ECLI:NL:GHAMS:2009:BL1967
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de rechtbank bij faillissement op basis van het centrum van voornaamste belangen
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam werd behandeld, ging het om een hoger beroep van appellanten X en Y tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, die hen op 22 september 2009 in staat van faillissement had verklaard. De appellanten stelden dat de rechtbank niet bevoegd was, omdat hun centrum van voornaamste belangen volgens hen in Italië lag en niet in Nederland. Ze voerden aan dat ze al geruime tijd in Italië woonden en daar hun economische activiteiten uitoefenden. De rechtbank had echter geoordeeld dat het centrum van hun voornaamste belangen in Nederland lag, omdat zij tot 31 augustus 2009 ingeschreven stonden in de gemeentelijke basisadministratie van Zaandam en geen overtuigende bewijsstukken hadden overgelegd die hun verblijf in Italië onderbouwden.
Het hof oordeelde dat het verweer van appellanten faalde. Volgens artikel 3 lid 1 van de Insolventieverordening zijn de rechters van de lidstaat waar het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaren gelegen is, bevoegd om de insolventieprocedure te openen. Het hof concludeerde dat appellanten geen bewijs hadden geleverd dat hun centrum van voornaamste belangen in Italië was gevestigd. De door hen overgelegde stukken waren niet vertaald en bevatten onvoldoende informatie om hun claims te onderbouwen. Bovendien gebruikten appellanten tot voor kort hun Nederlandse adres in officiële documenten en hadden zij in Nederland schulden.
Het hof bekrachtigde de uitspraak van de rechtbank Haarlem en oordeelde dat de rechtbank bevoegd was om van het faillissementsverzoek van de Rabobank kennis te nemen. Het vonnis waarvan beroep bleef dan ook in stand. Dit arrest werd uitgesproken op 13 november 2009, en appellanten hebben de mogelijkheid om binnen acht dagen na de uitspraak beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.