ECLI:NL:GHAMS:2015:1840

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 mei 2015
Publicatiedatum
19 mei 2015
Zaaknummer
200.145.766-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrecht en rechtsbijstandsverzekering na cassatie en verwijzing met betrekking tot medewerkingsplicht en dekking

In deze zaak, die voortvloeit uit een eerdere uitspraak van de Hoge Raad op 7 maart 2014, gaat het om een geschil tussen appellanten en de Stichting SchadeRegelingsKantoor voor Rechtsbijstandsverzekering (SRK) over de uitvoering van een rechtsbijstandsverzekering. De Hoge Raad had eerder een arrest van het hof te 's-Gravenhage vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. De kern van het geschil betreft de vraag of SRK terecht de dekking van de rechtsbijstandsverzekering heeft beëindigd op basis van de stelling dat appellanten hun medewerkingsplicht niet zijn nagekomen. Het hof te 's-Gravenhage had geoordeeld dat SRK zich op de polisvoorwaarden kon beroepen, maar de Hoge Raad oordeelde dat SRK niet had aangetoond dat haar belangen door de handelwijze van appellanten waren geschaad. Na cassatie en verwijzing heeft het Gerechtshof Amsterdam de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof concludeert dat SRK onvoldoende heeft aangetoond dat zij door de niet-nakoming van de medewerkingsplicht door appellanten in haar redelijke belangen is geschaad. Het hof oordeelt dat SRK de dekking niet kan beëindigen en dat appellanten recht hebben op uitvoering van de rechtsbijstandsverzekering. Het hof vernietigt het eerdere vonnis en veroordeelt SRK om de verzekering uit te voeren, met een dwangsom voor elke dag dat SRK in gebreke blijft. Tevens wordt SRK veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.145.766/01
zaak-/rolnummer rechtbank: 378376 / KG ZA 10-1305 (’s-Gravenhage)
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 12 mei 2015
inzake

1.[appellant 1],

2.[appellante 2],
beiden wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
appellanten,
advocaat: mr. J.A.M. van de Sande te Rotterdam,
tegen:
de stichting
STICHTING SCHADEREGLINGSKANTOOR VOOR RECHTSBIJSTANDVERZEKERING,
gevestigd te Zoetermeer,
geïntimeerde,
advocaat: mr. F.R.A. Schaaf te Den Haag.

1.Het geding na verwijzing

Partijen worden hierna [appellanten] en SRK genoemd.
Op 7 maart 2014 heeft de Hoge Raad in deze zaak arrest gewezen (ECLI:NL:HR:2014:522, NJ 2014, 333). Voor het verloop van het geding tot die datum verwijst het hof naar dat arrest. Bij dat arrest heeft de Hoge Raad een op 18 december 2012 door het hof te ’s-Gravenhage in deze zaak gewezen arrest vernietigd en het geding naar dit hof verwezen ter verdere behandeling en beslissing.
Hierna hebben [appellanten] SRK bij exploot opgeroepen om te verschijnen voor dit hof.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie na verwijzing, met een productie van [appellanten];
- antwoordmemorie na cassatie en verwijzing, met producties van SRK;
- akte houdende uitlating producties van [appellanten]
Ten slotte is arrest gevraagd.
hebben na wijziging van eis geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank ‘s-Gravenhage zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – SRK zal veroordelen de rechtsbijstandverzekering uit te voeren met betrekking tot het geschil tussen [appellanten] en [X] en [Y] (hierna: [X] c.s.) op de wijze zoals in het petitum van de memorie na verwijzing omschreven, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van SRK in de proceskosten.
SRK heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met hoofdelijke veroordeling van [appellanten] in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.

