en het Hof wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de strikte eisen die aan ANBI's worden gesteld en de noodzaak voor instellingen om aan te tonen dat hun activiteiten primair gericht zijn op het algemeen nut.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 13/00565
18 juni 2015
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,de inspecteur,
en het incidenteel hoger beroep van
[Stichting X],gevestigd te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 12/5578 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft bij beschikking van 24 april 2012 belanghebbende per 1 mei 2012 niet meer aangemerkt als een algemeen nut beogende instelling (hierna: ANBI).
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 31 oktober 2012, de beschikking gehandhaafd.
1.3.
Tegen de uitspraak op bezwaar is door belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 13 augustus 2013 heeft de rechtbank als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond:
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de beschikking waarbij de anbi-status is ingetrokken;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 472;
  • gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 312 vergoedt.”
1.4.
Het tegen deze uitspraak door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 19 september 2013, aangevuld bij brief van 21 oktober 2013. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft het incidenteel hoger beroep beantwoordt bij brief van 7 januari 2014.
1.5.
Op 11 februari 2014 en 18 mei 2015 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“2.1. Eiseres maakt deel uit van een internationaal netwerk. In diverse landen zijn ongeveer 5000 medewerkers (vrijwilligers) actief. De activiteiten van eiseres zijn gericht op Nederland. Zij vormt een samenwerkingsverband met [Stichting Y] die zich richt op de internationale organisatie en daarmee samenhangende activiteiten en die is vertegenwoordigd in zowel [Z] als [stad A in het buitenland].
2.2.
In de statuten van eiseres is onder meer opgenomen:
“Artikel 2
1. De stichting gaat uit van een vast vertrouwen in de werkelijkheid ener geestelijke en zedelijke, de mens en de mensheid voorstuwende wereldorde en heeft ten doel:
a. een ontmoetingspunt te vormen voor personen en groeperingen die opzoeken wat mensen en volkeren vereent en trachten weg te nemen wat geesten en gemoederen verdeelt;
b. het vormen van een kern van de algemene broederschap der mensheid, zonder onderscheid van ras, geloof, geslacht of huidskleur;
c. het aanmoedigen van de vergelijkende studie der godsdiensten, wijsbegeerten en wetenschappen;
d. het onderzoeken van de onverklaarbare wetten der natuur en van de latente krachten in de mens;
e. ontwikkeling en onderwijs op de grondslag van de aloude universele wijsheid, teneinde de mogelijkheden van de mens tot innerlijke groei te stimuleren, zodat hij begint:
- het onbekende te vermoeden;
- te geloven in het onbewijsbare, en
- te zoeken, dóór te dringen en te vragen naar de openbaring van datgene wat verborgen en nog niet ontdekt is.
2. De stichting tracht haar doel te bereiken door:
a. het houden van congressen, voordrachten, cursussen, studie- en discussiegroepen;
b. het geven of laten geven van onderwijs;
c. het uitgeven van brochures, tijdschriften en boeken;
d. het in leven roepen van een bibliotheek;
e. andere wettige middelen.”
2.3.
Eiseres ontplooide in 2012 de volgende activiteiten:
- openstelling van een informatiecentrum gedurende zes tot zeven dagen per week gedurende het gehele jaar, waar boeken, bladen, dvd’s en cassettes worden verkocht, folders en informatiekranten worden uitgedeeld en lezingen en transmissie-workshops worden gegeven;
- uitgifte van het maandblad [X] (tien maal per jaar);
- uitgifte van een kwartaalblad (vier maal per jaar);
- verzorging van transmissie-meditatie, gemiddeld 1,5 maal per week via 70 meditatiegroepen in Nederland;
- organisatie van een jaarlijkse lezing van [A] over de boodschap van [B];
- organisatie van boekbesprekingen (twee maal per maand);
- organisatie van transmissie-mediatieweekenden (drie maal per jaar);
- openstelling van een website (www.[X].org);
- plaatsing van advertenties in bladen en op lokale televisie;
- bezoek van beurzen en festivals gemiddeld twee maal per maand, waarbij uitleg wordt gegeven over het doel van eiseres en informatie wordt verspreid;
- organisatie van nationale en internationale seminars;
- organisatie van fototentoonstellingen waarbij aandacht wordt gevraagd voor de doelstellingen van eiseres.
2.4.
