Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Het oordeel van de rechtbank
Hierbij worden ingevolge artikel 6.27, van de Wet IB 2001, als scholingsuitgaven aangemerkt:
uitgavenis aan te merken.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om de aftrekbaarheid van scholingsuitgaven door een belanghebbende die in 2008 een postacademische opleiding volgde. De inspecteur van de Belastingdienst had een aanslag inkomstenbelasting opgelegd, waarbij een deel van de studiekosten, specifiek de waarde van opgenomen verlofuren, niet in aftrek werd toegelaten. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging. Het Hof Amsterdam oordeelde dat het verschil tussen het ontvangen salaris en het salaris dat de belanghebbende zou hebben ontvangen indien hij zijn verlofuren had laten uitbetalen, niet kwalificeert als scholingsuitgaven. Het Hof baseerde zich op de Wet inkomstenbelasting 2001, waarin staat dat scholingsuitgaven alleen aftrekbaar zijn als ze daadwerkelijk door de belastingplichtige zijn gedaan. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat de waarde van verlofuren pas tot het vermogen van de belastingplichtige behoort als deze verlofuren zijn omgezet in loon door daadwerkelijk te werken. Het Hof bevestigde deze conclusie en verklaarde het hoger beroep ongegrond, met de uitspraak dat de belanghebbende geen recht heeft op aftrek van de genoemde scholingsuitgaven. De kostenveroordeling werd afgewezen, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.