ECLI:NL:GHAMS:2014:2396

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 juni 2014
Publicatiedatum
25 juni 2014
Zaaknummer
200.089.090-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van leaseovereenkomsten en verjaring in effectenleasezaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heer Van Binnendijk tegen Dexia Nederland B.V. betreffende de nietigheid van leaseovereenkomsten. De echtgenote van de appellant heeft de nietigheid ingeroepen, terwijl Dexia zich beroept op verjaring. De kantonrechter had in eerste aanleg geoordeeld dat Dexia geslaagd was in het bewijs dat de echtgenote van de appellant eerder dan drie jaar voor de vernietigingsbrief op de hoogte was van de leaseovereenkomsten. Het hof heeft echter geoordeeld dat het bewijsvermoeden dat was ontleend aan een en/of-rekening, niet standhoudt. De getuigenverklaringen van de echtgenoot en zijn vrouw waren consistent en geloofwaardig, en het hof concludeert dat de echtgenote niet eerder dan drie jaar voor de vernietigingsbrief op de hoogte was van de leaseovereenkomsten. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en verklaart de leaseovereenkomsten rechtsgeldig vernietigd. Dexia wordt veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen de appellant heeft betaald onder de leaseovereenkomsten, vermeerderd met wettelijke rente. Dexia wordt ook veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.089.090/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 1111475 DX EXPL 09-714
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 24 juni 2014
inzake
[appellant],
wonend te[woonplaats],
appellant,
advocaat:
mr. J.B. Maliepaardte Bleiswijk,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat:
mr. I.M.C.A. Reinders Folmerte Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna[appellant] en Dexia genoemd.
Van Binnendijk is bij dagvaarding van 26 april 2011 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 2 februari 2011, onder bovengenoemd zaak-/rolnummer gewezen tussen hem als eiser en Dexia als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte van[appellant];
- akte van Dexia, met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de vorderingen van[appellant], zoals geformuleerd in de memorie van grieven, zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten, met nakosten.
Dexia heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten als vaststaand zal aannemen.

3.Beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) heeft dit hof op de voet van artikel 7:907, lid 1 BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in artikel 2 van de WCAM-overeenkomst.[appellant] heeft tijdig een opt-out verklaring uitgebracht, zodat de WCAM-overeenkomst hem niet bindt.
3.2.
Deze procedure ziet op de door[appellant] met Dexia gesloten leaseovereenkomsten waarvan de echtgenote van[appellant] de nietigheid heeft ingeroepen. Dexia beroept zich op verjaring van de rechtsvordering van de echtgenote van[appellant] tot vernietiging daarvan.
3.3.
De leaseovereenkomsten moeten worden aangemerkt als overeenkomsten van koop op afbetaling (huurkoop) in de zin van artikel 1:88, lid 1 aanhef en onder d BW. De echtgenote van[appellant] heeft op grond van artikel 1:89, lid 1 BW het recht de leaseovereenkomsten te vernietigen, omdat zij voor het aangaan daarvan door[appellant] geen schriftelijke toestemming heeft gegeven.
3.4.
Uit artikel 3:52, lid 1 aanhef en onder d BW in samenhang met artikel 1:89, lid 1 BW volgt dat de rechtsvordering tot vernietiging van een overeenkomst wegens het ontbreken van de krachtens artikel 1:88 BW vereiste toestemming verjaart na drie jaren gerekend vanaf het moment waarop deze bevoegdheid tot vernietiging aan de echtgenoot van wie de toestemming was vereist, ten dienste is komen te staan. Ingevolge artikel 3:52, lid 2 BW kan, na verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging een overeenkomst niet meer op dezelfde vernietigingsgrond buitengerechtelijk worden vernietigd. De verjaringstermijn gaat lopen op het tijdstip waarop de betrokken echtgenoot daadwerkelijk bekend is geworden met het bestaan van de overeenkomst. Op degene die zich op verjaring beroept, in dit geval Dexia, rust de stelplicht en bewijslast van de feiten en omstandigheden waaruit die bekendheid van de echtgenote kan worden afgeleid.
3.5.
De kantonrechter heeft ten gunste van Dexia een bewijsvermoeden ontleend aan het feit dat de betalingen op grond van de leaseovereenkomsten werden verricht vanaf een en/of-rekening.[appellant] is tot het leveren van tegenbewijs toegelaten. De kantonrechter heeft de echtelieden als getuigen gehoord en heeft vervolgens geoordeeld dat[appellant] het hiervoor bedoelde bewijsvermoeden niet heeft weerlegd. Dit leidde de kantonrechter tot het oordeel dat Dexia is geslaagd in het bewijs dat de echtgenote van[appellant] eerder dan drie jaren voor de vernietigingsbrief op de hoogte was van het bestaan van de leaseovereenkomsten. Om die reden zijn de vorderingen van[appellant] afgewezen.
3.6.
Tegen laatstgenoemde beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt[appellant] met zijn grieven op.
3.7.
