ECLI:NL:GHAMS:2015:1869

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2015
Publicatiedatum
20 mei 2015
Zaaknummer
23-000362-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de invoer van cocaïne met gebruik van telefoongegevens en telecominstructies

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de rechtbank Haarlem. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden voor het opzettelijk invoeren van cocaïne. De Hoge Raad had de zaak terugverwezen naar het hof na vernietiging van een eerder arrest. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van de invoer van ongeveer 6.870,30 gram cocaïne op 4 december 2007 te Schiphol, in vereniging met anderen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een actieve rol had in de drugshandel, waarbij hij koeriers aanstelde en hen instrueerde over de overdracht van de drugs. De bewijsvoering was gebaseerd op telefoongegevens, observaties en verklaringen van medeverdachten. Het hof oordeelde dat de verdachte en de koeriers nauw samenwerkten en dat de verdachte de leiding had in de operatie. De verdachte werd uiteindelijk schuldig bevonden aan het ten laste gelegde en de eerdere veroordeling werd vernietigd. De straf werd vastgesteld op 42 maanden gevangenisstraf, waarbij het hof rekening hield met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd. De redelijke termijn van de procedure werd niet overschreden, en de verdachte had geen eerdere veroordelingen.

Uitspraak

Parketnummer: 23-000362-14
Datum uitspraak: 3 april 2015
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen - na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 7 januari 2014 - op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 29 augustus 2011 in de strafzaak onder parketnummer 15-800345-10 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats]) op [geboortedag] 1977,
adres: [adres].

Procesgang

De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden. De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Amsterdam heeft in hoger beroep bij arrest van 21 maart 2012 de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. De verdachte heeft tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 7 januari 2014 het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 21 maart 2012 vernietigd en de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teruggewezen teneinde, met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad, deze in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van
15 augustus 2011 en, na terugwijzing, op de terechtzitting van dit hof van 20 maart 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 04 december 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 6.870,30 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof de voorkeur geeft aan een andere bewijsconstructie dan de door de eerste rechter gebezigde.

Bewijsoverwegingen

Waar nodig zal het hof in onderstaande bewijsoverwegingen ingaan op de door de verdediging naar voren gebrachte standpunten. Kort en zakelijk samengevat heeft de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte niet de [verdachte] (fon.) is waar de koeriers [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]) over hebben verklaard en subsidiair dat, indien het hof wel meent dat de verdachte en [verdachte] één en dezelfde persoon zijn, inhoudelijk niets duidelijk is geworden over de (wezenlijke) bijdrage van de verdachte aan de ten laste gelegde invoer en de verdachte niet nauw en bewust heeft samengewerkt met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij die invoer.
Het hof gaat uit van de hiernavolgende feiten en omstandigheden.
Het aanzoeken van koeriers en de voorbereiding
Halverwege november 2007 wordt [medeverdachte 1] in Zurich benaderd door een man met de vraag of hij in ruil voor een vergoeding drugs wil meenemen vanuit de Dominicaanse Republiek. Zij communiceren in het Spaans en, sporadisch, in het Engels. Deze man stelt zich voor als [verdachte] en vraagt of [medeverdachte 1] nog een persoon kent die dit samen met hem wil doen. [medeverdachte 1] vraagt [medeverdachte 2] om mee te gaan naar de Dominicaanse Republiek.
Een aantal dagen voor het vertrek naar de Dominicaanse Republiek komen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar Nederland. Zij krijgen van [verdachte] een Nederlandse simkaart (nr. +[telefoonnummer 1]). Het nummer van [verdachte] (+[telefoonnummer 2]) wordt opgeslagen in de telefoon van [medeverdachte 2] onder de naam ‘[verdachte]’.
In de periode voor de vlucht naar de Dominicaanse Republiek gaan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] met [verdachte] mee om de benodigde tickets te kopen, die [verdachte] betaalt, en versturen zij onder begeleiding van [verdachte] geld naar de Dominicaanse Republiek via een Western Union-agentschap ([bedrijf]).
