ECLI:NL:GHAMS:2014:1588
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Naheffing motorrijtuigenbelasting tijdens schorsing en de rechtsgeldigheid van artikel 35 Wet MRB
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting (MRB) die aan belanghebbende was opgelegd. De naheffingsaanslag van € 682 en een boete van € 682 waren opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst, omdat belanghebbende gebruik had gemaakt van de weg met een motorrijtuig dat tijdens de schorsing geregistreerd stond. Belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. J. Ruijs, had eerder bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, maar dit bezwaar was door de inspecteur afgewezen. De rechtbank Noord-Holland had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Het Hof heeft de feiten vastgesteld, waaronder dat belanghebbende van 21 november 2011 tot en met 20 maart 2013 houder was van een personenauto die geschorst was. Op 17 augustus 2012 werd geconstateerd dat met deze auto gebruik van de weg werd gemaakt. Het geschil in hoger beroep draaide om de vraag of de naheffingsaanslag en de boete terecht waren opgelegd, waarbij belanghebbende aanvoerde dat artikel 35 van de Wet MRB in strijd was met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, omdat er geen tegenbewijsregeling was.
Het Hof oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Het artikel 35 van de Wet MRB was voldoende toegankelijk en voorzienbaar, en de regeling was niet in strijd met het EVRM. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de belastingheffing een regulering van eigendom was en dat de inbreuk op het ongestoorde genot van eigendom gerechtvaardigd was. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De kostenveroordeling werd afgewezen, en belanghebbende werd gewezen op de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.