ECLI:NL:GHAMS:2014:151

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2014
Publicatiedatum
30 januari 2014
Zaaknummer
200.128.216-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid assurantietussenpersoon voor late betaling van verzekeringsuitkeringen

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de assurantietussenpersoon AFAB voor de late betaling van verzekeringsuitkeringen door Aegon aan de appellant, die schade heeft geleden door een brand in zijn woning/bedrijfsruimte. De appellant, vertegenwoordigd door mr. R.H. Kuiper, heeft in hoger beroep de beslissing van de rechtbank Noord-Holland aangevochten, waarin zijn vordering was afgewezen. De appellant stelt dat AFAB tekort is geschoten in haar zorgplicht, wat heeft geleid tot de late uitbetaling van de verzekeringspenningen. De feiten zijn als volgt: de appellant heeft AFAB ingeschakeld voor de afwikkeling van de schade na de brand op 11 januari 2003. AFAB heeft een bedrag van € 1.750,00 gedeclareerd voor haar werkzaamheden, dat door de appellant is voldaan. In 2007 werd ontdekt dat Aegon geen uitkering had gedaan voor waterschade en huurderving, wat uiteindelijk in 2008 alsnog is vergoed, maar zonder wettelijke rente. De appellant vordert nu een bedrag van € 12.565,04, dat hij stelt te hebben betaald aan rente op een krediet, als gevolg van de late uitbetaling door Aegon.

De rechtbank heeft geoordeeld dat AFAB niet tekort is geschoten in haar zorgplicht, maar de appellant is het daar niet mee eens en heeft grieven ingediend. Het hof heeft behoefte aan nadere inlichtingen van AFAB over de communicatie met de appellant en de status van de schadevaststelling. Het hof heeft de zaak verwezen naar de rolzitting van 25 februari 2014 voor verdere behandeling. De beslissing van het hof is op 28 januari 2014 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.128.216/01
zaak- / rolnummer rechtbank: 571482 / CV EXPL 12-11326
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 januari 2014
inzake
[APPELLANT],
handelende onder de naam ’[X],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. R.H. Kuiper, te Zoetermeer,
tegen:

1.de vennootschap onder firma A.F.A.B. VERZEKERINGEN V.O.F.,

gevestigd te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer,
2.
[GEÏNTIMEERDE SUB 1],
wonende te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer,
3.
[GEÏNTIMEERDE SUB 2],
wonende te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer,
geïntimeerden,
advocaat: mr. G. Kalsbeek, te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant], AFAB, [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] genoemd. Geïntimeerden worden gezamenlijk met AFAB c.s. aangeduid.
[appellant] is bij dagvaarding van 19 april 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, sectie kanton, locatie Haarlem (hierna: de kantonrechter), van 24 januari 2013, gewezen tussen hem als eiser en AFAB c.s. als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven tevens vermeerdering van eis, met producties;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – AFAB c.s. zal veroordelen tot betaling van € 12.565,04, vermeerderd met wettelijke rente, met beslissing over de proceskosten.
AFAB c.s. hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad en vermeerderd met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder het kopje “De feiten” de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en staan daarmee voor het hof vast.
2.2
Het gaat in deze zaak om het volgende. AFAB is de assurantietussenpersoon van [appellant]. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] zijn de vennoten van AFAB.
Tot de verzekeringsportefeuille behoren een opstalverzekering bij Aegon Schadeverzekeringen N.V. en een inventaris/goederen-verzekering bij Goudse Schadeverzekeringen N.V. Op 11 januari 2003 is brand ontstaan in de woning/bedrijfsruimte van [appellant]. AFAB heeft [appellant] bijgestaan bij de afwikkeling van de brandschade. Voor die werkzaamheden in de periode 11 januari 2003 tot 8 juli 2003 heeft AFAB aan [appellant] een bedrag van € 1.750,00 gedeclareerd. Deze declaratie is door [appellant] voldaan.
2.3
In 2007 is ontdekt dat ter zake van de getaxeerde waterschade en huurderving geen uitkering door Aegon is gedaan. Aegon heeft dat vervolgens alsnog gedaan. Op 22 juli 2008 is met betrekking tot de huurderving € 24.450,00 aan [appellant] betaald en op 7 november 2008 is € 2.225,00 uitgekeerd als de getaxeerde waterschade. Aegon heeft over deze bedragen geen wettelijke rente aan [appellant] vergoed. Aegon heeft in verband daarmee gesteld dat [appellant] bij haar niet eerder aanspraak op betaling van deze bedragen heeft gemaakt en dat Aegon niet in gebreke is gesteld.