De activiteiten met betrekking tot het informatiecentrum en de website worden mede uitgevoerd door [Stichting Y]. Het informatiecentrum, de transmissie-meditatiegroepen, de lezingen, de workshops, de fototentoonstellingen, de seminars en de website staan open dan wel zijn toegankelijk voor eenieder. Ook de meditatieweekenden staan voor eenieder open, zij het dat de deelnemers wel bekend moeten zijn met transmissiemeditatie, bijvoorbeeld door deelname aan een van de 70 transmissie meditatiegroepen (die wel voor eenieder open staan). Eiseres verricht een groot deel van de activiteiten met behulp van vrijwilligers en zonder tegenprestatie van de deelnemers. Voor de volgende activiteiten wordt wel een vergoeding gevraagd. Voor boeken wordt € 2,50 (boek van 64 bladzijden) tot € 20 (boek van 726 bladzijden) in rekening gebracht. De dvd’s en cassettes worden verkocht voor € 7 per stuk. Een jaarabonnement op het maandblad [X] kost € 30 (het kwartaalblad is gratis verkrijgbaar in het informatiecentrum). Voor de transmissieweekenden dienen de deelnemers € 100 te betalen ter zake van de verblijfkosten. Foldermateriaal wordt doorgaans gratis verstrekt en soms tegen kostprijs.”
2.1.2.
Het Hof gaat voor de beslechting van het geschil van voormelde feiten uit.

3.Geschil in hoger beroep en incidenteel hoger beroep

3.1.
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of belanghebbende terecht met ingang van 1 mei 2012 niet meer is aangemerkt als een ANBI.
In incidenteel hoger beroep is in geschil of belanghebbende recht heeft op, en zo ja, tot welk bedrag, integrale vergoeding van de kosten van het geding voor de rechtbank en het Hof (belanghebbende claimt hiervoor in totaal € 10.431,70) en een vergoeding voor verdere schade.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft in beroep het volgende overwogen:

Anbi
4.1.
Artikel 5b van de Awr luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“1. Een algemeen nut beogende instelling is:
a. een instelling – niet zijnde een vennootschap met in aandelen verdeeld kapitaal, een coöperatie, een onderlinge waarborgmaatschappij of een ander lichaam waarin bewijzen van deelgerechtigdheid kunnen worden uitgegeven – die:
1˚. uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut beoogt;
2˚. voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden;
3˚. gevestigd is in het Koninkrijk, in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een bij ministeriële regeling aangewezen staat, en
4˚. door de daartoe bevoegde inspecteur als zodanig is aangemerkt;
b. (…).
2. (…).
3. Als algemeen nut in de zin van dit artikel wordt beschouwd:
(…)
i. religie, levensbeschouwing en spiritualiteit;
(…)
(…)
6. Een instelling als bedoeld in het eerste lid, wordt door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking niet meer als zodanig aangemerkt met ingang van het tijdstip waarop deze instelling niet langer uitsluitend of nagenoeg uitsluitend een algemeen nut beogend karakter heeft, niet meer voldoet aan de bij ministeriële regeling gestelde voorwaarden dan wel niet meer is gevestigd als aangegeven in het eerste lid. (…) Het tijdstip van intrekking kan liggen voor de datum van de dagtekening van de beschikking.
7. (…)
8. Voor de toepassing van het vierde tot en met zevende lid kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld.”
4.2.
Van de bevoegdheid in het achtste lid van artikel 5b van de Awr is gebruik gemaakt in artikel 1a en verder van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 (tekst vanaf 1 januari 2012, hierna: Urawr). In artikel 1a van de Urawr is een aantal voorwaarden opgenomen, waaraan instellingen dienen te voldoen om als een anbi te kunnen worden aangemerkt. Dit artikel luidt – voor zover van belang – als volgt:
“1. Een instelling wordt door de inspecteur aangemerkt als een algemeen nut beogende instelling indien en zolang:
a. uit de regelgeving en de feitelijke werkzaamheden van de instelling blijkt dat de instelling met het totaal van haar algemeen nuttige activiteiten geen winstoogmerk heeft;
b. uit de regelgeving en de feitelijke werkzaamheden van de instelling blijkt dat de instelling uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen belang dient;
(…)
2. Een algemeen nut beogende instelling mag ter financiering van haar doelstelling commerciële activiteiten ontplooien, indien de inkomsten, zijnde het saldo van baten en lasten, gerealiseerd met die activiteiten, in overeenstemming met artikel 1b, binnen een redelijke termijn geheel of nagenoeg geheel ten goede komen aan die doelstelling.
(…)
5. Onder algemeen nuttige activiteiten worden voor de toepassing van dit artikel verstaan: alle activiteiten die erop zijn gericht om de doelstelling van een algemeen nut beogende instelling te verwezenlijken of te bevorderen. Activiteiten zijn geen algemeen nuttige activiteiten indien de instelling het geheel van die activiteiten tegen commerciële tarieven verricht.
