ECLI:NL:GHAMS:2011:BT8453

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.047.650-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de uitbetaling van depot door notaris onder bedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 mei 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellante] en de naamloze vennootschap Actus Notarissen N.V. [appellante] had hoger beroep ingesteld tegen vonnissen van de rechtbank Amsterdam van 25 februari en 5 augustus 2009. De zaak betreft de uitbetaling van een depot door de notaris aan [C.], de ex-echtgenoot van [appellante], na een echtscheiding. De notaris had de uitbetaling gedaan op basis van een telefonische bevestiging van [appellante], die onder druk en bedreiging met een vuurwapen had verklaard dat de handtekeningen op de machtiging authentiek waren. Het hof oordeelde dat de notaris niet onzorgvuldig had gehandeld, omdat hij de opdracht pas had uitgevoerd na bevestiging van [appellante]. Het hof verwierp de grieven van [appellante] en verklaarde haar niet ontvankelijk in het hoger beroep tegen het tussenvonnis van 25 februari 2009. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de notaris aan zijn zorgplicht had voldaan en dat er geen reden was voor verder onderzoek naar de omstandigheden waaronder de telefonische verklaring was afgelegd. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde [appellante] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[APPELLANTE],
wonende te [woonplaats],
APPELLANTE,
advocaat: mr. W.J.L. Zwaan te Utrecht,
t e g e n
de naamloze vennootschap ACTUS NOTARISSEN N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. C.E.A. Daemen te Amsterdam.
Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [appellante] en Actus, of ook wel ‘de notaris’ genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 28 oktober 2009 bij het hof in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank te Amsterdam van 25 februari en 5 augustus 2009, onder zaak/rolnummer 411243/HA ZA 08-3026 gewezen tussen [appellante] als eiseres en Actus als gedaagde.
[appellante] heeft bij memorie tegen genoemde vonnissen zes grieven aangevoerd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, de vonnissen van de rechtbank zal vernietigen, de vorderingen van [appellante] alsnog zal toewijzen en Actus zal veroordelen in de kosten van beide instanties, te vermeerderen met rente en kosten.
Bij memorie van antwoord heeft Actus de grieven van [appellante] bestreden, producties in het geding gebracht, bewijs aangeboden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het hoger beroep.
Vervolgens hebben [appellante] en Actus de stukken van het geding in beide instanties aan het hof overgelegd voor het wijzen van arrest.
2. Grieven
Voor de grieven verwijst het hof naar de desbetreffende memorie.
3. Ontvankelijkheid
[appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen het tussenvonnis van de rechtbank van 25 februari 2009, maar zij heeft tegen dit vonnis geen grieven geformuleerd. [appellante] zal derhalve niet ontvankelijk worden verklaard in haar beroep tegen het vonnis van de rechtbank van 25 februari 2009.
4. Feiten
De rechtbank heeft onder 2.1 tot en met 2.9 van het bestreden vonnis van 5 augustus 2009 een aantal feiten vastgesteld. Tegen die vaststelling van feiten is geen grief gericht, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan. Het hof stelt daarnaast enkele feiten vast die enerzijds gemotiveerd zijn gesteld en anderzijds niet, of onvoldoende gemotiveerd, zijn weersproken.
5. De beoordeling
5.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
5.2. [appellante] is getrouwd geweest met [C.]. Beiden zijn van Russische afkomst. In het kader van de afwikkeling van hun echtscheiding heeft [C.] [appellante] gemachtigd om de verkoop van de voormalige echtelijke woning ter hand te nemen. Nadat deze woning middels tussenkomst van een aan Actus gelieerde notaris aan een derde is verkocht en geleverd, is de overwaarde van de woning, die na aftrek van kosten en dergelijke een bedrag beliep van € 332.952,42, bij Actus in depot gestort omdat [appellante] en [C.] van mening verschilden over de wijze waarop de verdeling daarvan zou moeten plaatsvinden. De notaris kon slechts tot uitkering daarvan overgaan indien beide partijen daarmee zouden instemmen.
5.3. Op enig moment heeft de notaris [C.], naar aanleiding van een hem daarover door [C.] gestelde vraag, uitgelegd dat de notaris buiten aanwezigheid van [appellante] tot uitkering van het depot zou kunnen overgaan op basis van een daartoe strekkende schriftelijke machtiging van [appellante].