3.Beoordeling

3.1
De vordering van [appellant] in deze procedure is gebaseerd op de stelling dat AFAB als assurantietussenpersoon jegens hem is tekortgeschoten en aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan als gevolg van de hiervoor genoemde late uitbetaling door Aegon. De schade die [appellant] in eerste aanleg vorderde, betrof de wettelijke rente over de te laat betaalde bedragen vanaf de schadedatum (11 januari 2003) tot en met de hiervoor genoemde data waarop de verzekeringsuitkeringen door Aegon hebben plaatsgevonden, dat is in hoofdsom € 8.369,37. In hoger beroep heeft [appellant] zijn eis gewijzigd. Hij berekent zijn schade in hoger beroep niet aan de hand van de wettelijke rente, maar op basis van de rente die hij stelt te hebben betaald op grond van een door hem gesloten krediet in rekening-courant. Over de periode van 1 september 2003 tot en met de genoemde data waarop Aegon de bedragen heeft uitgekeerd, vordert [appellant] aldus een bedrag in hoofdsom van € 12.565,04.
3.2
De kantonrechter is tot het oordeel gekomen dat van een schending door AFAB van de op haar rustende zorgplicht niet is gebleken. De vordering van [appellant] is afgewezen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grief op.
3.3
In de akte van taxatie van 28 april 2003 staat vermeld dat de schade als gevolg van de brand is vastgesteld op € 124.040,00 inclusief btw, waarvan € 97.365,00 aan opstalschade, € 2.225,00 aan waterschade en € 24.450,00 aan huurderving. Onbestreden is dat deze akte van taxatie aan Aegon is verstrekt. De getaxeerde opstalschade (€ 97.365,00) is door Aegon op 22 augustus 2003 uitbetaald aan [appellant]. Het geschil ziet, als gezegd, op de vraag of het later uitbetalen van de twee andere genoemde bedragen het gevolg is van een toerekenbare tekortkoming van AFAB en of zij uit hoofde daarvan jegens [appellant] schadeplichtig is.
3.4
Het hof heeft behoefte aan nadere inlichtingen van de zijde van AFAB c.s. In de akte van taxatie van 28 april 2003 is een P.M.-post opgenomen ten aanzien van de “huishoudelijke inboedel”. Ook is in de akte van taxatie vermeld dat ten aanzien van de huurdervingskosten nog geen rekening is gehouden met een eventuele verrekening met de ontstane bedrijfsschade en/of gemaakte extra kosten in het kader van de huishoudelijke inboedel. De akte van taxatie van 28 april 2003 lijkt aldus nog geen definitieve schadevaststelling in te houden. AFAB dient mede in verband hiermee uit te leggen waarom, naar zij stelt, zij omstreeks begin juli 2003 ervan is uitgegaan dat haar werkzaamheden ten einde waren gekomen. AFAB stelt immers dat zij op 8 juli 2003 haar werkzaamheden aan [appellant] heeft gedeclareerd en dat uit de declaratie blijkt dat haar werkzaamheden op dat moment ten einde waren gekomen (memorie van antwoord onder 4.11).
3.5
Verder stelt AFAB dat in oktober 2003 – dat is dus na de uitbetaling door Aegon van de getaxeerde opstalschade – een laatste gesprek tussen [appellant] en de expert van Troostwijk heeft plaatsgevonden. AFAB stelt dat zij (toen) ervan uit ging “dat de schade niet lang daarna definitief kon en zou worden afgewikkeld” (memorie van antwoord onder 2.4). AFAB dient nader toe te lichten waarom nog een gesprek tussen [appellant] en de expert nodig was en waar dat gesprek over ging, mede in het licht van de inhoud van de akte van taxatie van 28 april 2003 en de hiervoor genoemde stelling van AFAB dat zij op 8 juli 2003 haar werkzaamheden als beëindigd beschouwde. Ter onderbouwing van haar stellingen voert AFAB in dit verband aan dat de expert alle benodigde informatie aan Aegon had toegezonden, zodat Aegon kon uitkeren. AFAB ging er daarom vanuit en mocht ook ervan uitgaan dat Aegon tot uitkering zou overgaan (memorie van antwoord onder 2.4). AFAB dient nader toe te lichten welke (aanvullende) informatie door de expert (kennelijk) in oktober 2003 aan Aegon is verstrekt, waarop dat vertrouwen van AFAB is gebaseerd.
3.6
Kern van het verweer van AFAB c.s. is dat [appellant] zelf had dienen te controleren of hij de hem toekomende bedragen wel had ontvangen. Dat veronderstelt evenwel dat [appellant] wist en begreep welke concrete bedragen hij zou ontvangen. Voorshands is het hof van oordeel dat dit verweer van AFAB c.s. alleen kan slagen als kan worden vastgesteld dat AFAB, als de met de schadeafwikkeling belaste assurantietussenpersoon, voldoende duidelijk [appellant] daarover heeft geïnformeerd. AFAB dient nader toe te lichten wanneer en hoe zij dat heeft gedaan. Voor het geval AFAB [appellant] aan de hand van de akte van taxatie van 28 april 2003 over de hem toekomende bedragen in kennis heeft gesteld, dient AFAB in ieder geval concreet uit te leggen of en hoe zij [appellant] heeft geïnformeerd over:
- de betekenis van de passage in de akte van taxatie van 28 april 2003 inhoudende dat in de getaxeerde bedragen een totaalbedrag van € 42.274,-- inclusief btw is begrepen dat middels akten van cessie rechtstreeks aan verzekeraars zal worden gefactureerd;
- de status en betekenis van de P.M.-post ter zake van de “huishoudelijke inboedel”; en
- de betekenis van de passage over een eventuele verrekening van de huurdervingskosten.
3.7
Het hof zal AFAB c.s. in de gelegenheid stellen een akte te nemen tot het hiervoor in 3.4 tot en met 3.6 weergegeven doel. [appellant] kan vervolgens daarop bij antwoordakte reageren.
3.8
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rolzitting van 25 februari 2014 tot het hiervoor in r.o. 3.7 genoemde doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M.M. Tillema, J.W. Hoekzema en H.O. Kerkmeester en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op dinsdag 28 januari 2014.