ECLI:NL:GHAMS:2014:4810

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2014
Publicatiedatum
20 november 2014
Zaaknummer
23-001508-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal in vereniging met geweld en verduistering

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1990, was betrokken bij meerdere strafzaken, waaronder diefstal in vereniging met geweld en verduistering. De tenlastelegging omvatte onder andere de diefstal van een quad op 7 februari 2013 in Zwanenburg, waarbij geweld werd gebruikt tegen de slachtoffers. De verdachte en zijn medeverdachte probeerden te vluchten met een bestelbus, waarbij zij een aanrijding veroorzaakten met een personenauto van de slachtoffers. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte samenwerkten bij de diefstal en het geweld, en dat de verdachte niet voldoende afstand heeft genomen van de gewelddadige handelingen. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder meldplicht en deelname aan trainingen. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding voor de geleden schade.

Uitspraak

parketnummer: 23-001508-14
datum uitspraak: 11 november 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) van 28 februari 2014 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-700064-13 en 15-024518-13 en 15-187737-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
adres: [adres 1],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [p.i.].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 oktober 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 15-700064-13 (zaak A):
1. primair:
hij op of omstreeks 07 februari 2013 te Zwanenburg, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een quad (Yamaha 700cc), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij verdachte en zijn mededader, op een parkeerterrein (gelegen aan de Venenweg), gezeten in een bestelbus bestuurd door die mededader, met die bestelbus met hoge snelheid weg/ van dat parkeer terrein wilden rijden terwijl de doorgang van/naar dat parkeer terrein werd geblokkeerd door een personenauto waarin die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] waren gezeten, waarna (vervolgens) die bestelbus met hoge snelheid/hard tegen de (linker)(achter)zijde van die personenauto is aangereden en/of (vervolgens) tegen een naast dat parkeerterrein gelegen bedrijfspand (toebehorend aan [benadeelde 1]) is gereden of gebotst;
1. subsidiair:
hij op of omstreeks 07 februari 2013 te Zwanenburg, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een quad (Yamaha 700cc), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en/of opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, toebehorend aan [slachtoffer 1] en/of een muur/wand van een bedrijfspand toebehorend aan [benadeelde 1] in elk geval (telkens) enig goed, (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of ( in elk geval in het arrondissement Noord Holland) met die bestel bus met hoge snelheid heeft gereden en/of (steeds) van rijstrook is gewisseld en/of heeft (af)geremd op een moment dat eerder genoemde [slachtoffer 1] met zijn personenauto hun/hem verdachte(n) wilde inhalen, in elk geval met die bestelbus niet behoorlijk de rijbaan van die weg is blijven volgen door welke gedraging(en) van verdachte op de weg, locatie, gevaar werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd; De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
Zaak met parketnummer 15-024518-13 (zaak B, gevoegd):
feit 1:
hij op of omstreeks 3 februari 2013 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid brandstof (ter waarde van 53,95), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
feit 2:
hij op of omstreeks 3 februari 2013 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kentekenplaat voorzien van het kenteken [kenteken 1] en/of een kentekenplaat voorzien van het kenteken [kenteken 2], in elk geval (telkens) enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (respectievelijk) [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3]), in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
Zaak met parketnummer 15-187737-13 (zaak C, gevoegd):
1. primair:
hij in of omstreeks de periode van 30 november 2012 tot en met 11 februari 2013 te Beverwijk, in elk geval in Nederland, opzettelijk een aanhanger (kenteken: [kenteken 3]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten door een huurovereenkomst, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat daarin de bewijsmiddelen niet zijn uitgewerkt en omdat het hof ten aanzien van zaak A de bewijsmotivering aanvult.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15‑700064-13 primair en in de zaak met parketnummer 15-024518-13 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 15-187737-13 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 15-700064-13 (zaak A):
1 primair:
hij op 7 februari 2013 te Zwanenburg, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een quad (Yamaha 700cc), toebehorende aan [slachtoffer 1], welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan zijn mededader hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat hij verdachte en zijn mededader, op een parkeerterrein gelegen aan de Venenweg, gezeten in een bestelbus bestuurd door die mededader, met die bestelbus met hoge snelheid van dat parkeerterrein wilden rijden terwijl de doorgang van dat parkeerterrein werd geblokkeerd door een personenauto waarin die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] waren gezeten, waarna vervolgens die bestelbus met hoge snelheid/hard tegen de linkerachterzijde van die personenauto is aangereden en vervolgens tegen een naast dat parkeerterrein gelegen bedrijfspand toebehorend aan [benadeelde 1] is gebotst.