De reis
Op 24 november 2007 vertrekken [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar de Dominicaanse Republiek. Zij worden door [verdachte] naar Schiphol gebracht, waar ook hij incheckt en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] nogmaals ontmoet na de paspoortcontrole. [verdachte] loopt met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] mee naar de gate en laat zien waar zij bij terugkomst aankomen. Hij vertelt dat ze bij terugkeer in Nederland de drugs moeten overdragen in een toilet nabij het casino. Hierna gaan de drie uit elkaar en vertrekt [verdachte] richting zijn eigen vlucht.
Op de Dominicaanse Republiek worden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] opgehaald en gefotografeerd. Op de Dominicaanse Republiek hebben zij ook telefonisch contact met [verdachte]. Zij worden geïnstrueerd bij aankomst op Schiphol wat te gaan drinken in de buurt van het door [verdachte] aangewezen toilet. Daar zullen ze door iemand worden gebeld die zij niet kennen ter overname van de drugs en daarna is hun taak volbracht. De betaling van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] door [verdachte] zou kort daarna – [medeverdachte 1] vermoedt een dag later – plaatsvinden.
De aankomst in Amsterdam
Op 3 december 2007 vliegen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] vanuit Punta Cana terug naar Nederland. Zij zijn op
4 december 2007 omstreeks 14:42 uur op Schiphol geland. Bij Gate D08 vindt diezelfde middag een verscherpte controle plaats op de vlucht [vluchtnummer 3] vanuit Punta Cana. Omstreeks 15.15 uur wordt bekend dat ter hoogte van Gate D08 twee reizigers, voornoemde [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], zijn gesignaleerd die mogelijk een hoeveelheid verdovende middelen met zich mee voeren. Zij worden na een eerste onderzoek aangehouden. [medeverdachte 2] blijkt een rolkoffer met zich mee te voeren met daarin 6 pakketten met een totaal netto gewicht van ongeveer 4328,7 gram cocaïne. [medeverdachte 1] heeft pakketten om zijn been en pakketten in zijn schoudertas met een totaal nettogewicht van ongeveer 2541,6 gram cocaïne.
De rol van [verdachte]
Tussen [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en de persoon die zij als [verdachte] kennen, is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op de invoer van ongeveer 6.870,30 gram cocaïne. [verdachte] heeft een leidende en actieve rol gehad in het geheel. Hij heeft [medeverdachte 1] aangezocht om (samen met een ander) als drugskoerier een partij cocaïne uit de Dominicaanse Republiek binnen het Nederlandse grondgebied te voeren. Hij heeft voor [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een ticket naar de Dominicaanse Republiek gekocht en hen tot aan de gate begeleid bij vertrek. Ter plekke heeft [verdachte] de twee uitgelegd hoe ze bij terugkomst op Schiphol de cocaïne op een toilet moesten overdragen. Hij heeft, blijkens de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], zoals ook bevestigd door de resultaten van het onderzoek van de telefoongegevens, regelmatig telefonisch contacten gehad met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] over het transport. Voorts heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij door [verdachte] zou worden betaald.
