3.3.De toepasselijke wet- en regelgeving
Artikel 2, lid 1, tweede streepje, en artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1484/95 (tekst geldend in 2005 en 2006):
“Artikel 2
1. De in artikel 5, lid 3, tweede alinea, van de Verordeningen (EEG) nr. 2771/75 en (EEG) nr. 2777/75 en in artikel 3, lid 3, tweede alinea, van Verordening(EEG) nr. 2783/75 bedoelde representatieve prijzen worden regelmatig berekend op basis van:
(…)
- de cif-invoerprijzen; in de zin van deze verordening zijn de elementen van de cif-invoerprijs: a) de fob-prijs in het land van oorsprongen b) de reële kosten van vervoer en verzekeringen tot op de plaats van binnenkomst in het douanegebied van de Gemeenschap.
1. Het aanvullende invoerrecht wordt op basis van de cif-invoerprijs van de betrokken partij vastgesteld, overeenkomstig artikel 4.
2. Wanneer de cif-invoerprijs per 100 kg van een bepaalde partij hoger is dan de in artikel 2, lid 1, bedoelde representatieve prijs, dient de importeur de bevoegde instanties van de lidstaten van invoer ten minste de volgende bewijsstukken over te leggen:
- het koopcontract of een ander gelijkwaardig bewijsstuk,
- de verzekeringspolis,
- de factuur,
- het certificaat van oorsprong(in voorkomend geval),
- de vervoerovereenkomst,
- en, bij vervoer over zee, het cognossement.
3. In het in lid 2 bedoelde geval moet de importeur de in artikel 248,lid 1, van Verordening(EEG) nr. 2454/93 van de Commissie (1) bedoelde zekerheid stellen, die gelijk is aan het bedrag aan aanvullende invoerrechten dat hij zou hebben betaald indien deze berekend waren op basis van de toepasselijke representatieve prijs voor het betrokken product, zoals aangegeven in bijlage I.
4. De importeur moet binnen een maand, te rekenen vanaf de datum waarop de betrokken producten zijn verkocht, en uiterlijk binnen zes maanden te rekenen vanaf de datum waarop de aangifte voor het vrije verkeer is aanvaard, bewijzen dat de partij is afgezet tegen zodanige condities dat de opgegeven prijs als bedoeld in lid 2 juist is. Bij niet inachtneming van een van bovengenoemde termijnen wordt de zekerheid verbeurd. Op een naar behoren gemotiveerd verzoek van de importeur kan de bevoegde autoriteit echter de termijn van zes maanden met ten hoogste drie maanden verlengen. De zekerheid wordt vrijgegeven voor zover de bewijzen met betrekking tot de afzetcondities ten genoegen van de douaneautoriteiten zijn geleverd. Is dat niet het geval, dan wordt de zekerheid verbeurd bij wijze van Betaling van de aanvullende invoerrechten.
5. Indien de bevoegde autoriteiten naar aanleiding van een verificatie constateren dat de in dit artikel vastgestelde afzetcondities voor de betrokken partij niet in acht zijn genomen, innen zij de verschuldigde rechten overeenkomstig het bepaalde in artikel 220 van Verordening (EEG) nr. 2913/92. Om te bepalen welk bedrag aan rechten moet worden geïnd, wordt rekening gehouden met een rente die loopt vanaf de datum waarop de goederen in het vrije verkeer zijn gebracht, tot en met de datum van de inning. De toe te passen rentevoet is die welke volgens het nationale recht voor terugvordering geldt.”
Artikel 201, lid 3, van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW):
“3. Schuldenaar is de aangever. In geval van indirecte vertegenwoordiging is de persoon voor wiens rekening de douaneaangifte wordt gedaan, eveneens schuldenaar.
Wanneer een douaneaangifte voor een van de in lid 1 bedoelde regelingen is opgesteld op basis van gegevens die ertoe leiden dat de wettelijk verschuldigde rechten geheel of gedeeltelijk niet worden geheven, kunnen de personen die deze voor de opstelling van de aangifte benodigde gegevens hebben verstrekt, terwijl zij wisten of redelijkerwijze hadden moeten weten dat die gegevens verkeerd waren, overeenkomstig de geldende nationale bepalingen eveneens als schuldenaar worden beschouwd.”
