Uitspraak
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Uden,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
18 april 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 april 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser] tegen Esprit Management & IT Services B.V. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het hoger beroep van [eiser] in verband met de appelgrens zoals vastgelegd in artikel 332 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De Hoge Raad heeft het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 5 februari 2013 vernietigd en het geding terugverwezen naar het hof voor verdere behandeling.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [eiser] had in eerste instantie bij de kantonrechter vorderingen ingesteld tegen Esprit, waaronder een onkostenvergoeding en achterstallig salaris. De kantonrechter had in eerdere vonnissen op een aantal van deze vorderingen beslist, maar had ook een bewijsopdracht gegeven. In hoger beroep verklaarde het hof [eiser] niet-ontvankelijk, omdat het bedrag waarover de kantonrechter had geoordeeld onder de appelgrens lag. Dit leidde tot de cassatieprocedure.
De Hoge Raad oordeelde dat voor de toepassing van de appelgrens het totale beloop van de vorderingen bepalend is, ook als er meerdere deelvonnissen zijn. De Hoge Raad concludeerde dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat [eiser] niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep, omdat de som van de vorderingen boven de appelgrens uitkwam. De beslissing van de Hoge Raad houdt in dat het gerechtshof de zaak opnieuw moet beoordelen, waarbij het hof rekening moet houden met het totale beloop van de vorderingen van [eiser].
De kosten van het geding in cassatie zijn gereserveerd, omdat Esprit niet heeft gereageerd op de bestreden beslissing. De Hoge Raad heeft de kosten aan de zijde van [eiser] begroot op € 467,57 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, terwijl aan de zijde van Esprit de kosten op nihil zijn vastgesteld.