De verdachte en [verdachte] zijn dezelfde persoon
Uit het onderzoek van de telefoongegevens, observaties en andere gegevens uit het dossier blijkt het navolgende:
- In de periode van 17 november tot en met 20 november 2007 heeft het nummer
+[telefoonnummer 1]in gebruik bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (waarvan laatstgenoemde heeft verklaard dat zij de simkaart van [verdachte] hebben gekregen) viermaal contact met
+[telefoonnummer 2], het nummer van [verdachte];
- [verdachte] heeft met nummer
+[telefoonnummer 2]in voornoemde periode ook veelvuldig contact met nummer
+[telefoonnummer 3], het nummer van [betrokkene];
- Vanaf 21 tot 24 november 2007 (vertrekdatum van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar de Dominicaanse Republiek) heeft het nummer van [medeverdachte 1]/[medeverdachte 2]
+[telefoonnummer 1]veelvuldig contact met het nummer
+[telefoonnummer 4];
- Het nummer
+[telefoonnummer 4]heeft op 24 november 2007 ook contact met het nummer
+[telefoonnummer 3]van [betrokkene] en staat in zijn telefoon onder de naam ‘[fon. naam 1]’;
- De nummers van [medeverdachte 1]/[medeverdachte 2]
+[telefoonnummer 1]en [fon. naam 1]
+[telefoonnummer 4]hebben op 24 november 2007 vanaf 06:04 uur driemaal contact en (de gebruikte toestellen) stralen zendmasten in Den Haag aan;
- Het nummer
+[telefoonnummer 4]van [fon. naam 1] straalt op 24 november 2007 vanaf 07:50 uur tot en met 09:50 uur verschillende zendmasten rondom Schiphol aan;
- [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben verklaard op 24 november 2007 door [verdachte] naar Schiphol te zijn gebracht en dat hij hen tot achter de douane heeft begeleid en geïnstrueerd over de wijze van overdracht van de drugs bij terugkomst op Schiphol;
-
De verdachteis op 24 november 2007 omstreeks 10:00 uur met vlucht [vluchtnummer 1] vanaf Schiphol naar Zurich gevlogen;
- De vlucht van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is op 24 november 2007 om 11:30 uur naar de Dominicaanse Republiek vertrokken;
- Op 28 november 2007 keert
de verdachteterug in Nederland met vlucht [vluchtnummer 2] en dit is tevens de eerste keer sinds de contacten op 24 november 2007 dat het (toestel met het) nummer
+[telefoonnummer 4]van [fon. naam 1] wederom een Nederlandse zendmast aanstraalt (in Badhoevedorp, nabij landingsbaan 18L waar vlucht [vluchtnummer 2] is geland) om met het nummer
+[telefoonnummer 3]van [betrokkene] te bellen;
- Op 2 december 2007 om 17:25 uur belt het nummer
+[telefoonnummer 4]van [fon. naam 1] (via een zendmast op de Transportstraat te Schiphol) naar het nummer
[telefoonnummer 5]in de Dominicaanse Republiek;
- Op 2 december 2007 rond 17:30 uur kopen
de verdachteen [betrokkene] een retourticket voor een vlucht op 4 december 2007 naar Zurich bij de SwissAir balie op Schiphol;
- Op 2 december 2007 om 18:01 uur belt het voornoemde nummer van [fon. naam 1] nogmaals hetzelfde nummer in de Dominicaanse Republiek;
- Op 4 december 2007 belt [betrokkene] om 11:57 met een nieuw nummer
+[telefoonnummer 6](vanuit een toestel met imeinummer [imeinummer 1] zoals voorheen door hem gebruikt met nummer
+[telefoonnummer 3]) naar het nummer
+[telefoonnummer 4]van [fon. naam 1] waarbij beide telefoons zendmasten in Den Haag aanstralen;
- Uit een observatie blijkt dat
de verdachteen [betrokkene] zich rond 13:20 uur ter hoogte van de incheckbalie van SwissAir op Schiphol begeven en na te hebben ingecheckt op Schiphol Plaza uit elkaar gaan;
- Op 4 december 2007 om 13:57 wordt [betrokkene] op nummer
+[telefoonnummer 6]gebeld door nummer
+[telefoonnummer 7], welk nummer in zijn telefoon onder de naam ‘[fon. naam 2]’ staat; beide nummers stralen zendmasten op Schiphol aan;