6. Onder commerciële activiteiten worden voor de toepassing van dit artikel verstaan: het tegen commerciële tarieven verrichten van werkzaamheden of verlenen van diensten met het oogmerk hiermee ter financiering van de algemeen nuttige activiteiten van de instelling een positief resultaat te behalen.”
4.3.
Eiseres dient (voor zover hier van belang) aan de volgende twee eisen te voldoen om als anbi te worden aangemerkt: (i) uit de statuten en het rechtstreekse object van de feitelijke werkzaamheden volgt dat eiseres rechtstreeks het algemeen belang beoogt (de kwalitatieve eis) en (ii) de werkzaamheden moeten feitelijk het algemeen belang voor minstens 90% dienen (kwantitatieve eis). De bewijslast dat aan deze eisen is voldaan rust op eiseres.
4.4.1.
Uit de statuten van eiseres (zie 2.2) volgt dat zij een ideële doelstelling heeft, die vergelijkbaar is met die van een levensbeschouwelijke en/of spirituele instelling. Op grond van de statuten beoogt eiseres derhalve rechtstreeks een algemeen belang. Verweerder heeft dit ter zitting ook erkend (in afwijking van hetgeen in het verweerschrift is vermeld).
4.4.2.
Eiseres heeft gesteld dat zij haar doel feitelijk tracht te bereiken door zich in te zetten voor bewustwording van de maatschappij middels het geven van voorlichting en educatie aan een algemeen publiek waarbij de wederverschijning van “[B]” een grote rol speelt, alsmede door het algemeen verspreiden van de boodschap van [B]. Die boodschap houdt volgens eiseres in dat de mensheid bestaat uit broeders en zusters die als één groep zouden moeten staan voor een wereld zonder honger en waarin het samen delen van voedsel, energie en overige hulpmiddelen de norm zal zijn. Eiseres geeft uitvoering aan de door haar gewenste voorlichting, educatie en verspreiding van de boodschap van [B] door middel van de onder 2.3 genoemde werkzaamheden. [A] vervult daarbij een belangrijke rol; hij schrijft onder meer door eiseres uitgegeven boeken en artikelen over de boodschap van [B]. In het verleden hield hij jaarlijks een lezing in Nederland; daarmee is hij wegens zijn hoge leeftijd (90) inmiddels gestopt.
4.4.3.
Het rechtstreekse object van de door eiseres verrichte werkzaamheden komt naar het oordeel van de rechtbank overeen met haar statutaire doelstelling, zodat de conclusie is dat eiseres voldoet aan de kwalitatieve eis.
4.5.1.
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of eiseres met haar werkzaamheden voor minstens 90% het algemeen belang dient. Verweerder stelt dat de werkzaamheden van eiseres gericht zijn op een bepaalde geestelijke ontwikkeling van de deelnemers en een theoretische verdieping bij de deelnemers over de wederverschijning van [B], en dat zij derhalve (enkel) een particulier belang dienen. Voorts stelt verweerder dat de werkzaamheden die zien op de verkoop van boeken, abonnementen en andere materialen, alsmede het geven van meditatiecursussen en het organiseren van meditatieweekenden tegen betaling de particuliere belangen van de afnemers en deelnemers dienen, zodat eiseres niet uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen belang dient. Verweerder stelt zich daarbij primair op het standpunt dat de werkzaamheden van eiseres zich uitsluitend op particuliere belangen richten en subsidiair dat eiseres met haar werkzaamheden meer dan bijkomstig particuliere belangen dient.
4.5.2.
Verweerder heeft desgevraagd ter zitting toegelicht niet te bestrijden dat de prijzen genoemd in 2.4 niet commercieel zijn, zodat de rechtbank daar ook vanuit gaat. Ter zitting heeft eiseres onbetwist verklaard dat de tijdschriften, boeken en folders worden gedrukt (soms ook vertaald) door vrijwilligers en dat de kostprijs daarvan enkel bestaat uit de druk- en kopieerkosten. [A] ontvangt voor zijn werkzaamheden geen enkele beloning; hij krijgt enkel een vergoeding van reiskosten voor de jaarlijkse lezingen. Eiseres heeft ter zitting voorts verklaard dat de transmissiemeditatie ten doel heeft om “de energieën van de Meesters van de Wijsheid” over te brengen naar de aarde en dat de deelnemers aan de meditatie dienen als doorgevers van deze energieën, zodat de boodschap van [B] zo breed mogelijk verspreid wordt. Dat de meditatie mogelijk mede tot een psychologische verandering van het individu leidt, is een bijkomstig effect, inherent aan het grotere doel, zo vervolgt eiseres.