5.4. Op 15 augustus 2006 heeft [C.] zich tot de notaris gewend met een document waarin onder meer het volgende was opgenomen:
“1. [C.] (…),
hierna te noemen: “partij 1”
2. [appellante] (…)(paspoort nummer [nummer])
hierna te noemen: “partij 2”,
komen overeen:
dat een bedrag driehondertweeendertigduzend negenhondertweeenvijftig euro en tweeënveertig eurocent (332.952,42 euro) willen vrijwillig verdelen
Partij 1: eenhonderdtweeentachtigduizend euro en tweeenveertig eurocent (182.000,42 euro).
Partij 2: eenhonderdvijftigduizend negenhonderdtweeenvijftig euro (150.952,00 euro).
Elke partij geeft eigen schriftelijke betaling opdracht met alle gegevens.
(…)”
5.5. Rechts onderaan dit document stond, boven de getypte naam van [appellante], een handtekening.
5.6. Het paspoort van [appellante] met nummer [nummer] was in juni 2006 verlopen. Aan [appellante] was een nieuw paspoort uitgegeven met nummer [nummer]. In de makelaarsstukken terzake van de verkoop van de voormalige echtelijke woning stond het oude paspoortnummer en in de verkoopakte stond het nieuwe nummer vermeld.
5.7. Omdat de handtekening van [appellante] op het door [C.] overgelegde document afweek van haar handtekening in het nieuwe paspoort, heeft de notaris aanvankelijk – op die grond – geweigerd tot uitbetaling van enig bedrag uit het depot aan [C.] over te gaan.
5.8. [C.] heeft zich vervolgens op diezelfde dag opnieuw bij de notaris vervoegd, waarbij hij hetzelfde document opnieuw heeft overgelegd, deze maal tevens voorzien van een handtekening die overeenkwam met de handtekening van [appellante] in haar nieuwe paspoort en de toevoeging van de datum (‘15.08.2006’). Naar aanleiding hiervan heeft de notaris telefonisch contact met [appellante] gezocht. [appellante] beantwoordde de telefoon niet, maar heeft later die dag de notaris teruggebeld. Daarbij heeft zij verklaard dat de handtekeningen door haar waren gezet en dat tot betaling van het (volgens de machtiging) aan [C.] toekomende deel van het in depot gestelde bedrag kon worden overgegaan. De notaris heeft daaraan vervolgens uitvoerig gegeven door dit bedrag, deels naar een rekening van [C.] zelf en deels naar een rekening van een vriendin van [C.] bij een bank in Letland, over te boeken.
5.9. Achteraf is gebleken dat [appellante] haar handtekeningen en haar telefonische verklaring onder druk – te weten onder bedreiging met een vuurwapen – heeft afgelegd. Deze bedreiging vond plaats door twee daarvoor door [C.] ingeschakelde personen. Zij was door deze personen onder leiding en in aanwezigheid van [C.] gegijzeld en een etmaal in een kelder vastgehouden. Zowel [C.] als de twee andere mannen zijn hiervoor door de strafrechter veroordeeld.
5.10. [appellante] stelt dat de notaris op grond van alle omstandigheden van het geval – meer in het bijzonder diens wetenschap omtrent de onduidelijkheid over de verdeling, het onjuiste paspoortnummer en de vragen rondom de echtheid van de eerste handtekening onder het document waarmee [C.] zich tot de notaris had gewend – niet, althans niet zonder nader onderzoek tot uitbetaling van de gelden aan [C.] had mogen overgaan. In eerste aanleg heeft zij gevorderd dat de rechtbank op die grond voor recht zal verklaren dat de notaris door tot uitbetaling aan [C.] over te gaan jegens haar een beroepsfout heeft begaan en de notaris zal veroordelen om de dientengevolge door haar geleden schade, op te maken bij staat, aan haar te vergoeden.
5.11. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellante] afgewezen omdat – samengevat – de notaris op het moment dat tot uitbetaling aan [C.] is overgegaan al datgene had gedaan wat redelijkerwijs mogelijk was om zich van de juistheid van de hem verstrekte opdracht te vergewissen. Volgens de rechtbank behoefde de notaris niet beducht te zijn op de aanwezigheid van omstandigheden waaraan [appellante] in het onderhavige geval heeft blootgestaan en zijn vragen en onduidelijkheden die naar aanleiding van de door [appellante] gestelde omstandigheden zijn gerezen, door de notaris (voldoende) adequaat onderzocht, terwijl ook de verdeling van de gelden niet zodanig onevenwichtig was dat dit de notaris tot (meer) nader onderzoek had moeten bewegen.
