ECLI:NL:GHAMS:2015:1864

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2015
Publicatiedatum
20 mei 2015
Zaaknummer
23-002755-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mishandeling en bezit van munitie met betrekking tot geweldpleging op het Leidseplein te Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 juli 2014. De verdachte, geboren in 1983, werd beschuldigd van mishandeling en het voorhanden hebben van munitie. De tenlastelegging omvatte openlijk geweld tegen twee slachtoffers op het Leidseplein in Amsterdam op 29 oktober 2011, waarbij de verdachte een van de slachtoffers in het gezicht zou hebben geslagen, wat resulteerde in een bloedneus. Daarnaast werd de verdachte verweten munitie van categorie III voorhanden te hebben gehad. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 20 maart 2015 en het eerdere onderzoek in eerste aanleg.

Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden geacht het primair ten laste gelegde te hebben begaan, en heeft hem daarvan vrijgesproken. Echter, het hof achtte de verdachte wel schuldig aan de subsidiaire tenlastelegging van mishandeling en het voorhanden hebben van munitie. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis. Tevens werd de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, toegewezen tot een bedrag van € 735,59, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige afgewezen. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldpleging en de impact daarvan op de slachtoffers, evenals de noodzaak om dergelijke daden te bestraffen.

Uitspraak

Parketnummer: 23-002755-14
Datum uitspraak: 3 april 2015
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 juli 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-654308-12 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 maart 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij op of omstreeks 29 oktober 2011 te Amsterdam met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, het Leidseplein, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het slaan en/of stompen tegen het gezicht van die [slachtoffer 1] en/of uit het slaan en/of stompen tegen het gezicht van die [slachtoffer 2] en/of uit het trappen en/of schoppen tegen en/of in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2], waarbij hij, verdachte, die [slachtoffer 1] in het gezicht heeft geslagen en/of gestompt, en welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel (een bloedneus) voor [slachtoffer 1] voornoemd ten gevolge heeft gehad;
1. subsidiair:
hij op of omstreeks 29 oktober 2011 te Amsterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]), tegen het gezicht heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2:
hij op of omstreeks 29 oktober 2011 te Amsterdam munitie van categorie III, te weten een patroon (van het merk Companhia Brasileira de Cartuchos, kaliber .32 auto), voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 subsidiair:
hij op 29 oktober 2011 te Amsterdam opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 1], tegen het gezicht heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2:
hij op 29 oktober 2011 te Amsterdam munitie van categorie III, te weten een patroon, van het merk Companhia Brasileira de Cartuchos, kaliber .32 auto, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte in eerste aanleg voor het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 126 uren, subsidiair 63 dagen hechtenis, met aftrek, waarvan voorwaardelijk 40 uren taakstraf, subsidiair 20 dagen hechtenis, met een proeftijd voor de duur van 2 jaren, alsmede een geldboete ter hoogte van € 70,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zonder een duidelijke aanleiding een andere persoon geslagen waardoor deze persoon onder meer een bloedneus en een gebroken linker voortand heeft opgelopen, hetgeen hem gedurende enkele weken ongemak en overlast heeft opgeleverd. Met zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de gezondheid van aangever. Zinloos geweld veroorzaakt gevoelens van onveiligheid in de maatschappij, zeker als dit gebeurt op een openbare plek waar veel mensen zich bevinden, zoals op het Leidseplein, omdat zich met name daar het uitgaansleven afspeelt. Ook door het voorhanden hebben van munitie komen die gevoelens in het geding en dit dient gesanctioneerd te worden.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 5 maart 2015 is de verdachte eerder voor soortgelijke strafbare feiten onherroepelijk veroordeeld. Er zal bij de strafoplegging echter eveneens rekening worden gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 1.705,75. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van
€ 2.014,75, bestaande uit € 779,75 aan materiele posten, € 287,00 aan immateriële schade en € 948,00 aan kosten rechtsbijstand conform de liquidatietarieven zoals die worden gehanteerd in het civiele recht.