2.Feiten

2.1
Na cassatie en verwijzing kan worden uitgegaan van de feiten waarvan de Hoge Raad is uitgegaan. Het betreft de feiten zoals vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.2-1.13, alsmede die zijn vermeld in r.o. 5.3.1 onder i-vii van het arrest van het hof te ’s-Gravenhage van 18 december 2012, aangehaald in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.6.
2.2
Het gaat in deze procedure om de vraag of SRK, onder de door [appellanten] gesloten rechtsbijstandsverzekering, op goede gronden de verdere behandeling van een schadedossier heeft gestaakt. Het betreft de behandeling van het geschil dat [appellanten] hebben met [X] c.s. SRK heeft met een beroep op art. 11.1, 13.1.4 en 13.1.5 van de polisvoorwaarden de dekking van dit schadegeval beëindigd op de grond dat [appellanten] geen gehoor hebben gegeven aan haar verzoeken haar hun standpunt mee te delen met betrekking tot de voortzetting van de behandeling op basis van het in opdracht van [appellanten] uitgebrachte (concept-)deskundigenrapport.

3.Beoordeling

3.1
Het hof te ’s-Gravenhage is ervan uitgegaan (in r.o. 5.3.1) dat SRK in september 2009 heeft begrepen dat [appellanten] een beroep deden op de geschillenregeling van artikel 16.1 van de polisvoorwaarden. Partijen zijn hierop overeengekomen een deskundigenrapport te laten uitbrengen. SRK heeft na kennisname van dat rapport [appellanten] verschillende keren gevraagd om instructies voor de verdere afhandeling van de zaak. [appellanten] hebben die instructies niet gegeven. Vervolgens heeft het hof te ’s-Gravenhage geoordeeld (r.o. 5.3.2) dat deze gang van zaken niet in de weg staat aan een beroep door SRK op de polisvoorwaarden die bepalen dat aan de verzekering geen rechten kunnen worden ontleend als de verzekerde een of meer van de hem in die voorwaarden opgelegde verplichtingen niet is nagekomen. Volgens de Hoge Raad geeft dit oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is het niet onbegrijpelijk en behoefde het geen nadere motivering. Dat brengt mee dat na verwijzing ervan dient te worden uitgegaan dat SRK vanwege de niet-nakoming van de medewerkingsplicht door [appellanten] in beginsel de mogelijkheid had met een beroep op de polisvoorwaarden verval van dekking in te roepen.
3.2
Het hof te ’s-Gravenhage is tot het oordeel gekomen dat SRK in het voorliggende geval terecht het verval van dekking heeft ingeroepen. De cassatieklacht tegen dat oordeel is door de Hoge Raad gegrond bevonden. Namens [appellanten] was aangevoerd dat SRK zich slechts op verval van dekking kan beroepen indien haar belangen door de handelwijze van [appellanten] geschonden zijn en dat het de vraag is of daarvan in het onderhavige geval (in voldoende mate) sprake is. De Hoge Raad heeft overwogen dat overeenkomstig het geval waarin een verzekeraar zich op een contractueel vervalbeding wenst te beroepen op de grond dat een schademelding te laat is gedaan (HR 5 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA9705, NJ 2008, 57) de verzekeraar in een geval als het onderhavige onder opgave van redenen dient te stellen dat hij door de niet-nakoming door de verzekerde van zijn verplichtingen uit de verzekeringsovereenkomst in zijn redelijke belangen is geschaad. Het hof te
’s-Gravenhage heeft volgens de Hoge Raad niet onderzocht of SRK door de handelwijze van [appellanten] in haar redelijke belangen is geschaad, althans vormt hetgeen het hof te ’s-Gravenhage heeft overwogen geen toereikende motivering voor het oordeel dat de door SRK aangevoerde nadelen — dat zij door het uitblijven van een reactie meer werk moest verrichten, en dat de vertraging de kans op een schikking verkleinde — voldoende klemmend waren.
3.3
Na cassatie en verwijzing zal het hof alsnog onderzoeken of SRK door de handelwijze van [appellanten] in haar redelijke belangen is geschaad en daarmee met recht een beroep doet op verval van dekking.
3.4
SRK heeft voorafgaand aan de procedure in cassatie en verwijzing aangevoerd dat zij door het uitblijven van een reactie van [appellanten] meer werk moest gaan verrichten. Het betreft volgens SRK allerlei extra handelingen (steeds opnieuw agenderen, brieven, e-mails en telefoontjes), met alle kosten van dien. Verder stelt SRK dat de wederpartij ‘iedere vertraging zal aangrijpen om het gewicht en de geloofwaardigheid van de aanspraak ter discussie te stellen’ en dat ‘iedere vertraging de kans op een schikking niet vergroot’.
3.5