- Het nummer
+[telefoonnummer 7]van [fon. naam 2] gebruikt een toestel met imeinummer [imeinummer 2] zoals daarvoor gebruikt met het nummer
+[telefoonnummer 4]van [fon. naam 1];
- Het nummer
+[telefoonnummer 7]van [fon. naam 2] belt op 4 december 2007, na het gesprek met [betrokkene], verscheidene nummers op de Dominicaanse Republiek, waarvan twee nummers ook voorkomen in de historische verkeersgegevens van nummer
+[telefoonnummer 4]van [fon. naam 1];
- Tijdens een observatie wordt op 4 december 2007 omstreeks 14:20 uur gezien dat
de verdachte, na een paspoortcontrole in vertrekhal 2 inmiddels aangekomen op de
airside, een stuk de D-pier op loopt en gebruik maakt van zijn mobiele telefoon;
-
De verdachteloopt na het voorgaande naar het begin van de D-pier en gebruikt een daar aanwezige telefooncel;
- Het nummer
+[telefoonnummer 7]van [fon. naam 2] belt op 4 december 2007 om 14:23 uur nogmaals uit naar het nummer
[telefoonnummer 8](op de Dominicaanse Republiek);
- Het nummer
+[telefoonnummer 6]van [betrokkene] wordt om 14:27 uur gebeld door het nummer
+[telefoonnummer 9], behorende bij telefooncel AD8030 te Schiphol;
- Vlucht [vluchtnummer 3] vanuit Punta Cana, met daarin [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], landt omstreeks 14:42 uur op Schiphol;
- Gedurende de observatie wordt gezien dat
de verdachtevanaf 14:43 uur nogmaals gebruik maakt van een telefooncel (AD8615) op Schiphol, ditmaal op de E-pier;
- Om 14:44 uur en 14:47 uur wordt het nummer
+[telefoonnummer 6]van [betrokkene] gebeld door het nummer
+[telefoonnummer 10], behorende bij telefooncel AD8615 te Schiphol;
- Omstreeks 14:55 uur wordt (het vliegtuig van) vlucht [vluchtnummer 3] aangesloten op gate D08;
-
De verdachteverlaat, blijkens bevindingen bij de observatie, Schiphol op 4 december 2007 met de trein richting Den Haag om 15:03 uur;
- Het nummer
+[telefoonnummer 6]van [betrokkene] wordt om 15:06 uur, 15:08 uur, 15:09 uur, 15:38 uur, 15:50 uur; 16:06 uur en 16:29 uur gebeld door het nummer
+[telefoonnummer 7]van [fon. naam 2], waarbij de telefoon van laatstgenoemde zendmasten aanstraalt in onderscheidenlijk Schiphol, Hoofddorp, Leiden en Den Haag;
- Het nummer
+[telefoonnummer 1]van [medeverdachte 1]/[medeverdachte 2] wordt op 4 december 2007 om 15:07 uur, 15:26 en 16:09 uur gebeld door het nummer
+[telefoonnummer 7]van [fon. naam 2], waarbij de telefoon van laatstgenoemde zendmasten aanstraalt in onderscheidenlijk Hoofddorp, Leiden en Den Haag;
- Op 4 december 2007 omstreeks 15:20 uur zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aangehouden en tijdens het overbrengen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar het Bureau Falsificaten Schiphol hoort verbalisant [verbalisant] een mobiele telefoon afgaan in de schoudertas van [medeverdachte 2];
- Op 4 december 2007 vanaf 16:36 maakt het nummer
+[telefoonnummer 4]van [fon. naam 1] weer gebruik van toestel met imeinummer [imeinummer 2].
Bij verhoor van 7 maart 2008 heeft [medeverdachte 2] verklaard [verdachte] te herkennen op haar getoonde
stillsvan de videobeelden van de bedrijfsbeveiligingsruimte luchthaven Schiphol. De haar getoonde
stillszijn afbeeldingen van de opname zoals die van de verdachte zijn gemaakt tijdens zijn bezoek aan Schiphol op 4 december 2007. Zij herkent hem aan zijn postuur en haardracht.
Dat op grond van de getoonde foto’s en vermoedelijk ook het videomateriaal geen herkenning mogelijk zou zijn, zoals de raadsman stelt, is geen reden om de hiervoor omschreven verklaring dan wel herkenning van [medeverdachte 2] uit te sluiten van het bewijs. De herkenning biedt steun aan de objectief vast te stellen feiten.