4.5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres voldoende aannemelijk gemaakt dat de door haar ontplooide werkzaamheden voor meer dan 90% het algemeen belang dienen. Alle activiteiten van eiseres zijn (tezamen met die van [Stichting Y]) gericht op het in zo breed mogelijke zin aandacht vragen voor het belang van een wereld zonder honger en waarin het samen delen van voedsel, energie en overige hulpmiddelen de norm zal zijn, en zijn derhalve naar het oordeel van de rechtbank direct gericht op het verwezenlijken van haar levensbeschouwelijke en/of spirituele doelstellingen. Eiseres verricht geen diensten tegen (min of meer) commerciële tarieven. Dat eiseres een vergoeding van kosten vraagt voor boeken, bladen, dvd’s en enkele aanverwante artikelen, brengt nog niet mee dat de daarmee samenhangende activiteiten (het verspreiden van de visie van eiseres) een particulier belang dienen. Anders dan verweerder tot uitgangspunt heeft genomen bij zijn stellingen is deelname aan de meditatiegroepen ook gratis en wordt voor de meditatieweekenden slechts een vergoeding gevraagd voor de verblijfkosten, en niet voor de meditatie zelf. Dat de door eiseres verzorgde transmissiemeditatie en andere activiteiten mede tot effect kunnen hebben dat deelnemers daarbij individueel gebaat zijn, acht de rechtbank van bijkomstige en ondergeschikte aard. De persoonlijke ontwikkeling van de deelnemers kan immers bij iedere religie of levensbeschouwing in mindere of meerdere mate deel uitmaken van de te volgen leer, en aan ieder leermiddel tot spirituele of geestelijke ontwikkeling kan inherent zijn dat daardoor een psychologische verandering wordt ondergaan. Dat eiseres zelf boeken en bladen uitgeeft, is – naar zij ter zitting onbetwist heeft gesteld – ingegeven door kostenbesparing en geen doel op zich. Aldus voldoet eiseres eveneens aan de kwantitatieve eis.
4.6.
Nu eiseres voldoet aan de kwantitatieve en kwalitatieve eis en niet in geschil is dat aan de overige voorwaarden voor de toekenning van de anbi-status is voldaan, dient het beroep gegrond te worden verklaard en dient de beschikking waarbij de anbi-status is ingetrokken te worden vernietigd. Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel behoeft daarom geen bespreking meer.
Schadevergoeding
4.7.
Eiseres heeft verzocht om een schadevergoeding in de zin van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Voor een dergelijke schadevergoeding is geen plaats voor zover de schade bestaat uit proceskosten. Die kosten kunnen immers uitsluitend worden vergoed op basis van artikel 8:75 van de Awb. Nu eiseres geen andere schade heeft aangevoerd dan proceskosten, wordt het verzoek afgewezen.

5.Proceskosten

5.1.
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Eiseres heeft ter zitting gevraagd om in afwijking van de forfaitaire vergoeding een vergoeding van de werkelijke kosten toe te kennen op de voet van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit). Deze bepaling ziet blijkens de parlementaire geschiedenis (TK 1999-2000, 27 024, nr. 3, blz. 7) op uitzonderlijke, schrijnende gevallen, waarbij strikte toepassing van het Besluit evident onrechtvaardig zou zijn.
5.2.
