ECLI:NL:GHAMS:2015:1860
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak in hoger beroep voor valsheid in geschrifte bij hypotheekaanvraag
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1980, was beschuldigd van valsheid in geschrifte in het kader van een hypotheekaanvraag. De tenlastelegging omvatte het valselijk opmaken van een hypotheekaanvraag en een inkomensverklaring, waarbij werd gesteld dat de medeverdachte een jaarinkomen van 40.000 euro had, terwijl dit niet het geval was. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 20 maart 2015 gehouden en kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte.
Het hof heeft vastgesteld dat er veel onduidelijkheid bestond over de gang van zaken rondom de hypotheekaanvraag. De verdachte had zijn broer in contact gebracht met een hypotheekadviseur, maar ontkende aanwezig te zijn geweest bij de afspraken. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzettelijk had samengewerkt met de medeverdachten bij het valselijk opmaken van de documenten. De verdachte had wel een nauwe band met zijn broer en hielp hem financieel, maar dit was niet voldoende om opzet op valsheid aan te nemen.
Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte de hem ten laste gelegde feiten had begaan. Het vonnis van de rechtbank werd vernietigd en de verdachte werd vrijgesproken van alle beschuldigingen. Deze uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in strafzaken en de noodzaak om opzet en betrokkenheid duidelijk aan te tonen.