Anders dan de kantonrechter is het hof van oordeel dat het bewijsvermoeden dat is ontleend aan de en/of-rekening met de door[appellant] en zijn echtgenote afgelegde getuigenverklaringen is ontzenuwd. De getuigenverklaringen zijn op relevante onderdelen met elkaar in overeenstemming en zij komen het hof niet ongeloofwaardig voor.
De getuigen hebben beiden verklaard dat er een en/of-rekening bestaat waarvan de echtgenote van[appellant] een pas heeft, dat de echtgenote een eigen rekening heeft die zij doorgaans gebruikt voor haar uitgaven, dat[appellant] de financiële aangelegenheden behartigde en dat zijn echtgenote de afschriften niet bekeek. Dat[appellant] heeft verklaard dat zijn echtgenote niet van de en/of-rekening gebruik maakte en laatstgenoemde heeft verklaard dat zij af en toe van de en/of-rekening gebruik maakte -voor het geval zij geen geld had op haar eigen rekening- maar meestal de pas niet in haar portemonnee had, maakt deze verklaringen niet ongeloofwaardig.
Ten aanzien van het moment waarop[appellant] zijn echtgenote heeft geïnformeerd over de leaseovereenkomsten verklaren zij beiden dat dat was op het moment dat het fout ging en dit ook in de media verscheen.[appellant] zelf, die volgens de beide getuigen te kampen heeft met geheugenverlies, kan zich dit moment niet precies herinneren. Zijn echtgenote verklaart dat dit in 2002 of 2003 was. Dat zij zich dit moment niet exact (of zoals de kantonrechter oordeelt “onvoldoende concreet”) kan herinneren maakt de getuigenverklaringen niet ongeloofwaardig, nu dit gebeurtenissen betreft die op het moment van de verhoren reeds acht tot negen jaar geleden hadden plaatsgevonden. De omstandigheid dat[appellant] eerder schriftelijk heeft verklaard dat hij de leaseovereenkomsten zag als een aanvulling op zijn pensioen en later als getuige heeft verklaard dat hij de leaseovereenkomsten zag als een gok, waarmee hij eventueel de hypotheek gedeeltelijk kon afbetalen teneinde de maandlasten omlaag te brengen, is, naar oordeel van het hof niet inconsistent, omdat dit in beide gevallen leidt tot een grotere bestedingsruimte. De redenering van de kantonrechter dat hiermee de reden voor het verzwijgen van de leaseovereenkomsten tegenover zijn echtgenote zou vervallen, onderschrijft het hof niet.
3.8.
Het hof acht het tegenbewijs derhalve geleverd. Voorts kan op grond van de getuigenverklaringen en de in het geding gebrachte stukken, ook in onderling verband en samenhang bezien, niet worden vastgesteld dat de echtgenote van[appellant] eerder dan drie jaren voor de vernietigingsbrief van 17 december 2004 daadwerkelijk op de hoogte was van het bestaan van de leaseovereenkomsten.
3.9
Dexia heeft in eerste aanleg en in hoger beroep ter onderbouwing van de door haar gestelde bekendheid van de echtgenote van[appellant] voor het overige gewezen op verschillende omstandigheden, maar deze argumenten betreffen vooral veronderstellingen en aannemelijkheden. Hetgeen Dexia heeft gesteld, is niet voldoende om te kunnen concluderen dat de echtgenote van[appellant] eerder dan drie jaren voor de vernietigingsbrief daadwerkelijk op de hoogte was van het bestaan van de leaseovereenkomsten. Voor bewijslevering door Dexia bestaat geen grond, nu zij niet heeft toegelicht welk bewijs zij nog zou kunnen bijbrengen en ook overigens het bewijsaanbod niet nader heeft gespecificeerd.
3.10.
De grieven 5 en 6 slagen derhalve.
3.11.
De conclusie is dat het hoger beroep succes heeft. De overige grieven en stellingen van partijen behoeven bij deze stand van zaken geen bespreking. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. De in hoger beroep ingestelde vordering van[appellant] zal worden toegewezen, als na te melden. Dexia zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de door partijen gesloten leaseovereenkomsten genaamd “Winstverdriedubbelaar”, “Legio GarantPlan”, “Winstver10dubbelaar” en “Beleggen met Bonus” met contractnummers 74486714, 50680103, 76003481 en 90181148 rechtsgeldig op grond van artikel 1:88 en 1:89 BW zijn vernietigd en veroordeelt Dexia aan[appellant] te voldoen al hetgeen door[appellant] aan Dexia op grond van deze leaseovereenkomsten is voldaan, te verminderen met hetgeen[appellant] op grond van de leaseovereenkomsten van Dexia heeft ontvangen en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 mei 2005 tot de dag van algehele betaling door Dexia;
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van[appellant] begroot op € 195,98 aan verschotten en € 1.500,00 voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 381,81 aan verschotten en € 894,00 voor salaris en op € 131,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,00 voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. R. H. de Bock, M.M.M. Tillema en J.W.M. Tromp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2014.