Uitspraak
1.[appellant sub 1] ,
[appellant sub 2],
STICHTING DE ALLIANTIE,
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door appellanten tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De appellanten, vertegenwoordigd door mr. H. Kayed, hebben op 10 februari 2014 hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 4 december 2013. De zaak is op de rol van 18 februari 2014 aangebracht, maar het griffierecht is pas op 20 maart 2014 betaald, wat te laat was. Ondanks de te late betaling vond er op 16 april 2014 een comparitie na aanbrengen plaats, maar deze leidde niet tot een minnelijke regeling. De appellanten hebben vervolgens op 27 mei 2014 geen memorie van grieven ingediend en de zaak is naar de rol van 3 juni 2014 verwezen voor verdere proceshandelingen.
De appellanten hebben een beroep gedaan op de hardheidsclausule van artikel 127a lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, stellende dat de omstandigheden rondom de ziekte van de officemanager van hun advocaat hen hebben belet om tijdig het griffierecht te betalen. Het hof overweegt echter dat de appellanten zelf verantwoordelijk zijn voor de tijdige betaling en dat de omstandigheden die zij aanvoeren niet leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. De comparitie na aanbrengen heeft, ondanks de te late betaling, doorgang gevonden, maar dit geeft appellanten geen recht op ontvankelijkheid.
Het hof oordeelt dat de appellanten niet ontvankelijk zijn in hun hoger beroep en ontslaat de geïntimeerde van de instantie. Tevens worden de appellanten veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep, die zijn begroot op € 704,- aan verschotten en € 316,- aan salaris voor de advocaat van de geïntimeerde. Dit arrest is gewezen door de meervoudige burgerlijke kamer van het Gerechtshof Amsterdam en is op 15 juli 2014 in het openbaar uitgesproken.