In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin de rechtbank heeft geoordeeld over de vergoeding van immateriële schade als gevolg van overschrijding van de redelijke termijn in belastingprocedures. De rechtbank had eerder in vier beroepsprocedures van belanghebbende, die gericht waren tegen uitspraken op bezwaar van de inspecteur, geoordeeld dat de redelijke termijn van twee jaar geldt vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift tot aan de uitspraak in de hoofdzaak. De rechtbank heeft de inspecteur en de Staat veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan belanghebbende, maar het bedrag en de proceskostenvergoeding zijn in geschil. Het Hof heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Het Hof heeft de hoogte van de schadevergoeding bevestigd, maar heeft de proceskostenvergoeding van de rechtbank vernietigd, omdat deze niet correct was vastgesteld. Het Hof heeft de Staat en de inspecteur veroordeeld tot betaling van de proceskosten van belanghebbende, die in totaal € 1.888 bedragen. De uitspraak van het Hof is gedaan op 31 oktober 2013 en is openbaar uitgesproken.