Aan haar verzoek legt eiseres ten grondslag dat het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel zijn geschonden door verweerder. Eiseres stelt dat het motiveringsbeginsel is geschonden, aangezien verweerder in zijn uitspraak op bezwaar de stelling dat eiseres niet primair en rechtstreeks het algemeen belang raakt slechts heeft onderbouwd door enkele frases uit de jurisprudentie te citeren zonder een parallel te trekken met de onderhavige casus en door verwijzing naar twee niet gepubliceerde uitspraken. Het zorgvuldigheidsbeginsel is volgens eiseres geschonden, omdat verweerder bij zijn beslissing de argumenten van eiseres stelselmatig heeft genegeerd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de uitspraak op bezwaar voldoende gemotiveerd en is deze, alsmede de daaraan voorafgaande beschikking voldoende zorgvuldig voorbereid. Verweerder heeft alvorens de beschikking af te geven eerst een onderzoek bij eiseres ingesteld. Over de uitkomst van dat onderzoek is door verweerder verslag gedaan aan eiseres en zij is ook in de gelegenheid gesteld daarop te reageren (hetgeen zij ook heeft gedaan). Ook in de bezwaarfase is verweerder zorgvuldig te werk gegaan; eiseres is daarbij gehoord en zij is alvorens uitspraak is gedaan in kennis gesteld van de voorgenomen uitspraak op bezwaar waarin eveneens een motivering van de beslissing is opgenomen. Eiseres is ook in de gelegenheid gesteld op de kennisgeving en het verslag van het hoorgesprek te reageren (hetgeen zij ook heeft gedaan voor wat betreft het hoorgesprek). Verweerder heeft in zijn kennisgeving en uitspraak gemotiveerd uiteengezet aan welke eisen eiseres dient te voldoen om als anbi te worden aangemerkt en voorts heeft hij aangegeven waarom eiseres daaraan naar zijn mening niet voldoet. Dat verweerder andere conclusies heeft getrokken uit de door eiseres aangedragen feiten en omstandigheden, maakt niet dat het zorgvuldigheidsbeginsel of het motiveringsbeginsel zijn geschonden. Het feit dat verweerder heeft verwezen naar twee niet gepubliceerde uitspraken maakt ook nog niet dat sprake is van schending van deze beginselen. Aangezien niet kan worden gezegd dat het motiveringsbeginsel of zorgvuldigheidsbeginsel geschonden is, ziet de rechtbank geen reden voor vergoeding van de werkelijke proceskosten.
5.3.
Eiseres heeft subsidiair verzocht om vergoeding van de forfaitaire kosten volgens het Besluit. Voor zover eiseres verzoekt om vergoeding van de kosten die voor de behandeling van het bezwaar zijn gemaakt, wordt het verzoek afgewezen nu het niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:15, derde lid, van de Awb is gedaan voordat op het bezwaar beslist. Wel ziet de rechtbank aanleiding voor vergoeding van de kosten die voor de behandeling van het beroep zijn gemaakt. Deze kosten zijn op voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 944 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor 1). De zaak met nummer 12/5579 is samenhangend met de onderhavige zaak als bedoeld in artikel 3 van het Besluit. De rechtbank zal daarom in de beide zaken de helft van deze proceskosten laten vergoeden (€ 472).”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep en incidenteel hoger beroep

5.1.
In hoger beroep heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende, gelet op haar statuten en activiteiten, in onderlinge samenhang beschouwd, niet dient te worden aangemerkt als ANBI. In zijn opvatting heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat belanghebbende voldoet aan de eis dat met alle activiteiten van belanghebbende tezamen uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen belang wordt gediend. Volgens de inspecteur “dient belanghebbende met de verkoop van boeken en abonnementen, gezien de daaraan door haar bestede tijd en haar opbrengsten, in belangrijke mate de consumptieve particuliere belangen van de kopers en abonnees” en kan reeds hierom belanghebbende niet worden aangemerkt als een ANBI. De inspecteur stelt dat op belanghebbende de (verzwaarde) bewijslast rust dat zij voldoet aan de voorwaarden van een ANBI en dat zij geenszins in het op haar rustende bewijs is geslaagd.
5.2.
Belanghebbende heeft voornoemd standpunt van de inspecteur betwist. Volgens belanghebbende kwalificeren de (statutaire) doelstellingen van belanghebbende alsmede de interpretatie van deze doelstellingen wel degelijk als algemeen nuttig. Haar statutaire doelstelling vertaalt zich volgens belanghebbende in de praktijk door een algemeen publiek bewust te maken van de tweesprong waarvoor de mensheid staat en deze te laten kiezen hoe de toekomst eruit zal zien. Om dit te bereiken heeft belanghebbende een wijd spectrum aan activiteiten opgezet (zoals ook onder 2.3 en 2.4 van de rechtbankuitspraak omschreven). Dat belanghebbende staat ingeschreven als (mede) zijnde uitgeverij van boeken en of tijdschriften bij de Kamer van Koophandel doet aan de statutaire doelstelling niet af, aldus belanghebbende. Nu de door belanghebbende verrichte werkzaamheden overeenkomen met haar statutaire doelstelling voldoet belanghebbende aan de kwalitatieve eis en kwantitatieve eis en kwalificeert zij als ANBI.
5.3.
