In de onder 1.2 vermelde brief van de inspecteur van 26 maart 2013 is onder meer volgende opgenomen:
Ten aanzien van de belanghebbende zijn twee pagina’s ontvangen waarop door hem aangehouden rekeningen vermeld staan.
Bekend is dat hij op 31 januari1994 onder rekeningnummer [rekeningnummer] tenminste twee (sub)rekeningen aanhield in verschillende valuta: een vue-rekening in Nederlandse guldens (saldo f 52,19) en een termijndeposito in Amerikaanse dollars (saldo $ 71.389,46). Het minimaal door de belanghebbende aangehouden saldo op 31 januari1994 bedraagt f 139.194.
Zeker is dat de belanghebbende op 31 januari1994 beschikt over tenminste één termijndeposito. Een termijndeposito wijst er op dat een rekeninghouder voor een langere periode geld tegen een bepaald rendement wil wegzetten.
Over de looptijd van de rekening zijn geen verifieerbare gegevens bekend. (...).
Op 31 januari 1994 is het bekende saldo f 139.194. In dit verband wijs ik er nog een keer op, dat het via het fiche bekende saldo het minimum bedraagt. Van de belanghebbende is bekend, dat de door hem aangehouden vue-rekening in andere valuta luidt dan de bekende achterliggende spaarrekening. Deze combinatie levert in het kader van het boetebewijs een zeer sterke aanwijzing op, dat er nog meer achterliggende spaarrekeningen zijn (en dus ook een hoger saldo dan bekend is via het microfiche).
De belanghebbende heeft in reactie op de vragenbrief in eerste instantie verklaard, dat hij een rekening bij KBL heeft en dat deze in 1993 geopend zou zijn. Vervolgvragen heeft hij echter niet meer willen beantwoorden (...).
De rekening bestond dus in ieder geval al in 1993, maar mogelijk al eerder. Dat de rekening al voor 1 januari 1994 bestond wordt ook bevestigd door het gebroken saldo op de termijnrekening: het gebroken saldo duidt op een rentebijschrijving. Dat betekent dat deze achterliggende rekening al langer dan een maand en dus voor 1 januari1994 bestond. (...).
Gelet op de omvang van het minimaal aanwezige (het bekende) saldo op 31 januari1994 en hetgeen bekend is omtrent de inkomens- en vermogenspositie van de belanghebbende kan dit saldo ook niet in 1993 geheel of grotendeels zijn opgebouwd. Er is geen binnenlands vermogen bekend waaruit dit saldo in 1993 of 1994 afkomstig kan zijn. De belanghebbende heeft in de jaren voor 31 januari1994 een bruto-inkomen van ongeveer f 63.000. Daaruit kan niet in 1993 tenminste f 139.000 zijn gespaard. Evenmin kan een dergelijk bedrag vanuit dit inkomen zijn gespaard in de jaren 1990-1992. Zonder nadere verklaring van de belanghebbende betekent dit, dat het vermogen in de periode daarvoor reeds aanwezig was in het buitenland.
Het minimaal aanwezige saldo is te groot om in korte tijd na 31januari1994 consumptief te zijn besteed. Overigens: consumptief besteden is niet logisch voor in het buitenland gehouden gelden. Die zijn in het algemeen bedoeld als appeltje voor de dorst.” Dit wordt ook bevestigd door de aard van de rekening (minimaal één termijndeposito). Een dergelijke spaarvorm wijst er op, dat het gaat om gelden die niet bedoeld zijn om consumptief te worden besteed of kortstondig te worden aangehouden, maar gedurende een langere periode. Ook het gebroken saldo van het termijndeposito wijst er op, dat er sprake is van herbelegging en dus langer aanhouden. (...).
Er zijn ook verder geen gegevens waaruit blijkt dat het bij KBL aangehouden saldo na 31 januari 1994 op enigerlei wijze zou zijn overgebracht naar of besteed in Nederland.
De vermogensbestanddelen zijn dan ook in de periode na 31januari1994 in het buitenland aangehouden.
Zoals hiervoor al naar aanleiding van de verduidelijking in HR 25-11-2011 UN BU5687 opgemerkt, kan in aanvulling op het vorenstaande ook gewezen worden op hetgeen uit de van de meewerkers verkregen gegevens omtrent de periode gedurende welke de rekening is aangehouden kan worden afgeleid.
In het verweerschrift (onderdeel schatting) zijn de percentages opgenomen, waaruit blijkt hoeveel van de meewerkers die in 1994 een rekening hadden ook in de periode 1990-2000 al c.q. nog een rekening had. Ik ben van mening dat, voor de jaren waarin dit percentage boven de 50% ligt, dit gegeven voor beboetingsdoeleinden als aanvullend bewijs kan dienen.
Gelet op hetgeen ik hiervoor heb aangevoerd ben ik van mening, dat ik voor beboetingsdoeleinden bewezen heb dat de belanghebbende gedurende de gehele in geschil zijnde periode de rekening c.q. de gelden in het buitenland heeft aangehouden.
Op het aangehouden saldo is rendement behaald (er is immers ingelegd op een termijndeposito). Voor het bewijs voor beboetingsdoeleinden negeer ik dat dit rendement waarschijnlijk bij het hoofdsaldo is gevoegd en zelf ook weer rentedragend is geworden (het bekende saldo op het termijndeposito wijst op herbelegging van het rendement); dit weegt dan op tegen een eventuele kleine consumptieve opname. Voor beboetingsdoeleinden moet dan over de hele periode, waarvoor het bewijs van het bestaan van de rekening is geleverd, ervan worden uitgegaan dat minimaal het via het fiche bekende saldo in het buitenland is aangehouden.
Ik ben dan ook van mening dat voor de gehele in geschil zijnde periode uitgegaan moet worden van een aanwezig saldo van tenminste f 139.194.
In de jaren tot en met VB 1996 heeft de belanghebbende geen eigen woning of schulden. In deze periode is hij nog ongehuwd (huwelijk in 1997). Dat betekent dat in deze periode voor hem de belastingvrije som voor ongehuwden geldt. Het door hem aangehouden saldo bij KBL is in al deze jaren (VB 1991, VB 1993-VB 1996) hoger dan de voor hem geldende belastingvrije som; er is dan ook daadwerkelijk belasting verschuldigd over (een deel van) het bij KBL aangehouden tegoed. Voor deze jaren is er daarom sprake van niet verantwoord vermogen, waarover daadwerkelijk vermogensbelasting is verschuldigd. Vanaf VB 1997 verandert dit, omdat de belanghebbende dan een eigen woning koopt, waarbij de hypotheekschuld (gewaardeerd op 100%) de waarde van de woning (gewaardeerd op 60%) overstijgt, terwijl de bekende binnenlandse saldi niet groter zijn dan dit verschil. Bovendien huwt de belanghebbende in 1997, waardoor vanaf VB 1998 een hogere belastingvrije som in aanmerking moet worden genomen. Voor deze jaren (VB 1997-2000) kan ik het voor beboetingsdoeleinden vereiste bewijs niet leveren.