ECLI:NL:GHAMS:2014:4654

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2014
Publicatiedatum
10 november 2014
Zaaknummer
23-000509-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in hoger beroep wegens te late indiening van grieven

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 januari 2013. Het openbaar ministerie was in hoger beroep gegaan, maar de verdediging stelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard omdat de grieven te laat waren ingediend. De raadsman van de verdachte voerde aan dat er geen zwaarwegend maatschappelijk belang was dat rechtvaardigde dat de niet-ontvankelijkheid achterwege zou blijven. De advocaat-generaal betoogde echter dat de termijnoverschrijding gering was en dat de werkdruk bij het openbaar ministerie de oorzaak was van de vertraging.

Het hof overwoog dat volgens artikel 410, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering de officier van justitie binnen veertien dagen na het instellen van hoger beroep een schriftuur met grieven moet indienen. In dit geval was de schriftuur drie weken te laat ingediend. Het hof moest de afweging maken of het belang van het hoger beroep zwaarder woog dan het belang van de sanctie voor de te late indiening. Het hof concludeerde dat de redenen voor de vertraging onvoldoende waren en dat het belang van de niet-ontvankelijkheid prevaleerde. Daarom verklaarde het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het hoger beroep.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van tijdige indiening van processtukken en de gevolgen van het niet naleven van deze termijnen. Het hof heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, waarmee het de strikte naleving van de procesregels bevestigde.

Uitspraak

parketnummer: 23-000509-13
datum uitspraak: 30 april 2014
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 januari 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-651159-12 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
adres: Thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,.

Onderzoek ter terechtzitting

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 30 april 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman heeft zich – middels de door hem overgelegde en aan het dossier toegevoegde – pleitnotitie op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep wegens het te laat indienen van een schriftuur in de zin van artikel 410, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De raadsman heeft in zijn pleitnotitie – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat er geen voldoende zwaarwegend maatschappelijk belang aanwijsbaar is dat meebrengt dat niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie achterwege kan blijven.
De raadsman heeft zich voorts aangesloten bij het hetgeen door mr. M.M. Kuyp, raadsman van verdachte [medeverdachte] (parketnummer 23-000510-13), welke zaak gelijktijdig doch niet gevoegd is behandeld met de onderhavige zaak, is aangevoerd ter onderbouwing van het standpunt dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in her hoger beroep.
De advocaat-generaal heeft – kort en zakelijk weergegeven – betoogd dat de ratio van de voorschriften, namelijk het verschaffen van duidelijkheid voor procespartijen en een efficiënte procesvoering, niet is doorkruist, omdat het slechts gaat om een geringe termijnoverschrijding. De advocaat-generaal heeft voorts medegedeeld dat hem niet bekend is wat de reden is van deze overschrijding, maar dat het naar alle waarschijnlijkheid te maken heeft gehad met de hoge werkdruk bij het openbaar ministerie.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 410, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, bepaalt dat de officier van justitie binnen veertien dagen na het instellen van hoger beroep een schriftuur, houdende grieven, moet indienen. Indien van de zijde van het openbaar ministerie een dergelijke schriftuur niet is ingediend, kan het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf, niet-ontvankelijk worden verklaard, aldus artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Die bepaling is mede van toepassing op een geval als het onderhavige, waarin de schriftuur niet tijdig is ingediend (volgens Hoge Raad 7 juli 2009, LJN BI 4078).
De officier van justitie heeft in casu op 29 januari 2013 hoger beroep ingesteld en op 5 maart 2013 is een schriftuur houdende grieven ingediend, derhalve niet binnen 14 dagen na het instellen van het appel.
De vraag die het hof moet beantwoorden is of het belang van het hoger beroep zwaarder dient te wegen dan het belang dat is gemoeid met het verbinden van niet-ontvankelijkheid in het hoger beroep aan het verzuim van het openbaar ministerie om tijdig een appelschriftuur in de dienen. In het onderhavige geval is de appelschriftuur drie weken te laat ingediend. De door de advocaat-generaal opgegeven reden biedt naar het oordeel van het hof een onvoldoende rechtvaardiging van de te late indiening. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het vonnis kort na het wijzen aan partijen is verstrekt. Gelet op deze feiten en omstandigheden, in combinatie met de eenvoud van het strafdossier en de relatief eenvoudige inhoud en strekking van de appelschriftuur, is het hof van oordeel dat het belang van het ingestelde beroep in het onderhavige geval niet prevaleert boven het belang van sanctionering van het verzuim.
Het hof zal om die reden het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaring in het ingestelde hoger beroep.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.L. Bruinsma, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. M.C.A.E. van Binnebeke, in tegenwoordigheid van mr. S.M. van Zanten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 april 2014.
[...]