Artikel 221, leden 3 en 4, van het CDW:
“3. De mededeling aan de schuldenaar moet plaatsvinden binnen drie jaar nadat de douaneschuld is ontstaan. Deze termijn wordt geschorst door het instellen van een beroep in de zin van artikel 243 voor de duur van de procedure van beroep.
4. Wanneer de douaneschuld is ontstaan ingevolge een handeling die op het tijdstip dat zij werd verricht strafrechtelijk vervolgbaar was, mag de mededeling van de wettelijk verschuldigde bedragen, overeenkomstig de in de geldende bepalingen daartoe gestelde voorwaarden, nog na het verstrijken van de in lid 3 bedoelde termijn aan de schuldenaar worden gedaan.”
De preambule en artikel 2, lid 1, letter b, en artikel 5, leden 1 en 2, van de Overeenkomst voor samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, ter bestrijding van fraude en andere illegale activiteiten die hun financiële belangen schaden voor zover van belang:
“Geleid door de wens fraude en andere illegale activiteiten die de financiële belangen van de overeenkomstsluitende partijen schaden doeltreffend te bestrijden,
Gelet op de noodzaak om de administratieve bijstand op deze gebieden te versterken,
Ervan overtuigd dat wederzijdse rechtshulp, met inbegrip van huiszoekingen en inbeslagneming van voorwerpen, moet worden verstrekt – ook voor alle gevallen van smokkel en ontduiking van indirecte belastingen, met name de belasting over de toegevoegde waarde, douanerechten en accijnzen,
(…)
Artikel 1. Voorwerp
Voorwerp van deze overeenkomst is de uitbreiding van de administratieve bijstand en de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, ter bestrijding van de in Artikel 2 vermelde illegale activiteiten.
1. Deze overeenkomst is van toepassing op de volgende gebieden:
a. het administratief en strafrechtelijk voorkomen, opsporen, onderzoeken, vervolgen en bestraffen van fraude en andere illegale activiteiten die de financiële belangen van de overeenkomstsluitende partijen schaden, met betrekking tot:
– goederenhandel die in strijd is met de douane- en landbouwwetgeving;
– handel die in strijd is met de belastingwetgeving op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde, bijzondere verbruiksbelastingen en accijnzen;
– het ontvangen of achterhouden van middelen – met inbegrip van het gebruik van deze middelen voor andere doelen dan die waarvoor zij oorspronkelijk zijn toegekend – afkomstig van de begroting van de overeenkomstsluitende partijen of van de door of voor hen beheerde begrotingen, zoals subsidies en restituties;
– procedures voor de gunning van opdrachten door de overeenkomstsluitende partijen;
b. inbeslagneming en terugvordering van verschuldigde of ten onrechte ontvangen bedragen die voortvloeien uit de onder a) vermelde illegale activiteiten.
(…)
Artikel 5. Het verstrekken van inlichtingen en bewijsmateriaal
1. De in enigerlei vorm uit hoofde van deze overeenkomst verstrekte of verkregen inlichtingen en bewijzen vallen onder de geheimhoudingsplicht en genieten de bescherming die geldt voor soortgelijke gegevens krachtens de nationale wetgeving van de ontvangende overeenkomstsluitende partij en krachtens de overeenkomstige bepalingen die van toepassing zijn op de communautaire instellingen.
Deze inlichtingen en bewijzen mogen niet worden meegedeeld aan andere personen dan degenen die er ambtshalve kennis van moeten nemen in de communautaire instellingen, de lidstaten of de Zwitserse Bondsstaat, en mogen niet worden gebruikt voor andere doeleinden dan die welke onder de werkingssfeer van deze overeenkomst vallen.
2. De door de verzoekende overeenkomstsluitende partij krachtens deze overeenkomst verkregen inlichtingen en bewijzen mogen aan elke overeenkomstsluitende partij worden doorgegeven indien laatstbedoelde overeenkomstsluitende partij een onderzoek verricht waarvoor samenwerking niet is uitgesloten of indien er concrete aanwijzingen zijn dat deze overeenkomstsluitende partij een dergelijk onderzoek nuttig zou kunnen verrichten Deze doorgifte mag alleen voor de doeleinden worden gebruikt die in deze overeenkomst zijn gespecificeerd.”