Zaak met parketnummer 15-024518-13 (zaak B, gevoegd):
feit 1:
hij op 3 februari 2013 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid brandstof ter waarde van 53,95, toebehorende aan [bedrijf].
feit 2:
hij op 3 februari 2013 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kentekenplaat voorzien van het kenteken [kenteken 1] en een kentekenplaat voorzien van het kenteken [kenteken 2], toebehorende aan respectievelijk [benadeelde 2] en [benadeelde 3].
Zaak met parketnummer 15-187737-13 (zaak C, gevoegd):
1:
hij in de periode van 30 november 2012 tot en met 11 februari 2013 te Beverwijk, in elk geval in Nederland, opzettelijk een aanhanger (kenteken: [kenteken 3]), toebehorende aan [benadeelde 4], welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten door een huurovereenkomst, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Hetgeen in de zaak met parketnummer 15-700064-13 (zaak A) primair en in de zaak met parketnummer 15‑024518-13 (zaak B) onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 15-187737-13 (zaak C) meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Nadere bewijsoverwegingen

Ten aanzien van zaak A:
De verdediging heeft aangevoerd dat niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich tezamen met zijn medeverdachte heeft schuldig gemaakt aan het tenlastegelegde geweld. De verdachte heeft hiertoe primair naar voren gebracht dat de medeverdachte [medeverdachte] juist heeft geprobeerd om de auto van de aangever te ontwijken, zodat van geweld van de zijde van de verdachte en medeverdachte geen sprake is geweest. Subsidiair is door de raadsman aangevoerd dat de verdachte niet als medepleger van het geweld kan worden aangemerkt. Op grond van de jurisprudentie is daartoe van belang dat een eventuele vlucht bij een onverhoopte betrapping niet als reële mogelijkheid in het plan om de quad te stelen besloten lag. Anders dan in de zaak die bekend staat als de Nijmeegse scooterzaak (arrest van de Hoge Raad (HR) van 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1964), wijst alles erop dat de verdachten in deze zaak volstrekt geen rekening hebben gehouden met betrapping, hetgeen ook blijkt uit de paniekreactie die daarna volgde. Derhalve kan het door zijn medeverdachte aangewende geweld de verdacht niet als medepleger worden aangerekend. Ook in zoverre dient vrijspraak te volgen, aldus de raadsman.
Het hof stelt voorop dat de lezing die door de verdachte is gegeven van de oorzaak van de aanrijding wordt weerlegd door de bewijsmiddelen. Deze aanrijding is dan ook in ieder geval de medeverdachte, die de bestelbus bestuurde, aan te rekenen.
Vastgesteld kan worden dat de verdachte en zijn medeverdachte tezamen en in vereniging de quad toebehorende aan [slachtoffer 1] hebben weggenomen door de quad in de bestelbus te laden en weg te rijden.
Zij zijn daarbij betrapt door aangever die hierop de achtervolging per auto heeft ingezet.
Niet kan worden vastgesteld of de verdachten vooraf overleg hebben gehad hoe te handelen als zij zouden worden betrapt dan wel dat zij op het moment van betrapping daar enig overleg over hebben kunnen voeren. Vast staat evenwel dat ze tezamen in de bus zijn gesprongen en zijn weggereden waarbij de medeverdachte de bus heeft bestuurd.
In de door de raadsman aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad volgt dat in een geval als de onderhavige, waarin het verweten medeplegen van een met de vlucht verband houdend misdrijf is voorafgegaan door het mogelijk daarmee samenhangende medeplegen van een ander strafbaar feit, het geenszins is uitgesloten dat de voor het medeplegen van dat misdrijf relevante samenwerking reeds vóórdien is ontstaan.
De vraag die daarbij relevant kan zijn is of een overhaaste, en vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid onverantwoorde, vlucht met de bestelbus bij een onverhoopte betrapping als een reële mogelijkheid in het plan om de quad te stelen besloten lag. In dat geval kan de bijrijder namelijk geacht worden tenminste voorwaardelijk opzet te hebben gehad.
Naar het oordeel van het hof volgt uit de bewijsmiddelen dat het plan van de verdachte en de medeverdachte eruit bestond om de quad in de bestelbus te laden om er vervolgens snel vandoor te kunnen gaan. Dat plan hebben de verdachte en zijn medeverdachte ook nadat zij werden betrapt doorgezet. De omstandigheid dat het vluchtplan vervolgens nog onvoorzien moest worden aangepast toen de uitgang van het parkeerterrein werd geblokkeerd, maakt dit niet anders. Daar komt bij dat kort daarna, op het moment dat de bestelbus stilstond tegen de muur, zich de mogelijkheid heeft voorgedaan voor de verdachte om zich van het gebeuren te distantiëren of over te geven. De verdachte heeft ervoor gekozen om beide mogelijkheden niet aan te grijpen. De verdachte is blijven zitten en is vervolgens samen met zijn medeverdachte zijn weg vervolgd op de snelweg alwaar de bestelbus heeft getracht de auto van de aangever van de weg te drukken.
