ECLI:NL:GHAMS:2015:1868
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak in hoger beroep voor valsheid in geschrifte bij hypotheekaanvraag
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van valsheid in geschrifte in het kader van een hypotheekaanvraag. De tenlastelegging omvatte twee hoofdpunten: het valselijk opmaken van een hypotheekaanvraag en een inkomensverklaring, en het opzettelijk gebruik maken van deze valse documenten. De feiten speelden zich af in de periode van oktober tot december 2007, waarbij de verdachte samen met anderen betrokken was bij de aanvraag van een hypotheek van circa 168.749 euro. De advocaat-generaal had een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf geëist.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 20 maart 2015 werd duidelijk dat er veel onduidelijkheid bestond over de gang van zaken rondom de hypotheekaanvraag. Het hof concludeerde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte opzettelijk valse documenten had opgemaakt of gebruikt. De verdachte had als hypotheekadviseur gehandeld en was mogelijk onvoldoende kritisch geweest bij het beoordelen van de overgelegde stukken, maar er was geen bewijs dat hij de intentie had om te misleiden. Het hof oordeelde dat de samenwerking met medeverdachten niet voldoende was om tot een veroordeling te komen.
Uiteindelijk vernietigde het hof het vonnis van de rechtbank en sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat hij zich schuldig had gemaakt aan de valsheid in geschrifte zoals ten laste gelegd. De uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken en de rol van de verdachte als hypotheekadviseur in een context van onduidelijkheid.