Het Hof stelt voorop dat de rechtbank in onderdeel 4.1 en 4.2 van haar uitspraak de relevante regelgeving juist heeft weergegeven met als aanvulling dat de onder 4.2 genoemde bepaling in werking getreden is op 23 juni 2012 (Stcrt. 2012, 12737), waarbij is voorzien in terugwerkende kracht van de bepaling tot 1 januari 2012. De vraag of de inspecteur terecht de ANBI-status van belanghebbende met ingang van 1 mei 2012 heeft ingetrokken dient dan ook te worden beoordeeld op grond van deze regelgeving. Opgemerkt zij dat artikel 5b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) een strikter criterium bevat dan het tot 1 januari 2010 in artikel 6:33 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) opgenomen criterium voor ANBI’s: waar het voorheen (op grond van jurisprudentie over het begrip ‘algemeen nut beogende instelling’) voldoende was indien met de werkzaamheden van een instelling ongeveer in gelijke mate het algemeen en het particulier belang werden gediend, kan met ingang van 1 januari 2010 een instelling eerst als ANBI worden aangemerkt indien zij ‘uitsluitend of nagenoeg uitsluitend’ dat wil zeggen: voor 90% of meer, (hierna ook aangeduid als de 90%-norm) het algemeen nut beoogt. In de totstandkomingsgeschiedenis van de met ingang van 1 januari 2010 geldende wettekst (van 1 januari 2010 tot 1 januari 2012 stond voor ANBI’s in artikel 6:33 van de Wet IB 2001 een vergelijkbaar criterium als in artikel 5b van de AWR, hetgeen betekent dat een instelling eerst als ANBI kan worden aangemerkt indien zij ‘uitsluitend of nagenoeg uitsluitend’ het algemeen nut beoogd) is hierover onder meer het volgende opgemerkt:
“De leden van de fractie van het CDA vragen zich in het bijzonder af waarom juist voor 90% gekozen is. Het antwoord op deze vraag is het volgende. Als uitgangspunt geldt dat een instelling uitsluitend (100%) het algemeen belang moet dienen. Dat wordt beoordeeld aan de hand van de activiteiten die de instelling met (de opbrengsten van) het vermogen verricht. Om te voorkomen dat incidentele, kleinschalige activiteiten tot het verlies van de ANBI-status zouden leiden, is in de wettekst de aanvulling 'nagenoeg uitsluitend' opgenomen om een kleine marge te geven om af te wijken van de 100% norm.”
(
Kamerstukken II2008/09, 31 930, nr. 9, blz. 61)
5.4.
Gelet op de hiervoor genoemde regelgeving en de parlementaire geschiedenis daarvan kan belanghebbende derhalve slechts als ANBI worden aangemerkt indien zij (nagenoeg) uitsluitend het algemeen nut beoogt, waarbij op grond van artikel 1a, eerste lid, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 de eis geldt dat “uit de regelgeving van de instelling en de feitelijke werkzaamheid blijkt dat de instelling uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen belang dient”. Het Hof tekent hierbij aan dat deze toets op de activiteiten in hun totaliteit moet worden toegepast en dat daarbij niet een zuiver rekenkundige maatstaf (zoals bijvoorbeeld het tellen van het aantal uren per (voorgenomen) activiteit) moet worden aangelegd; in verband met deze vraag kan een verschillend gewicht toekomen aan verschillende activiteiten en de daaraan bestede tijd (vgl. HR 8 januari 1997, nr. 31.591, ECLI:NL:HR:1997:AA3214, BNB 1997/67).
5.5.
Ter zake van de – naar het oordeel van het Hof in dit verband synonieme – begrippen ‘algemeen nut’ en ‘algemeen belang’ is in de totstandkomingsgeschiedenis van de met ingang van 1 januari 2010 geldende tekst van artikel 6.33 van de Wet IB 2001 meer specifiek het volgende opgemerkt:
“Het begrip 'algemeen nut' wordt door dit wetsvoorstel niet aangepast. Activiteiten die onder de huidige regelgeving aangemerkt worden als algemeen nut beogende activiteiten blijven ook algemeen nut beogende activiteiten. Wat onder het algemeen nut wordt verstaan wordt uiteindelijk in de jurisprudentie bepaald.”
(Kamerstukken II2008/09, 31 930, nr. 9, blz. 62),
“Een ANBI moet (…) derhalve een doel hebben dat buiten het terrein ligt van het behartigen van de belangen van haar leden of bestuurders. Een ANBI richt haar activiteiten naar buiten toe, ten behoeve van derden of van doelen die (ver) buiten de directe eigen levenssfeer liggen. De activiteiten van een ANBI moeten ook primair en rechtstreeks het algemeen belang dienen. Niet voldoende is dat van de ANBI-activiteiten indirect een gunstige werking uitgaat op de maatschappij als geheel, zoals bij de SBBI.”
(Kamerstukken I2009/10, 31 930, nr. D, blz. 15-16).
5.6.