Het voorgaande overwegende waarbij het hof in het bijzonder doet meewegen dat de verdachte bewust bij zijn medeverdachte in de bestelbus is gestapt om van de plaats van het misdrijf te ontvluchten en daarna nog mogelijkheden heeft gehad om zich te onttrekken aan die vlucht en ervoor heeft gekozen dat niet te doen, leidt tot het oordeel dat het tenlastelegde gevolgde geweld ook ten aanzien van verdachte kan worden bewezen verklaard.
Het hof verwerpt het verweer.
Ten aanzien van zaak B:
De raadsman heeft aangevoerd dat ten aanzien van beide feiten geen sprake was van nauwe en bewuste samenwerking. Er is evident geen sprake van inwisselbare rollen. De medeverdachte heeft de benzine gestolen en de verdachte bevond zich enkel in de auto. Bij de diefstal van de kentekens was de verdachte ook niet betrokken. De verdachte heeft de kentekenplaten alleen in handen gehad om ze op een andere auto te monteren, zodat hij zich hooguit schuldig heeft gemaakt aan heling, maar dat is hem niet ten laste gelegd. De enkele omstandigheid dat de verdachte zich niet heeft gedistantieerd van deze door de medeverdachte gepleegde feiten is volgens vaste rechtspraak onvoldoende om te kunnen spreken van medeplegen, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Het door de raadsman bepleite standpunt dat voor medeplegen vereist is dat de verdachte en zijn medepleger inwisselbare rollen bekleden, vindt geen steun in het recht (vgl. HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1966, rechtsoverweging 2.3.4). Het hof stelt vast dat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard “het klopt dat wij die kentekenplaten hebben gestolen”. Reeds daarom verwerpt het hof het verweer van de raadsman ten aanzien van het medeplegen van de diefstal van de kentekenplaten.
Verder heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep nogmaals bevestigd dat hij daarnaast nog een van de gestolen kentekenplaten op de achterzijde van de auto heeft gemonteerd. Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat de verdachte op de hoogte was van het plan van de medeverdachte om met de gestolen kentekenplaten te gaan tanken en dat hij na de diefstal van de benzine heeft geholpen om de kentekenplaat weer van de achterzijde van de auto te verwijderen. Uit deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, leidt het hof af dat sprake was van een gezamenlijk plan om met behulp van de gestolen kentekenplaten benzine te stelen en dat de verdachte daaraan door het op- en afmonteren van een gestolen kentekenplaat een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Het hof verwerpt daarom ook het verweer ten aanzien van het medeplegen van de diefstal van de benzine.
Ten aanzien van zaak C
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte weliswaar onzorgvuldig heeft gehandeld bij de teruggave van de aanhangwagen, maar dat niet gezegd kan worden dat hij zich de aanhangwagen wederrechtelijk heeft toegeëigend. Er was immers sprake van een vage afspraak, hij heeft zich op juiste wijze gelegitimeerd en er is geen sprake van een patroon van niet nakomen van verplichtingen of bijkomende omstandigheden die duiden op kwade opzet voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst, aldus de raadsman.
Aan de orde is de vraag of uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte zich de gehuurde aanhangwagen opzettelijk wederrechtelijk heeft toegeëigend door daarover zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester is gaan beschikken. Weliswaar kan naar het oordeel van het hof in de onderhavige zaak niet worden gesproken van een situatie waarin het voor de eigenaar onmogelijk was om zijn goed terug te krijgen, maar gelet op het oordeel van de Hoge Raad in het arrest van 3 december 2002 (ECLI:NL:HR:2002:AE9168) kunnen, daarmee onder omstandigheden op een lijn worden gesteld gedragingen waardoor dat terugkrijgen weliswaar niet onmogelijk wordt, maar - gedurende een aanzienlijke periode van inmiddels wederrechtelijk gebruik, waarin bewust de gerechtvaardigde wens tot teruggave van de eigenaar wordt genegeerd - aanmerkelijk wordt bemoeilijkt.
Naar het oordeel van het hof is in het onderhavige geval sprake van een dergelijke situatie, nu uit de bewijsmiddelen volgt dat:
i) de verdachte heeft erkend dat hij de aanhanger langer onder zich had dan volgens de mondelinge afspraak over de huurtermijn de bedoeling was;
ii ) de verdachte in een telefoongesprek met de verhuurder tussen kerst en oud en nieuw 2012 heeft medegedeeld dat hij de aanhangwagen een weekje langer zou huren en hij de aanhangwagen vervolgens niet binnen die termijn heeft teruggebracht;
iii) de verdachte vervolgens de aanhangwagen bij een derde in een loods heeft gezet;
iv) de verdachte voor de verhuurder vanaf begin januari 2013 onbereikbaar bleef omdat de verdachte van telefoonnummer was veranderd en hij niet reageerde op het voicemail- en sms-bericht dat de verhuurder had verstuurd en omdat op het door het door de verdachte opgegeven adres, [adres 1] in IJmuiden (tevens het door verdachte ter zitting in hoger beroep aangegeven als zijn adres), een man opendeed die verklaarde de verdachte niet te kennen. Hierdoor was het voor de verhuurder onmogelijk, althans werd het hem aanmerkelijk bemoeilijkt om de aanhangwagen weer terug te krijgen.