Daar komt bij dat de voornoemde
stillsop 7 maart 2008 ook aan [medeverdachte 1] zijn getoond. In zijn verhoor heeft hij daarover als volgt verklaard: “
Ik denk dat het [verdachte] is. Ik kan dat zien aan zijn haar, zijn postuur en de jas die hij open draagt. Ik herken de jas als de jas waarin ik [verdachte] gezien heb. Ik herken zijn postuur omdat hij van beneden smal is en boven dik. Ik ben er voor 99,99 procent zeker van dat dit [verdachte] is. Ik zie het aan alles aan heel zijn uiterlijk. De kleur van zijn jas. Dit is de [verdachte] zoals wij die ontmoet hebben. Dit is dus de [verdachte] die ons gevraagd heeft de drugs te smokkelen.
Bij voornoemd verhoor heeft [medeverdachte 1] over een paspoortfoto van de verdachte het volgende verklaard: “
Dit is [verdachte] alleen met kort haar. Ik herken hem aan zijn ogen en zijn baardje. Ook herken ik hem aan de blik in zijn ogen en hoe hij kijkt. De ogen kun je niet vergeten. Als ik naar de foto kijk zie ik [verdachte] met kort haar. Ik denk dat het een oude foto is, omdat hij er jonger uitziet. De ogen die herken ik voor 100 procent.
Het hof concludeert dat, op grond van de objectief vast te stellen feiten uit het dossier in combinatie met de hiervoor omschreven herkenningen van [verdachte] als zijnde de verdachte en vice versa, het geen twijfel lijdt dat de verdachte de persoon is die [medeverdachte 1] heeft aangezocht cocaïne vanuit de Dominicaanse Republiek binnen het Nederlandse grondgebied te voeren. Uit het voorgaande moet tevens worden geconcludeerd dat de verdachte in de periode van 17 november 2007 tot en met 4 december 2007 gebruikt heeft gemaakt van de nummers +[telefoonnummer 2], +[telefoonnummer 4] en +[telefoonnummer 7].
De verdachte heeft niet alleen de gedragingen verricht zoals die hiervoor aan [verdachte] zijn toegedicht, maar ook heeft hij op 2 december 2007 met [betrokkene] bij de SwissAir balie op Schiphol een retourvlucht geboekt naar Zurich op 4 december 2007. Dit heeft de verdachte gedaan nadat hij contact had opgenomen met een nummer in de Dominicaanse Republiek, het land van waaruit de cocaïne naar Nederland zou worden en uiteindelijk is gesmokkeld.
Het is opmerkelijk dat de verdachte en [betrokkene] in eerste instantie een enkeltje hebben willen kopen, maar dat zij, nadat de baliemedewerkster meedeelde dat de retourvlucht goedkoper uit zou vallen, hebben gekozen voor een retourvlucht. Deze vlucht naar Zürich zou op 4 december 2007 om 15.00 uur vertrekken vanaf Gate G02. De verdachte noch [betrokkene] hebben echter gebruik gemaakt van deze vlucht, zo is later gebleken.
Op 4 december 2007 omstreeks 13.20 uur worden de verdachte en [betrokkene] gezien bij de incheckbalie van SwissAir en hebben zij voor de vlucht naar Zürich ingecheckt. De verdachte en [betrokkene] zijn na de check-in naar Schiphol Plaza gelopen en daar uit elkaar gegaan. Behoudens een kort gesprek zijn beiden niet meer bij elkaar geweest. De verdachte is omstreeks 14.15 uur de grenscontrole gepasseerd. Hij bleek in het bezit te zijn van een instapkaart voor de vlucht [vluchtnummer 4] naar Zürich. De verdachte is daarna naar de D-pier gelopen en later, omstreeks 14.40 uur, richting de E-pier. Zowel op de D-pier als op de E-pier voerde verdachte telefoongesprekken vanaf daar aanwezige telefooncellen met [betrokkene]. Vervolgens is de verdachte via de paspoortcontrole weer naar buiten gegaan om de trein richting Den Haag te nemen die om 15.03 uur vanaf Schiphol vertrok. De verdachte heeft vanuit de trein, op het traject Schiphol-Den Haag, met het nummer +[telefoonnummer 7] verscheidene keren contact gezocht met [betrokkene] en eveneens getracht contact te krijgen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], zo blijkt uit de telefoongegevens.
