ECLI:NL:GHAMS:2015:1860

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2015
Publicatiedatum
20 mei 2015
Zaaknummer
23-003016-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep voor valsheid in geschrifte bij hypotheekaanvraag

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1980, was beschuldigd van valsheid in geschrifte in het kader van een hypotheekaanvraag. De tenlastelegging omvatte het valselijk opmaken van een hypotheekaanvraag en een inkomensverklaring, waarbij werd gesteld dat de medeverdachte een jaarinkomen van 40.000 euro had, terwijl dit niet het geval was. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 20 maart 2015 gehouden en kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte.

Het hof heeft vastgesteld dat er veel onduidelijkheid bestond over de gang van zaken rondom de hypotheekaanvraag. De verdachte had zijn broer in contact gebracht met een hypotheekadviseur, maar ontkende aanwezig te zijn geweest bij de afspraken. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzettelijk had samengewerkt met de medeverdachten bij het valselijk opmaken van de documenten. De verdachte had wel een nauwe band met zijn broer en hielp hem financieel, maar dit was niet voldoende om opzet op valsheid aan te nemen.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte de hem ten laste gelegde feiten had begaan. Het vonnis van de rechtbank werd vernietigd en de verdachte werd vrijgesproken van alle beschuldigingen. Deze uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in strafzaken en de noodzaak om opzet en betrokkenheid duidelijk aan te tonen.

Uitspraak

Parketnummer: 23-003016-13
Datum uitspraak: 3 april 2015
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 juni 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-993000-13 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 maart 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1:hij op of omstreeks 23 oktober 2007 te Amsterdam en/of Almere, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een aanvraag(formulier) hypotheek (D-017) en/of een inkomensverklaring (D-019) zijnde (telkens) (een) geschrifte(n) die/dat bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of laten opmaken of heeft vervalst en/of doen vervalsen en/of laten vervalsen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - in/op die/dat aanvraag(formulier) hypotheek en/of die inkomensverklaring vermeld/opgenomen dat [medeverdachte 1] een (jaar)inkomen geniet van 40.000,- Euro, terwijl die [medeverdachte 1] (toen) niet beschikte over een dergelijk (jaar)inkomen, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrifte(n) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
2:hij in of omstreeks de periode van 23 oktober 2007 tot en met 7 december 2007 te Amsterdam en/of Almere en/of Assen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) aanvraag(formulier) hypotheek (D-017) en/of een valse of vervalste inkomensverklaring (D-019) zijnde (telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware die/dat geschrift(en) echt en onvervalst, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(en) moeten vermoeden dat dat/die geschrift(en) bestemd was/waren als ware het echt en onvervalst bestaande dat gebruik maken hierin dat hij verdachte en/of zijn mededader(s) die/dat aanvraag(formulier) hypotheek en/of die inkomensverklaring heeft/hebben ingestuurd naar/ingediend bij/overgelegd aan [bedrijf 1] en/of de [bedrijf 2] ter verkrijging van een hypotheek ten bedrage van circa 168.749,- Euro en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat in/op die/dat aanvraag(formulier) hypotheek en/of die inkomensverklaring is vermeld/opgenomen dat [medeverdachte 1] een (jaar)inkomen geniet van 40.000,- Euro, terwijl die [medeverdachte 1] (toen) niet beschikte over een dergelijk (jaar)inkomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis.

Vrijspraak

Na bestudering van het dossier en mede acht slaande op het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, constateert het hof dat veel van de gang van zaken omtrent de aanvraag van de hypotheek door [medeverdachte 1] onduidelijk is gebleven. De vraag die het hof dient te beantwoorden is of er wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte samen met anderen, te weten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2], althans alleen, een inkomensverklaring en/of aanvraagformulier hypotheek valselijk heeft opgemaakt en dat hij die heeft gebruikt om een hypothecaire lening te verkrijgen. Bij de beoordeling hiervan gaat het hof uit van de hiernavolgende vastgestelde feiten.
De verdachte heeft zijn broer, [medeverdachte 1], in contact gebracht met de medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]), die ten tijde van de ten laste gelegde feiten werkzaamheden verrichtte als hypotheekadviseur. [medeverdachte 1] heeft bij [medeverdachte 2] geïnformeerd naar de mogelijkheden tot het kopen van een huis. Door zowel de verdachte als [medeverdachte 1] is ontkend dat de verdachte bij die afspraken tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aanwezig is geweest. Uiteindelijk wordt besloten tot het indienen van een hypotheekaanvraag in verband met de aankoop van de woning aan de [adres 2] te Amsterdam. Op basis van de door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ingediende gegevens wordt uiteindelijk een hypotheekovereenkomst afgesloten die de aankoop van de woning mogelijk maakt.
Het staat vast dat de verdachte voorafgaand aan de aankoop van de betreffende woning betrokken is geweest bij – in ieder geval – één bezichtiging van de woning. Na de aankoop van de woning is de verdachte, met zijn vrouw destijds, tevens betrokken geweest bij het klussen en inrichten van de woning. Voorts verblijft de verdachte af en aan in de woning, kennelijk variërend van enkele dagen tot enkele weken, met of zonder zijn dochtertje. Ook heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij [medeverdachte 1] af en toe geld gaf voor zijn verblijf in de woning of als zijn broer wat krap zat. Ook andere familieleden droegen bij aan de betaling van de vaste lasten die gepaard gingen met de betreffende koopwoning.
Bij de doorzoeking is een boekje van de verdachte in beslag genomen met daarin enkele aantekeningen die verband lijken te houden met de gang van zaken omtrent de aankoop van de woning.
Voor zover kan worden vastgesteld is de verdachte niet daadwerkelijk bij het ondertekenen van de inkomensverklaring en het aanvraagformulier hypotheek betrokken geweest.
Gelet op het voorgaande is niet vast te stellen of de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met de medeverdachten bij het valselijk opmaken van de inkomensverklaring en het aanvraagformulier hypotheek. Het enkele feit dat de verdachte een nauwe band heeft met zijn broer, hem helpt met het huis, daar regelmatig over de vloer komt en zijn broer af en toe helpt bij de aflossing van de hypotheek, maakt nog niet dat hij opzet heeft gehad op het valselijk opmaken van de inkomensverklaring, noch dat hij het oogmerk heeft gehad op de misleiding van de hypotheeknemer met de valselijk opgemaakte inkomensverklaring en aanvraagformulier hypotheek. Ook het belang van de verdachte bij de (mogelijke) aankoop van het huis via zijn broer is onduidelijk gebleven. De verdachte en zijn partner hadden ten tijde van het ten laste gelegde feit immers wél een inkomen met de daarbij horende mogelijkheden tot de aanvraag van een hypothecaire lening.
De aantekeningen van de verdachte in het in de woning aangetroffen boekje, maken dit niet anders, aangezien er te veel onduidelijkheden blijven bestaan over de interpretatie van de inhoud en de strekking van die aantekeningen en ook in welke tijd deze zijn geschreven. Niet valt uit te sluiten dat de verdachte zelf een hypotheek wilde aanvragen en zich in de aantekeningen afvroeg hoe zijn broer een en ander had geregeld met [medeverdachte 2] en/of welke vragen hij dienaangaande nog diende te stellen.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.J.M.W. Paridaens, mr. J.D.L. Nuis en mr. J.W.H.G. Loyson, in tegenwoordigheid van
mr. M. Helmers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 april 2015.
=========================================================================
[..........]
.