5.12. De grieven van [appellante] richten zich, zowel afzonderlijk als gezamenlijk, tegen – samengevat - het oordeel van de rechtbank dat de notaris jegens [appellante] aan zijn zorgplicht heeft voldaan. Het hof ziet aanleiding deze grieven gezamenlijk te bespreken.
5.13. Het hof maakt de overwegingen van de rechtbank zoals deze zijn neergelegd in r.o. 4.1 en 4.2 van het door [appellante] bestreden vonnis van 5 augustus 2009 tot de zijne. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat weliswaar bij de notaris aanvankelijk gerede twijfel heeft moeten bestaan omtrent de juistheid van de hem door [C.] verstrekte opdracht, maar de notaris heeft aan die opdracht uiteindelijk ook pas gevolg gegeven, nadat [appellante] zelf – nadat de notaris daartoe het initiatief had genomen – later die dag telefonisch contact met de notaris heeft opgenomen en daarbij de juistheid van de opdracht uitdrukkelijk heeft bevestigd.
5.14. Dat de notaris aanvankelijk de eerste handtekening van [appellante] onvoldoende betrouwbaar achtte, brengt, nu immers [appellante] later zelf verklaarde dat ook die handtekening van haar afkomstig was, niet mee dat dit de notaris ook na het telefonisch contact met [appellante] nog had moeten weerhouden om tot uitbetaling over te gaan.
5.15. Naar ’s hofs oordeel leidt de omstandigheid dat in de machtiging het oude paspoortnummer van [appellante] stond opgenomen niet tot een nader oordeel. Nog afgezien van het feit dat [appellante] pas sinds kort over een nieuw paspoort(nummer) beschikte en het feit dat het oude nummer ook in de koopakte stond vermeld, strekt de overlegging van het paspoort er immers met name toe om de notaris in staat te stellen zich van de identiteit van de betrokkene te vergewissen en daaromtrent bestond – dat wordt tussen partijen niet betwist – geen twijfel. Onjuist is daarbij de – verder ook niet onderbouwde - stelling van [appellante] dat de machtiging ongeldig zou zijn omdat daarin haar oude paspoortnummer stond vermeld.
5.16. Ook de omstandigheid dat (mogelijk) Russisch recht op de verdeling van toepassing was en dat dit mogelijk tot een ander resultaat zou leiden dan een verdeling naar Nederlands recht maakt het voorgaande niet anders, al was het maar omdat aan de notaris niet de verdeling van het huwelijksvermogen was opgedragen, maar slechts de bewaring van het depot tot het moment waarop [C.] en [appellante] over de uitbetaling daarvan overeenstemming hadden bereikt.
5.17. Het hof acht ten slotte evenmin juist de stelling van [appellante] dat de notaris – in het licht van de diverse door [appellante] gestelde omstandigheden - desondanks slechts bij persoonlijke verschijning van [appellante] tot uitbetaling had mogen overgaan. Er zijn onvoldoende feiten en omstandigheden gebleken die meebrengen dat de notaris niet mocht afgaan op de juistheid van hetgeen [appellante] hem telefonisch meedeelde over haar instemming met de opdracht. Niet staande kan worden gehouden dat de notaris daarbij rekening had moeten houden met de zeer bijzondere omstandigheden (bedreiging met een vuurwapen) waaronder [appellante] deze mededelingen feitelijk heeft gedaan.
6. Slotsom
De conclusie is dat de grieven van [appellante] tegen het vonnis van 5 augustus 2009 falen. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
7. Beslissing
Het hof:
verklaart [appellante] niet ontvankelijk in het hoger beroep tegen het vonnis van 25 februari 2009;
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 5 augustus 2009, onder zaak/rolnummer 411243/HA ZA 08-3026 gewezen tussen [appellante] als eiseres en Actus als gedaagde;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Actus tot op heden begroot op € 313,-- aan verschotten en op € 894,-- aan salaris;
verklaart dit arrest voor wat betreft deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Toorman, R.H. de Bock en M. Kremer en in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2011 door de rolraadsheer.