ECLI:NL:GHAMS:2015:1868

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2015
Publicatiedatum
20 mei 2015
Zaaknummer
23-003105-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep voor valsheid in geschrifte bij hypotheekaanvraag

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van valsheid in geschrifte in het kader van een hypotheekaanvraag. De tenlastelegging omvatte twee hoofdpunten: het valselijk opmaken van een hypotheekaanvraag en een inkomensverklaring, en het opzettelijk gebruik maken van deze valse documenten. De feiten speelden zich af in de periode van oktober tot december 2007, waarbij de verdachte samen met anderen betrokken was bij de aanvraag van een hypotheek van circa 168.749 euro. De advocaat-generaal had een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf geëist.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 20 maart 2015 werd duidelijk dat er veel onduidelijkheid bestond over de gang van zaken rondom de hypotheekaanvraag. Het hof concludeerde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte opzettelijk valse documenten had opgemaakt of gebruikt. De verdachte had als hypotheekadviseur gehandeld en was mogelijk onvoldoende kritisch geweest bij het beoordelen van de overgelegde stukken, maar er was geen bewijs dat hij de intentie had om te misleiden. Het hof oordeelde dat de samenwerking met medeverdachten niet voldoende was om tot een veroordeling te komen.

Uiteindelijk vernietigde het hof het vonnis van de rechtbank en sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat hij zich schuldig had gemaakt aan de valsheid in geschrifte zoals ten laste gelegd. De uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken en de rol van de verdachte als hypotheekadviseur in een context van onduidelijkheid.

Uitspraak

Parketnummer: 23-003105-13
Datum uitspraak: 3 april 2015
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 juni 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-993074-12 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ) op [geboortedag] 1977,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 maart 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1:hij op of omstreeks 23 oktober 2007 te Amsterdam en/of Almere, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een aanvraag(formulier) hypotheek (D-017) en/of een inkomensverklaring (D-019) zijnde (telkens) (een) geschrifte(n) die/dat bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of laten opmaken of heeft vervalst en/of doen vervalsen en/of laten vervalsen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - in/op die/dat aanvraag(formulier) hypotheek en/of die inkomensverklaring vermeld/opgenomen dat [medeverdachte 1] een (jaar)inkomen geniet van 40.000,- Euro, terwijl die [medeverdachte 1] (toen) niet beschikte over een dergelijk (jaar)inkomen, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrifte(n) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
2:hij in of omstreeks de periode van 23 oktober 2007 tot en met 7 december 2007 te Amsterdam en/of Almere en/of Assen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) aanvraag(formulier) hypotheek (D-017) en/of een valse of vervalste inkomensverklaring (D-019) zijnde (telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware die/dat geschrift(en) echt en onvervalst, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(en) moeten vermoeden dat dat/die geschrift(en) bestemd was/waren als ware het echt en onvervalst bestaande dat gebruik maken hierin dat hij verdachte en/of zijn mededader(s) die/dat aanvraag(formulier) hypotheek en/of die inkomensverklaring heeft/hebben ingestuurd naar/ingediend bij/overgelegd aan [bedrijf 1] BV en/of de [bedrijf 2] ter verkrijging van een hypotheek ten bedrage van circa 168.749,- Euro en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat in/op die/dat aanvraag(formulier) hypotheek en/of die inkomensverklaring is vermeld/opgenomen dat [medeverdachte 1] een (jaar)inkomen geniet van 40.000,- Euro, terwijl die [medeverdachte 1] (toen) niet beschikte over een dergelijk (jaar)inkomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis.

Vrijspraak

Na bestudering van het dossier en mede acht slaande op het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, constateert het hof dat veel van de gang van zaken omtrent de aanvraag van de hypotheek door [medeverdachte 1] onduidelijk is gebleven. De vraag die het hof dient te beantwoorden is of er wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte samen met anderen, te weten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] , althans alleen, een inkomensverklaring en/of een aanvraagformulier hypotheek valselijk heeft opgemaakt en dat hij die heeft gebruikt om een hypothecaire lening te verkrijgen. Bij de beoordeling hiervan gaat het hof uit van de hiernavolgende vastgestelde feiten.
Vooropgesteld zij dat de verdachten elkaar kennen vanuit de Marokkaanse gemeenschap in Amsterdam. [medeverdachte 2] heeft zijn broer [medeverdachte 1] in contact gebracht met de verdachte, die ten tijde van de ten laste gelegde feiten werkzaamheden verrichte als hypotheekadviseur. [medeverdachte 1] informeert bij de verdachte over de mogelijkheden tot het kopen van een huis. De verdachte is er vanuit gegaan dat [medeverdachte 1] op dat moment reeds rijinstructeur was en daarmee over een inkomen beschikte. Volgens de verdachte heeft [medeverdachte 1] stukken (jaarstukken en prognose) overgelegd ter onderbouwing van zijn inkomen (als startend ondernemer/ rijinstructeur).
De verdachte heeft [medeverdachte 1] , als een kennis uit diezelfde Marokkaanse gemeenschap, een steuntje in de rug gegeven door het inkomen van laatstgenoemde via een inkomensformulier door te geven bij de hypotheekaanvraag. Ten tijde van de ten laste gelegde feiten gingen banken, in het bijzonder de [bedrijf 2] , soepel om met dit soort verklaringen en was de controle op het inkomen van de aanvrager minder stringent dan thans het geval is. De verdachte was als hypotheekadviseur bekend met dit gegeven.
Het tijdsverloop in het opsporingsonderzoek heeft het nadelige gevolg gehad dat het dossier met betrekking tot het door de verdachte verstrekte hypotheekadvies, incluis de daarbij behorende stukken en werkzaamheden, niet meer te achterhalen viel in 2012 (ambtshandelingen AH – 011b en AH – 015c).
Het hof kan derhalve niet vaststellen of de verdachte zijn werk als hypotheekadviseur al dan niet naar eer en geweten heeft uitgevoerd.
Indien [medeverdachte 1] inderdaad stukken aan de verdachte heeft overgelegd, is het mogelijk dat de verdachte deze onvoldoende kritisch heeft bekeken, maar zelfs bij een dergelijke constatering behoeft de verdachte nog altijd geen oogmerk te hebben gehad op de misleiding van de uiteindelijke hypotheeknemer. Het hof kan echter over het een noch het ander oordelen nu het bestaan en de inhoud van die stukken onduidelijk blijft.
Evenmin is komen vast te staan wat het belang van de verdachte zou zijn geweest bij het valselijk opmaken van de betreffende documenten. Er is geen enkel bewijsmiddel waaruit blijkt dat hij meer of anders betaald zou krijgen dan de voor hem normale provisie bij dit soort transacties, voor zover geldelijk gewin een drijfveer zou zijn geweest voor zijn handelen.
Bij deze stand van zaken kan, op grond van de vaststellingen zoals die zijn gedaan, niet worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking van de verdachte met medeverdachte(n) bij het valselijk opmaken van de inkomensverklaring en het aanvraagformulier hypotheek mét het oogmerk deze als echt en onvervalst te gebruiken. Evenmin volgt uit de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep dat het de verdachte zelf is geweest die de betreffende inkomensverklaring en het daarop volgende aanvraagformulier hypotheek valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk deze als echt en onvervalst te gebruiken.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.J.M.W. Paridaens, mr. J.D.L. Nuis en mr. J.W.H.G. Loyson, in tegenwoordigheid van mr. M. Helmers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 april 2015.
=========================================================================
[.........]