Naar ’s hofs oordeel zal de rechter in een bodemzaak tot de conclusie komen dat SRK onvoldoende heeft gesteld om te kunnen aannemen dat zij door de niet-nakoming door [appellanten] in haar redelijke belangen is geschaad. Gelet op de ernstige consequenties die een geslaagd beroep op een vervalbeding voor de verzekerde heeft, kan aan de gestelde extra verrichtingen niet het gewicht toekomen dat SRK daaraan toekent. Bij gebreke van stellingen die tot een ander oordeel kunnen leiden, moet worden aangenomen dat de gestelde extra werkzaamheden beperkt van omvang zijn en derhalve als onvoldoende bezwarend moeten worden aangemerkt. Verder zijn de stellingen van SRK dat een vertraging ertoe leidt dat de wederpartij de aanspraak ter discussie zal stellen en dat de kans op een schikking door de vertraging niet wordt vergroot, slechts speculaties. SRK maakt niet aan de hand van concrete feiten en omstandigheden aannemelijk waarom [X] c.s. zich op de door SRK gestelde wijze zouden gaan opstellen. Daarbij kan in zijn algemeenheid niet worden aangenomen dat tijdsverloop schikkingskansen niet vergroot. Het omgekeerde kan evenzeer het geval zijn. Niet is uitgesloten dat het uitzicht op een langdurig slepende zaak met de daarbij behorende onzekerheid en kosten de schikkingsbereidheid ook kan vergroten. De conclusie is dat SRK de gestelde belangenschending niet deugdelijk heeft onderbouwd. Het beroep op het vervalbeding moet worden afgewezen.
3.6
Het hof komt aldus tot een andere afweging dan het hof te ’s-Gravenhage. Het hof zal opnieuw de vorderingen en weren van partijen beoordelen.
3.7
Na cassatie en verwijzing heeft SRK onder meer aangevoerd dat haar vanwege de niet-medewerking door [appellanten] een beroep op een opschortingsrecht toekomt, althans zij meent dat het hof in zoverre de rechtsgronden dient aan te vullen.
3.8
De door SRK voorafgaande aan de procedure in cassatie ingenomen stellingen bieden geen basis om een beroep op een opschortingsrecht te kunnen honoreren. SRK heeft [appellanten] schriftelijke aanwijzingen gegeven, een termijn gesteld en gewaarschuwd dat het niet verlenen van medewerking consequenties kan hebben voor de dekking. Direct na het aflopen van de gestelde termijn heeft SRK vervolgens de dekking beëindigd. In redelijkheid valt daarin niet te lezen dat SRK (slechts) erop uit was de dekking op te schorten. Het thans gedane beroep op opschorting is tardief gedaan.
3.9
SRK meent dat [appellanten] geen spoedeisend belang (meer) heeft. Nadat SRK dekking heeft beëindigd, procederen [appellanten] met een eigen advocaat. Zij hebben daarbij aanspraak op een toevoeging.
3.1
Het hof volgt SRK hierin niet. Als het al zo zou zijn dat [appellanten] op een toevoeging procederen, betekent dit dat zij onvoldoende financiële middelen hebben om zelf een advocaat te kunnen betalen. Zij hebben reeds daarom voldoende recht en spoedeisend belang bij hun vordering tot nakoming van de rechtsbijstandsverzekering. Dat zij in dat geval vanwege de dekkingsweigering van SRK – dus noodgedwongen – gefinancierde rechtsbijstand hebben aangevraagd, is onvoldoende daarover anders te denken. Overigens hebben [appellanten] in hun laatste akte laten weten dat hun inkomen de financiële toevoegingsgrens overschrijdt.
3.11
SRK stelt dat [appellanten] hun vordering tot nakoming hebben omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding. Daarom kunnen zij volgens SRK geen nakoming van de verzekering meer vorderen en zich niet meer met succes op de geschillenregeling beroepen. [appellanten] stellen daar tegenover dat zij van de omzettingsverklaring zijn teruggekomen. SRK bestrijdt op haar beurt dat [appellanten] de mogelijkheid hebben van hun omzettingsverklaring terug te komen.
3.12
De stellingen van SRK falen. De bedoelde omzettingsverklaring is door SRK in cassatie bij de schriftelijke toelichting in het geding gebracht. Deze omzettingsverklaring is niet zo ondubbelzinnig als SRK wil doen geloven. In de verklaring wordt namelijk gezegd dat het onderhavige kort geding wordt voortgezet. Ook heeft geen eiswijziging plaatsgevonden. Daarmee is onvoldoende gebleken dat [appellanten] geen of onvoldoende procesbelang hebben bij de door hen ingestelde vorderingen.
3.13
SRK bestrijdt dat [appellanten] recht hebben op toepassing van de geschillenregeling zoals deze is opgenomen in de polisvoorwaarden. SRK heeft [appellanten] gewezen op de mogelijkheid daarop een beroep te doen, maar daarvan hebben [appellanten] geen gebruik willen maken. Gekozen is voor het opstellen van een deskundigenbericht op grond van artikel 6.3 van de polis. Daarmee lag geen geschil meer voor in de zin van artikel 16.1 van de polisvoorwaarden, aldus SRK.
3.14
De twee genoemde bepalingen luiden, voor zover van belang, als volgt:

6.3 Twijfel over aard en omvang van het juridisch geschil bij melding van de zaak.
Bij twijfel of de door u gemelde gebeurtenis een juridisch geschil in de zin van deze verzekering oplevert, dient u op verzoek van SRK door middel van een deskundigenrapport de aanwezigheid van het juridisch geschil aan te tonen. De deskundige dient u in overleg met SRK in te schakelen. (…)
16.1
Geschillen over de behandeling door SRK
Gedragslijn bij verschil van mening tussen SRK en u over de regeling van het geschil waarvoor een beroep op deze verzekering is gedaan.
Indien u als verzekerde het niet eens bent met ofwel het juridische (eind)standpunt omtrent de redelijke kans van slagen van SRK ofwel met de juridische aanpak van de zaak door SRK, dan kunt u eenmalig een beroep doen op de geschillenregeling.
Een beroep op de geschillenregeling betekent dat een externe (Nederlandse) advocaat naar uw eigen keuze een bindend advies geeft in antwoord op de vraag of het ingenomen juridisch (eind)standpunt of de wijze van juridische aanpak van de zaak zo tot stand heeft kunnen komen. Niet ingeschakeld kan echter worden een advocaat die al als belangenbehartiger voor u bij de zaak betrokken is (geweest).
SRK schakelt deze advocaat in en betaalt de kosten verbonden aan het advies. Als u zelf een advocaat inschakelt worden de kosten niet vergoed.
Indien de advocaat met een voor u gunstig advies komt, dan kan SRK of een externe advocaat de behandeling van uw zaak voortzetten. De zaak wordt nooit voortgezet door de advocaat die het bindend advies heeft gegeven. Ook kantoorgenoten van deze advocaat kunnen de zaak niet verder behandelen. SRK verstrekt schriftelijk opdracht tot eventuele verdere behandeling.
Deelt de advocaat de mening van SRK, dan kunt u de zaak tot u trekken en op eigen kosten voortzetten. Indien uit de definitieve uitslag van de zaak - die u verplicht bent binnen een maand nadat de zaak is beëindigd aan SRK te zenden - blijkt dat het beoogde resultaat geheel werd bereikt, zal SRK alsnog de gemaakte kosten van rechtsbijstand, zoals genoemd in deze voorwaarden, vergoeden. Indien het beoogde resultaat slechts gedeeltelijk werd bereikt, zal SRK deze kosten in verhouding tot het behaalde resultaat vergoeden.”
3.15
Het hof overweegt het volgende. Uit de feiten waarvan het hof te ’s-Gravenhage is uitgegaan volgt dat in 2009 een verschil van inzicht tussen partijen bestond. [appellanten] hebben weliswaar een beroep op de geschillenregeling gedaan, maar vervolgens is na overleg tussen partijen besloten het Bureau voor Bouwpathologie een deskundigenrapport uit te laten brengen, waarmee partijen het kennelijk (alsnog) eens waren over de verdere behandeling door SRK (r.o. 5.3.1). Het hof te ’s-Gravenhage heeft daarbij overwogen dat het deskundigenrapport is uitgebracht op de voet van artikel 6.3 van de polisvoorwaarden (de ‘twijfelbepaling’ volgens SRK). Deze overwegingen zijn in cassatie niet bestreden, zodat ook het hof hiervan zal uitgaan.
3.16