Het hof verwerpt daarom het verweer.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak met parketnummer 15-700064-13 primair en in de zaak met parketnummer 15-024518-13 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 15-187737-13 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het in de zaak met parketnummer 15-700064-13 (zaak A) primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
het in de zaak met parketnummer 15-024518-13 (zaak B) levert op:
feit 1:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
het in de zaak met parketnummer 15-187737-13 (zaak C) bewezen verklaarde levert op:
verduistering.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 15-700064-13 primair en in de zaak met parketnummer 15-024518-13 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 15-187737-13 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) heeft de verdachte ter zake van deze feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Als bijzondere voorwaarden heeft de politierechter hierbij gesteld dat de verdachte:
- zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland, zolang deze instelling dat nodig oordeelt;
- zich houdt aan een meldplicht. Hiertoe dient de veroordeelde zich te melden bij de reclassering van het Leger des Heils, [adres 2] te Amsterdam, zolang en zaak deze instantie dat nodig acht vanaf de datum dat de veroordeelde vrijkomt;
- deelneemt aan de cognitieve vaardigheidstraining (GI-RN) en de Korte Leefstijltraining (GI-GGZ)
- zich indien nodig laat behandelen voor zijn emotioneel welzijn bij Polikliniek De Waag of een soortgelijke ambulante forensische zorginstelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden welke ook door de rechtbank zijn opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering uitgebrachte rapport van 25 februari 2014 is gebleken.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan diefstal van een quad, waarbij de verdachte en de medeverdachte, terwijl zij probeerden te vluchten, zijn gebotst op het voertuig van de slachtoffers. Daarnaast heeft de verdachte zich samen met een ander schuldig gemaakt aan diefstal van kentekenplaten en diefstal van benzine. Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan verduistering van een aanhangwagen. Diefstal en verduistering zijn ergerlijke feiten die veel hinder, schade en kosten voor de gedupeerden met zich meebrengen. In het bijzonder rekent het hof het de verdachte aan dat hij en de medeverdachte door het rijgedrag na de diefstal van de quad de personen in de auto die zij hebben aangereden in gevaar hebben gebracht.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 14 oktober 2014 is de verdachte eerder ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Daarnaast acht het hof het, evenals de politierechter, noodzakelijk om de door het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering in het rapport van 25 februari 2014 geadviseerde bijzondere voorwaarden aan de op te leggen straf te verbinden, onder aanpassing van de locatie voor de meldplicht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1147,41. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 15-700064-13 primair bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste en tweede aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 33,54. Daarbij is tevens wettelijke rente gevorderd. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen, zonder de bepaling dat deze wordt vermeerderd met wettelijke rente.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 15-024518-13 onder 1 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Tevens bepaalt het daarbij dat het schadebedrag wordt vermeerderd met wettelijke rente vanaf 3 februari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 311, 312 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15‑700064-13 (zaak A) primair en in de zaak met parketnummer 15-024518-13 (zaak B) onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 15-187737-13 (zaak C) ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 15-700064-13 (zaak A) primair en in de zaak met parketnummer 15‑024518-13 (zaak B) onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 15-187737-13 (zaak C) bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde
- zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland, zolang deze instelling dat nodig oordeelt;
- zich houdt aan een meldplicht. Hiertoe dient de veroordeelde zich te melden bij de reclassering Haarlem, [adres 3] te Haarlem, zolang en zo vaak deze instantie dat nodig acht vanaf de datum dat de veroordeelde vrijkomt;
- deelneemt aan de cognitieve vaardigheidstraining (GI-RN) en de Korte Leefstijltraining (GI-GGZ)
- zich indien nodig laat behandelen voor zijn emotioneel welzijn bij Polikliniek De Waag of een soortgelijke ambulante forensische zorginstelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-700064-13 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.147,41 (duizend honderdzevenenveertig euro en eenenveertig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], een bedrag te betalen van
€ 1.147,41 (duizend honderdzevenenveertig euro en eenenveertig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
21 (eenentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-024518-13 onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 33,54 (drieëndertig euro en vierenvijftig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3], een bedrag te betalen van
€ 33,54 (drieëndertig euro en vierenvijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.H. van Benthem, mr. M. Iedema en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 november 2014.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[... ]
.