ECLI:NL:GHAMS:2015:1418

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 april 2015
Publicatiedatum
17 april 2015
Zaaknummer
23-004679-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vuurwapenbezit en rechtmatigheid van politieoptreden tijdens verkeerscontrole

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1977 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld voor een soortgelijk misdrijf. De tenlastelegging betrof het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie op 20 november 2014 te Amsterdam. Tijdens een verkeerscontrole werd de verdachte aangetroffen in een auto met geblindeerde ramen, waar een pistool en munitie werden gevonden. De verdediging voerde aan dat de politie onrechtmatig had gehandeld door de verdachte te vragen naar zijn identiteitsbewijs en de auto te doorzoeken. Het hof oordeelde dat de politie binnen hun wettelijke bevoegdheden handelde, gezien de omstandigheden van de situatie. Het hof verwierp het verweer van de verdediging en achtte de verdachte schuldig aan het voorhanden hebben van het vuurwapen en de munitie. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarbij de eerdere veroordeling en de ernst van het feit in overweging werden genomen. Het hof besloot ook tot onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen vuurwapen en de munitie, gezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.

Uitspraak

parketnummer: 23-004679-14
datum uitspraak: 15 april 2015
TEGENSPRAAK, gemachtigd raadsvrouw
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 26 november 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-703250-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
[adres],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [pi].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
1 april 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 november 2014 te Amsterdam een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool (merk Beretta/model 1935 kaliber 7,65 mm browning), en/of munitie van categorie III, te weten 7, in elk geval een of meer patronen (kaliber 7,65 mm browning), voorhanden heeft gehad, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren waren verlopen sedert een vroegere veroordeling van de verdachte/schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf welke in kracht van gewijsde was gegaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof op onderdelen anders overweegt naar aanleiding van een verweer en tot een andere strafoplegging en de motivering daarvan komt dan de politierechter.

