ECLI:NL:GHAMS:2014:4654
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in hoger beroep wegens te late indiening van grieven
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 januari 2013. Het openbaar ministerie was in hoger beroep gegaan, maar de verdediging stelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard omdat de grieven te laat waren ingediend. De raadsman van de verdachte voerde aan dat er geen zwaarwegend maatschappelijk belang was dat rechtvaardigde dat de niet-ontvankelijkheid achterwege zou blijven. De advocaat-generaal betoogde echter dat de termijnoverschrijding gering was en dat de werkdruk bij het openbaar ministerie de oorzaak was van de vertraging.
Het hof overwoog dat volgens artikel 410, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering de officier van justitie binnen veertien dagen na het instellen van hoger beroep een schriftuur met grieven moet indienen. In dit geval was de schriftuur drie weken te laat ingediend. Het hof moest de afweging maken of het belang van het hoger beroep zwaarder woog dan het belang van de sanctie voor de te late indiening. Het hof concludeerde dat de redenen voor de vertraging onvoldoende waren en dat het belang van de niet-ontvankelijkheid prevaleerde. Daarom verklaarde het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
De beslissing van het hof benadrukt het belang van tijdige indiening van processtukken en de gevolgen van het niet naleven van deze termijnen. Het hof heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, waarmee het de strikte naleving van de procesregels bevestigde.