[betrokkene] heeft zich in de tussentijd begeven richting de lounge gelegen tussen de D- en de E-pier en vervolgens in de richting van de kop van de D-pier. Hij bekeek hierbij veelvuldig passagiers die op de rolband stonden en de D-pier afkwamen. Daarna is hij omstreeks 14.45 uur in de richting van winkels tussen de E- en de D-pier gelopen. Hij heeft daar ongeveer 30 minuten in een winkel gestaan met zicht op de D-pier. Op een gegeven moment is ook hij de paspoortcontrole weer gepasseerd en maakte hij aanstalten om via de douanedoorgang de reclaimhal te verlaten. [betrokkene] is op dat moment gecontroleerd en was onder meer in bezit van een instapkaart voor bovengenoemde vlucht naar Zürich, vertrektijd 15.00 uur. Hierop is [betrokkene] om 16.35 uur eveneens aangehouden ter zake van vermoedelijke overtreding van de Opiumwet.
Het is, gelet op de verklaringen van [medeverdachte 1] en de negatieve herkenning van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] van [betrokkene], aannemelijk dat [betrokkene] de drugs in ontvangst moest nemen en dat daarover tussen de verdachte en [betrokkene] contact is geweest. [betrokkene] heeft zich tot 16.00 uur opgehouden op de D-pier, waar de vlucht van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zou aankomen, terwijl zijn eigen vlucht naar Zürich al om 15.00 uur was vertrokken vanaf de G-pier, waar [betrokkene] nooit is geweest – en de verdachte evenmin. Ook [medeverdachte 2] heeft overigens verklaard dat de drugs mogelijk aan een ander dan [verdachte] moest worden overhandigd.
De verdachte heeft met betrekking tot bovenstaande feiten, omstandigheden en constateringen geen verklaring afgelegd die een ander licht op de zaak zouden kunnen doen werpen. Alles wijst er op dat hij actief betrokken is geweest bij de invoer van een grote hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland. De verdachte heeft voorts geen uitleg willen of kunnen geven omtrent de objectief vast te stellen feiten, die wel degelijk om een uitleg vragen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 december 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 6.870,30 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer 6.870,30 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 5 maart 2015 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Redelijke termijn
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden. De advocaat-generaal heeft bij zijn eis rekening gehouden met het tijdsverloop.
Het hof is van oordeel dat de redelijke termijn niet is overschreden en overweegt hieromtrent als volgt. De verdachte is op 10 juni 2010 in verzekering gesteld. Het vonnis is gewezen op 29 augustus 2011, hetgeen binnen een termijn van 16 maanden is. De vernietigde uitspraak van het hof is op 21 maart 2012 gewezen. Dit is binnen 7 maanden na het instellen van het hoger beroep door de verdachte. Op 3 juli 2012 wordt de verdachte in vrijheid gesteld. Het arrest van de Hoge Raad van 7 januari 2014 is binnen twee jaar na het instellen van het cassatieberoep gewezen. Het hof constateert dat in laatstgenoemde gedingfase weliswaar veel tijdsverloop is geweest – mogelijk wegens een verminderd belang van voortvarendheid daar de verdachte reeds in vrijheid was gesteld –, maar dat ook in die fase geen overschrijding van de redelijke termijn heeft plaatsgevonden. Bovendien is de zaak na terugwijzing met bijzondere voortvarendheid (binnen 16 maanden) behandeld.
Het hof ziet, alles afwegende, geen aanleiding af te wijken van de door de rechtbank opgelegde straf en acht een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
42 (tweeënveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.J.M.W. Paridaens, mr. J.D.L. Nuis en mr. J.W.H.G. Loyson, in tegenwoordigheid van
mr. M. Helmers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 april 2015.
=========================================================================
[....]