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet duidelijk is of de door de benadeelde partij opgegeven schadeposten houdbaar zijn in het strafproces. De gestelde schade in de vordering zou niet voldoende helder naar voren zijn gebracht en de bedragen op de bankuitdraai komen niet overeen met de nota’s van de tandarts. Ook lijkt er een discrepantie te bestaan tussen de datum waarop het slachtoffer naar de tandarts zou zijn gegaan en de datum van de nota. Het slachtoffer heeft voorts alleen letsel opgelopen aan zijn linker-voortand, maar er lijkt meer aan het gebit te zijn gebeurd. Wat de aan de benadeelde partij verleende rechtsbijstand heeft toegevoegd aan de vordering tot schadevergoeding is eveneens onduidelijk, aldus steeds de raadsman van de verdachte.
Het hof stelt voorop dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij heeft een
voegingsformulier benadeelde partij in het strafprocesingevuld en de schade aan zijn linker-voortand onderbouwd met nota’s van zijn bezoeken aan de tandarts (bijlagen 1 en 2). Op de nota van 31 december 2011 is te zien dat de benadeelde partij op 10 november 2011 bij de tandarts is geweest voor een probleemgericht consult (geel gemarkeerd op betreffende nota) met betrekking tot element 21 (de linker-voortand). De voornoemde nota bedraagt € 99,70, waarvan enkel het deel van het probleemgericht consult ter hoogte van € 19,63 door de benadeelde partij is opgegeven als schadepost.
Op de nota van 16 mei 2012 is te zien dat de benadeelde partij op 27 februari 2012 bij de tandarts is geweest voor een beetregistratie ten behoeve van een volledig instelbare articulator en een tijdelijke (nood)kroon voor element 21. Op deze nota is tevens te zien dat de benadeelde partij op 26 maart 2012 bij de tandarts is geweest om de definitieve kroon te laten plaatsen voor element 21. Deze behandelingen zijn geel gemarkeerd op de nota. De bedragen die hiervoor in rekening zijn gebracht, ter hoogte van
€ 670,12, heeft de verdachte eveneens opgegeven als schadepost. Voornoemde nota bedroeg in totaal
€ 910,59. De benadeelde partij heeft deze op 4 juni 2012 betaald tot een bedrag van € 460,59. Het overige deel van € 450,00 is uitgekeerd door de zorgverzekering van de benadeelde partij. Het evenredige deel van het door de verzekering uitgekeerde bedrag zal van de materiele schade worden afgetrokken.
De advocaat van de benadeelde partij heeft verzocht de kosten voor de rechtsbijstand toe te wijzen tot een bedrag van € 948,00 (Tarief I: 1,5 x € 632,00) hetgeen overeenkomstig het liquidatietarief bij een kostenveroordeling in civiele zaken kan worden toegewezen als salaris van een advocaat indien deze zijn cliënt ook in het hoger beroep heeft bijgestaan en zijn werkzaamheden op anderhalve punt worden gewaardeerd. Ook dit onderdeel van de vordering benadeelde partij is voor toewijzing vatbaar. In beide instanties heeft de benadeelde partij bijstand van een advocaat gehad bij de voorbereiding van het indienen van diens vordering en is steeds een advocaat ter terechtzitting verschenen om de vordering namens de benadeelde partij mondeling toe te lichten. Daarmee is naar het oordeel van het hof voldoende komen vast te staan dat de benadeelde partij kosten ten behoeve van rechtsbijstand heeft gemaakt. Het hof acht, gelet op het feit dat het werkelijke salaris van de advocaat van de benadeelde partij hoger uitvalt, een aansluiting bij het liquidatietarief in civiele zaken alleszins redelijk.
Gelet op het voorgaande, acht het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van de toegewezen schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. De kosten voor de rechtsbijstand zal het hof buiten de maatregel houden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 57, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 735,59 (zevenhonderdvijfendertig euro en negenenvijftig cent) bestaande uit € 448,59 (vierhonderdachtenveertig euro en negenenvijftig cent) materiële schade en € 287,00 (tweehonderdzevenentachtig euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 948,00 (negenhonderd achtenveertig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 735,59 (zevenhonderdvijfendertig euro en negenenvijftig cent) bestaande uit € 448,59 (vierhonderdachtenveertig euro en negenenvijftig cent) materiële schade en € 287,00 (tweehonderdzevenentachtig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
14 (veertien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.J.M.W. Paridaens, mr. J.D.L. Nuis en mr. J.W.H.G. Loyson, in tegenwoordigheid van mr. M. Helmers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 april 2015.
=========================================================================
[....]
.