Bespreking van een gevoerd verweer

Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsvrouw betoogd, dat vormfouten in het voorbereidend onderzoek in deze zaak moeten leiden tot uitsluiting van de bewijsmiddelen betreffende de vondst van het vuurwapen, dan wel tot strafvermindering. Daartoe heeft zij aangevoerd dat geen grondslag bestond voor verder onderzoek naar de rechtmatigheid van het gebruik van de auto, nadat de bestuurder zijn rijbewijs en de bijrijder het kentekenbewijs had getoond. Het vragen van de verdachte naar zijn identiteitsbewijs was niet rechtmatig. Het vervolgens fouilleren van de verdachte was een vorm van misbruik van bevoegdheden, omdat de verdachte al te kennen had gegeven geen identiteitsbewijs bij zich te hebben. Ook was dit in strijd met het proportionaliteitsbeginsel, omdat de door de verdachte opgegeven naam door de verbalisanten ter controle in het HKS-systeem ingevoerd had kunnen worden. Ook voor het vervolgens kijken in de auto (waarbij het vuurwapen werd aangetroffen) ontbrak de verbalisanten de bevoegdheid. In artikel 55b van het Wetboek van Strafvordering noch in artikel 3 van de Politiewet 1993 kan de grondslag worden gevonden voor dit handelen van de politie. Volgens de raadsvrouw is mitsdien sprake van een opeenstapeling van schendingen van belangrijke voorschriften, waardoor inbreuk is gemaakt op de rechten die de verdachte kan ontlenen aan het bepaalde in de artikelen 6 en 8 van het EVRM (Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden).
Door de verdediging is niet bestreden dat de feitelijke gang van zaken is geweest zoals geverbaliseerd in het proces-verbaal van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van 20 november 2014. Het hof, dat geen aanleiding ziet te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van dit proces-verbaal, zal daarvan bij de beoordeling van het verweer uitgaan. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover voor de beoordeling van belang, dat:
- de verbalisanten op 20 november 2014 omstreeks 22.50 uur in een opvallend politievoertuig op de Jan Evertsenstraat te Amsterdam reden en een zwarte Land Rover met kenteken [kenteken] stapvoets zagen rijden in de richting van het Mercatorplein;
- verbalisant [verbalisant 2] het kenteken heeft ingevoerd in het hem ter beschikking staande politiesysteem en zag dat het een leasevoertuig betrof op naam van het bedrijf [bedrijf] en dat er verscheidene registraties in het politiesysteem waren opgemaakt waarin het bovengenoemde kenteken voorkwam;
- de verbalisanten hierop het voertuig hebben ingehaald, daarbij zagen dat er naast de bestuurder iemand op de bijrijdersstoel zat en dat de achter- en zijramen van de achterzijde van het voertuig geblindeerd waren;
- nadat het voertuig ter controle op de naleving van de Wegenverkeerswet 1994 was stilgehouden, en de bestuurder zijn rijbewijs had getoond en de bijrijder uit het dashboardkastje het kentekenbewijs had gepakt en aan de verbalisanten overhandigd, de verbalisanten de bijrijder en de verdachte, die rechtsachter in de auto zat, om een identiteitsbewijs hebben gevraagd;
- de bijrijder een rijbewijs toonde, maar de verdachte zei niets bij zich te hebben;
- verbalisant [verbalisant 1], omdat hij door de geblindeerde ramen het gezicht van de verdachte niet goed kon zien, naar het rechter achterportier van de auto is gelopen en de verdachte vroeg om uit te stappen;
- verbalisant [verbalisant 1] zag dat de verdachte in een snelle beweging rechtsachter uit het voertuig stapte en in een snelle beweging het rechter achterportier dichtgooide;
- verbalisant [verbalisant 1] vervolgens een geldig identiteitsdocument van de verdachte heeft gevorderd, waarop de verdachte antwoordde: "Ik heb niets bij mij, mijn identiteitsdocument is verlopen.";
- de verdachte, gevraagd naar zijn personalia, opgaf te zijn [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1977 te Amsterdam;
- verbalisant [verbalisant 1] de verdachte heeft medegedeeld dat hij als verdachte was aangemerkt voor het niet op eerste vordering tonen van een geldig identiteitsbewijs;
- vervolgens de verdachte is onderworpen aan een fouillering, waarbij niets ter zake dienends werd aangetroffen om de identiteit van de verdachte vast te stellen;
- daarna verbalisant [verbalisant 1] achterin het voertuig heeft gekeken om te zien of daar voorwerpen waren waarmee de identiteit van de verdachte kon worden vastgesteld;
- onmiddellijk na het openen van het rechter achterportier en het in het voertuig schijnen met zijn zaklamp, verbalisant [verbalisant 1] een handvuurwapen zag liggen op de bodem van de auto aan de rechter achterzijde van de bestuurdersstoel;
- hierop de verdachte is aangehouden wegens vuurwapenbezit, waarbij de verdachte direct zei: "Dat vuurwapen is van mij, die andere twee hebben er niets mee te maken."
Ten tijde van het tenlastegelegde luidde het eerste lid van artikel 8a van de Politiewet 1993, ingevoegd bij de Wet op de uitgebreide identificatieplicht (Stb. 2004, 300) als volgt:
“Een ambtenaar van politie aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, is bevoegd tot het vorderen van inzage van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht van personen, voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitoefening van de politietaak.”
Tegen de achtergrond van de totstandkomingsgeschiedenis van deze bepaling, als samengevat door Advocaat-Generaal Knigge in zijn conclusie voor HR 31 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ1978, NJ 2011/274, is het hof van oordeel dat onder de omstandigheden zoals die door de verbalisanten in deze zaak zijn waargenomen – een Land Rover met geblindeerde achter- en achterzijramen rijdt om 22:50 uur stapvoets richting het Mercatorplein te Amsterdam, terwijl het politiesysteem diverse registraties bevat waarin het kenteken van die auto voorkomt – het vorderen van inzage van het identiteitsbewijs van de inzittenden van die auto redelijkerwijs noodzakelijk was voor de uitoefening van de politietaak als bedoeld in artikel 8a, eerste lid, van de Politiewet 1993. Het hof verwijst voorts naar het bepaalde in het tweede lid van artikel 55b van het Wetboek van Strafvordering, zoals dit ten tijde van het tenlastegelegde luidde:
"De ambtenaren bedoeld in het eerste lid (
van artikel 55b van het Wetboek van Strafvordering, waarbij de verbalisanten als zodanig zijn aan te merken – toevoeging hof) zijn voorts bevoegd een staande gehouden of aangehouden verdachte aan zijn kleding te onderzoeken, alsmede voorwerpen die hij bij zich draagt of met zich mee voert te onderzoeken, een en ander voor zover zulks noodzakelijk is voor de vaststelling van zijn identiteit."
Deze bevoegdheid bracht onder omstandigheden zoals die in deze zaak zijn vastgesteld mee, dat ook in de auto mocht worden gekeken op de plaats waar de verdachte daarin had gezeten, teneinde te bezien of zich daar stukken bevonden aan de hand waarvan de identiteit van de verdachte kon worden vastgesteld (vgl. HR 31 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6043).
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verbalisanten hebben gehandeld binnen de grenzen van hun wettelijke bevoegdheden. Van misbruik van die bevoegdheden of van schending van het proportionaliteitsbeginsel is naar het oordeel van het hof geen sprake. Het verweer wordt mitsdien verworpen, zodat voor bewijsuitsluiting noch voor strafvermindering plaats bestaat.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 november 2014 te Amsterdam een wapen van categorie III, te weten een pistool, merk Beretta model 1935, kaliber 7,65 mm browning, en munitie van categorie III, te weten 7 patronen, kaliber 7,65 mm browning, voorhanden heeft gehad,
zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren waren verlopen sedert een vroegere veroordeling van de verdachte tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde was gegaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
De raadsvrouw heeft betoogd dat de recidive-regeling van artikel 43a van het Wetboek van Strafrecht in dit geval niet van toepassing is, aangezien de verdachte op 14 april 2010 voor overtreding van de Wet wapens en munitie is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf en voormeld artikel alleen zou zien op gevallen waarin bij de eerdere veroordeling een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd.
Het hof volgt de raadsvrouw niet in dit betoog, nu dit geen steun vindt in het recht.
Het bewezen verklaarde levert op:
de voortgezette handeling van
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot een gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft met betrekking tot de straf(maat) het hof verzocht de op te leggen straf te matigen. Zij heeft daartoe aangevoerd, dat de verdachte een doorgeladen vuurwapen voorhanden heeft gehad omdat hij bedreigd wordt en omdat zijn broer in 2009 is geliquideerd. Voorts heeft de raadsvrouw gewezen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg van Voorzitters van de Strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS). Zij heeft het hof verzocht de verdachte een taakstraf op te leggen, dan wel een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft op de openbare weg een vuurwapen en munitie voorhanden gehad. Dit wapen was (door)geladen en het bevond zich direct onder zijn handbereik in een voertuig. De verdachte was naar eigen zeggen bewapend naar aanleiding van een niet nader omschreven bedreiging van zijn persoon.
Het onbevoegd aanwezig hebben van een schietklaar wapen in de publieke ruimte levert een groot risico op voor de veiligheid van personen. De door de verdediging genoemde bedreiging is op geen enkele wijze nader onderbouwd en blijkt ook overigens nergens uit en is daarmee niet aannemelijk geworden, nog afgezien van het feit dat ook het bestaan van een dreiging niemand legitimeert tot het schietklaar voorhanden hebben van een wapen. Het bewezenverklaarde vormt een ondermijning van de rechtsstaat en vormt daarmee zeer ernstig strafbaar gedrag. Voorts wordt door de vraag naar illegale vuurwapens de handel in dat soort goederen (die doorgaans gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit) bevorderd.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 17 maart 2015 is de verdachte door het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch op 14 april 2010 ter zake van een aan de Wet wapens en munitie gerelateerd feit onherroepelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van twee jaren en tot een taakstraf van 150 uren.
Uitgaande van de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS en gelet op de genoemde recidiveregeling en bij gebreke van steekhoudende argumenten hier van af te wijken is het hof van oordeel dat in deze geen andere straf past dan een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. Gelet voorts op de omstandigheden waarin wapen en munitie bij de verdachte zijn aangetroffen, is het hof van oordeel dat de duur van de door de politierechter opgelegde vrijheidsstraf onvoldoende recht doet aan de ernst van het strafbare feit. Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Beslag
Het ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met betrekking tot de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, het pistool en de munitie. Deze goederen zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 43a en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een pistool, merk Beretta, model 1935, kaliber 7,65 mm browning;
- munitie, 7 patronen, kaliber 7,65 mm browning.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. S. Clement en mr. J.L. Bruinsma in tegenwoordigheid van mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 april 2015.