Anders dan waarvan SRK kennelijk uitgaat, kan uit de zin “Daarmee waren partijen het kennelijk (alsnog) eens over de verdere behandeling door SRK en de wijze daarvan”, niet worden geconcludeerd dat het oorspronkelijke verschil van inzicht zoals dat tussen partijen bestond geheel was opgelost. Uit deze overweging kan niet méér worden afgeleid dan dat partijen het erover eens waren dat in het najaar van 2009 niet de geschillenregeling van artikel 16.1 van de polisvoorwaarden toegepast moest worden, maar dat (eerst) een deskundigenbericht in de zin van artikel 6.3 opgesteld zou te worden. Nadat de uitkomsten van het deskundigenonderzoek bekend waren geworden, herleefde naar het voorlopig oordeel van het hof het oorspronkelijke verschil van inzicht tussen partijen. Dat verschil van inzicht houdt kort samengevat in dat SRK vindt dat [appellanten] in hun geschil met [X] c.s. geen of weinig kans op succes zullen hebben, terwijl [appellanten] hun kansen (veel) groter inschatten. SRK stelde zich op basis van de uitgebrachte rapportage op het standpunt dat deze negatief was voor de positie van [appellanten] (en dus haar zienswijze bevestigde). Bij e-mail van 7 januari 2010 is [appellanten] in verband daarmee de vraag voorgelegd of de behandeling van het dossier kon worden voortgezet met inachtneming van de rapportage of dat zij een andere expert wensten in te schakelen. De belangenbehartiger van [appellanten] heeft bij brief van 19 januari 2010 onder andere met een verwijzing naar eerdere correspondentie aan SRK geschreven dat – kort gezegd – [appellanten] het niet eens zijn met het negatieve standpunt van SRK. Tevens is in verband daarmee een beroep gedaan op de geschillenregeling.
3.17
In het voorgaande is overwogen dat SRK geen beroep op het verval van dekking toekomt. Partijen dienen daarom verder te gaan waar zij in januari 2010 zijn gebleven. [appellanten] hebben een beroep gedaan op de geschillenregeling. SRK heeft bij brief van 11 februari 2010 ten onrechte geweigerd daaraan toepassing te geven. De subsidiair gevorderde nakoming van de rechtsbijstandverzekering, inhoudende dat uitvoering wordt gegeven aan de geschillenregeling, is toewijsbaar. Het primair gevorderde is niet toewijsbaar. Alleen als de uitkomst van het bindend advies zal zijn dat SRK ten onrechte meent dat de zaak tegen [X] c.s. geen redelijke kans van slagen heeft, zou een recht op vrije advocaatkeuze aan de orde kunnen zijn.
3.18
De slotsom is dat het bestreden vonnis van 30 november 2010 zal worden vernietigd. De subsidiair gevorderde voorziening zal worden toegewezen, zoals hierna zal worden vermeld. SRK zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt SRK de tussen [appellanten] en SRK gesloten rechtsbijstandsverzekering uit te voeren met betrekking tot het geschil tussen [appellanten] en [X] c.s., bestaande uit het door SRK inschakelen van een externe advocaat die voor rekening van SRK een bindend advies geeft in antwoord op de vraag of het ingenomen juridische (eind)standpunt of de wijze van juridische aanpak van de zaak door SRK zo tot stand heeft kunnen komen, zoals bedoeld in artikel 16.1 van de polisvoorwaarden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.000,00 voor elke dag dat SRK daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 25.000,00;
veroordeelt SRK in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellanten] begroot op € 350,93 aan verschotten en € 816,00 voor salaris en in hoger beroep voor verwijzing op € 378,93 aan verschotten en € 1.788,00 voor salaris en na verwijzing tot op heden op € 77,52 aan verschotten en € 894,00 voor salaris;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.S. Arnold, M.M.M. Tillema en J.W. Hoekzema en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2015.