Voor de afbakening van het in de jurisprudentie uitgewerkte begrip ‘algemeen nut’ is onder meer het arrest HR 12 oktober 1960, nr. 14.413, ELCI:NL:HR:1960:AY1355, BNB 1960/296 (het Minerva-arrest) van belang. In dit arrest oordeelde de Hoge Raad dat naar spraakgebruik en maatschappelijke opvattingen onder ‘het algemeen nut beogende instellingen’ zijn te verstaan:
“(…) lichamen wier doelstelling een werkzaamheid betreft, welke op zichzelf rechtstreeks het algemeen belang raakt - zoals bijvoorbeeld bejaardenzorg en genezing of verpleging van zieken - en niet lichamen die ten doel hebben een werkzaamheid welke op zichzelf slechts dienstbaar is aan een particulier belang - zoals de ontspanning of het gezellig verkeer, waaraan een bepaalde kring personen behoefte heeft, - ook al moge van de voorziening in dit belang zijdelings een gunstige werking ten algemenen nutte uitgaan”.
Dit uitgangspunt is in latere rechtspraak bevestigd en het is onder meer terug te vinden in het arrest HR 13 januari 2012, nr. 10/03464, ECLI:NL:HR:2012:BQ0525
,BNB 2012/89: aan het criterium ‘algemeen nut beogende instelling’ is volgens dit arrest voldaan indien “de werkzaamheden van de instelling rechtstreeks erop gericht zijn enig algemeen belang te dienen (…)”.
5.7.
Het is vaste jurisprudentie dat de term ‘algemeen’ in de uitdrukking ‘algemeen belang’ staat tegenover ‘particulier’ en dat onder de term ‘belang’ moet worden verstaan een (nagestreefde) verrijking of verbetering, in materiële of geestelijke zin, van het publiek. De doelstelling en de werkzaamheden van de instelling mogen dus niet slechts gericht zijn op het particuliere belang van een bepaalde persoon of groep personen, zoals de leden van een vereniging noch op die van de instelling zelf (vgl. HR 12 mei 2006, nr. 40.684, ECLI:NL:HR:2006:AT8202, BNB 2006/267). Maar ook indien de doelstelling niet is beperkt tot een bepaalde groep personen, kan de
aardvan de nagestreefde werkzaamheden meebrengen dat deze op zichzelf rechtstreeks dienstbaar zijn aan een bepaald particulier belang, zoals de ontspanning of het gezellig verkeer van degenen die daaraan deelnemen. Het nastreven van ontspanning of gezellig verkeer is in de regel niet toereikend voor toekenning van de ANBI-status tenzij deze werkzaamheden worden verricht door een instelling die zich blijkens haar statuten en werkzaamheden (nagenoeg) uitsluitend richt op de belangen van kwetsbare personen in onze samenleving zoals zieken, gehandicapten, daklozen, ouderen of in hun ontwikkeling bedreigde kinderen.
5.8.
Hierbij moet wel worden aangetekend dat het nastreven van een algemeen belang vrijwel steeds betekent dat tevens het particuliere belang van enig individu wordt behartigd.
Indien bijvoorbeeld de doelstelling en de feitelijke werkzaamheden van een instelling bestaan uit het huisvesten van daklozen is sprake van activiteiten in het algemeen belang, terwijl daarmee tevens het particuliere belang van de betrokken daklozen wordt gediend. Het enkele feit dat de verrichte werkzaamheden tot gevolg hebben dat daarmee tevens het particuliere belang van de “doelgroep” wordt gediend, houdt dus niet per definitie in dat de activiteiten zelve niet rechtstreeks op het algemeen belang zijn gericht.
5.9.
De omstandigheid dat belanghebbende deelname aan haar activiteiten openstelt voor een ieder die daaraan wenst deel te nemen, brengt mee dat geen sprake is van een besloten groep. Belanghebbende stelt in dat kader terecht dat in die omstandigheid geen aanleiding kan worden gevonden om haar de ANBI-status te onthouden. Gelet op het onder 5.4 tot en met 5.8 overwogene komt het in deze zaak daarom aan op de vraag of de statutaire doelstelling en de
aardvan belanghebbendes activiteiten voldoen aan de voorwaarde dat zij
rechtstreeksen
(nagenoeg) uitsluitendhet algemeen belang dienen in de hiervoor bedoelde zin.
5.10.
Het Hof is van oordeel dat het bij de beslechting van het onderhavige geschil aankomt op een toetsing van de (statutaire) doelstelling in samenhang met de (verrichte en voorgenomen) feitelijke werkzaamheden.
5.11.
