Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grieven 1 en 5heeft [appellant] dan ook terecht aangevoerd dat [geïntimeerde] op grond van het bepaalde in artikel 7:226 lid 1 BW (slechts) recht heeft op de na voornoemde datum opeisbaar geworden betalingsverplichtingen. Dit betekent dat in het toegewezen bedrag van € 452,90 ten onrechte de betalingsachterstand over 1998 (€ 204,00) is berekend alsmede de betalingsverplichting van maart 1999 (fl. 440,17, omgerekend € 199,73). Dit betekent dat de kantonrechter in totaal een bedrag van € 403,73 teveel heeft toegewezen.
grief 1tegen de vordering van [geïntimeerde]
grief 2bestrijdt [appellant] ten slotte de vaststelling door de kantonrechter dat
grief 4, waarin [appellant] bestrijdt dat hij de in
grief 6bestrijdt [appellant] (onder meer) de afwijzing van de gevorderde
grief 6voorts gesteld dat het hem niet verweten kan worden dat hij geen medewerking heeft verleend aan de renovatie van de woning.
grief 2met betrekking tot de volgens [appellant] teveel betaalde