Het Hof is van oordeel dat bij de door belanghebbende verrichte activiteiten, zoals omschreven onder 2.3 en 2.4 van de rechtbankuitspraak, in belangrijke mate de persoonlijke ontwikkeling van de deelnemers gebaat is. Deze persoonlijke ontwikkeling wordt gevoed door onder andere het deelnemen aan transmissiemeditatiebijeenkomsten, het bijwonen van door belanghebbende georganiseerde lezingen en seminars en het verkrijgen dan wel kopen en bestuderen van door belanghebbende uitgegeven dan wel verspreide boeken, bladen, dvd’s en cassettes. Belanghebbende, die deelname aan haar activiteiten openstelt voor een ieder, heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar doelstelling en werkzaamheden zich (nagenoeg) uitsluitend richten op een specifieke (kwetsbare) doelgroep (de mensheid in zijn algemeenheid vormt niet een dergelijke doelgroep). Veeleer dient zij een particuliere belang van de deelnemers die uiteindelijk aan deze activiteiten zullen deelnemen, welk belang is gelegen in het voorzien in hun behoefte aan een zinvolle invulling van hun (vrije) tijd en hun persoonlijke ontwikkeling. Het gegeven dat belanghebbende met al haar activiteiten zich tracht in te zetten voor bewustwording (van de deelnemers) van de maatschappij en de tweesprong waar de mensheid (in belanghebbendes beleving) voor staat en daarbij in zo breed mogelijke zin aandacht vraagt voor het belang van een wereld zonder honger en waarin het samen delen van voedsel, energie en overige hulpmiddelen de norm zal zijn, doet daar niet aan af en laat onverlet dat daarmee (eveneens) in belangrijke mate de persoonlijke ontwikkeling (en daarmee het particulier belang) van de deelnemers is gebaat. Daaruit kan voorts hoogstens worden geconcludeerd dat mogelijk sprake is van een gunstig maatschappelijk neveneffect van de activiteiten; de activiteiten zelf dienen daardoor niet rechtstreeks en (nagenoeg) uitsluitend het algemeen belang. Aan dat oordeel doet niet af dat de statutaire doelstelling van de belanghebbende op een levensbeschouwelijke en/of spirituele leest is geschoeid. Het statutaire doel dient namelijk in samenhang met de feitelijke werkzaamheden van belanghebbende te worden getoetst.
Voorts heeft belanghebbende de gestelde omstandigheid dat de uitgifte van boeken, geluidsdragers en tijdschriften, aan welke activiteit volgens belanghebbende op jaarbasis zo’n 260 dagen worden besteed (en 1390 dagen aan de overige activiteiten van belanghebbende) een onderdeel vormt van haar levensbeschouwelijke en/of spirituele beleving en een middel is om deze beleving te verspreiden, onvoldoende aannemelijk gemaakt. Daargelaten het antwoord op de vraag of het geheel van het uitgeven en verkopen van boeken van belanghebbende als commerciële activiteit moet worden aangemerkt – onweersproken is dat (een deel van de) door belanghebbende (al dan niet in eigen beheer uitgegeven) verspreide boeken ook door (commerciële) boekverkopers worden uitgebracht dan wel verspreid – heeft belanghebbende onvoldoende aannemelijk gemaakt dat deze samenhangende werkzaamheden rechtstreeks erop gericht zijn enig algemeen belang te dienen.
Voorgaande brengt, in onderling verband en samenhang beschouwd, mee dat niet geoordeeld kan worden dat rechtstreeks en (nagenoeg) uitsluitend het algemeen belang wordt gediend door belanghebbende.
5.12.
De rechtbank is derhalve ten onterechte tot het oordeel gekomen dat belanghebbende als een ANBI kan worden aangemerkt. De inspecteur heeft belanghebbende per 1 mei 2012 terecht niet meer aangemerkt als een ANBI. Bij die uitkomst behoeft het incidentele hoger beroep van belanghebbende geen behandeling.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep van de inspecteur gegrond en het incidenteel hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd en het beroep van belanghebbende zal ongegrond worden verklaard.

6.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten op de voet van het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Belanghebbendes verzoek tot vergoeding van de door haar gestelde (niet nader cijfermatig gespecificeerde) schade wordt door het Hof opgevat als een verzoek tot schadevergoeding op de voet van artikel 8:73 van de Awb. De genoemde wettelijke bepaling is slechts van toepassing indien het Hof het beroep gegrond verklaart. Reeds op deze grond dient belanghebbendes verzoek te worden afgewezen.

7.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • verklaart het beroep ongegrond; en
  • wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
De uitspraak is gedaan door mrs. M.J. Leijdekker, voorzitter, F.J.P.M. Haas en C.J. Hummel, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Hogendoorn als griffier. De beslissing is op 18 juni 2015 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.