ECLI:NL:GHAMS:2009:BL1967

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.043.933-01 en 200.043.935-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank bij faillissement op basis van het centrum van voornaamste belangen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam werd behandeld, ging het om een hoger beroep van appellanten X en Y tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, die hen op 22 september 2009 in staat van faillissement had verklaard. De appellanten stelden dat de rechtbank niet bevoegd was, omdat hun centrum van voornaamste belangen volgens hen in Italië lag en niet in Nederland. Ze voerden aan dat ze al geruime tijd in Italië woonden en daar hun economische activiteiten uitoefenden. De rechtbank had echter geoordeeld dat het centrum van hun voornaamste belangen in Nederland lag, omdat zij tot 31 augustus 2009 ingeschreven stonden in de gemeentelijke basisadministratie van Zaandam en geen overtuigende bewijsstukken hadden overgelegd die hun verblijf in Italië onderbouwden.

Het hof oordeelde dat het verweer van appellanten faalde. Volgens artikel 3 lid 1 van de Insolventieverordening zijn de rechters van de lidstaat waar het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaren gelegen is, bevoegd om de insolventieprocedure te openen. Het hof concludeerde dat appellanten geen bewijs hadden geleverd dat hun centrum van voornaamste belangen in Italië was gevestigd. De door hen overgelegde stukken waren niet vertaald en bevatten onvoldoende informatie om hun claims te onderbouwen. Bovendien gebruikten appellanten tot voor kort hun Nederlandse adres in officiële documenten en hadden zij in Nederland schulden.

Het hof bekrachtigde de uitspraak van de rechtbank Haarlem en oordeelde dat de rechtbank bevoegd was om van het faillissementsverzoek van de Rabobank kennis te nemen. Het vonnis waarvan beroep bleef dan ook in stand. Dit arrest werd uitgesproken op 13 november 2009, en appellanten hebben de mogelijkheid om binnen acht dagen na de uitspraak beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST van 13 november 2009 in de zaak met zaaknummers 200.043.933/01 en 200.043.935/01 van:
X, en zijn echtgenote Y,
beiden tot 31 augustus 2009 ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie te Zaandam, gemeente Zaanstad,
APPELLANTEN,
advocaat: mr. S.A. van der Sluijs te Amsterdam.
tegen
de coöperatie:
COÖPERATIEVE RABOBANK ZAANSTREEK U.A.,
gevestigd te Zaanstad,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. D.J. Kramer te Doetinchem.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Appellanten – ook wel X en Y of X c.s. - zijn bij per fax op 25 september 2009 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van de beslissing van de rechtbank Haarlem van 22 september 2009 met insolventienummers F.405/2009 en F.406/2009. Bij deze beslissing heeft de rechtbank X en Y in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. W.J.S. Thijs, lid van voornoemde rechtbank tot rechter-commissaris en mr. P. Ingwersen, advocaat te Haarlem, tot curator.
1.2. Het hoger beroep is behandeld ter terechtzitting van 30 oktober 2009. Bij deze zitting zijn verschenen X met zijn advocaat voornoemd, alsmede mr. Kramer voornoemd namens de Coöperatieve Rabobank Zaanstreek u.a. (hierna: de Rabobank), vergezeld van de heer D. Voorts is verschenen de curator mr. Ingwersen.
2. De gronden van de beslissing
2.1. Op grond van de inhoud van de schriftelijke stukken en van hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen wordt het volgende overwogen.
2.2. Namens appellanten is in hoger beroep gesteld dat de rechtbank Haarlem niet bevoegd was hun faillissement uit te spreken, omdat het centrum van hun voornaamste belangen als bedoeld in artikel 3 Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de raad betreffende insolventieprocedures (de Insolventieverordening, IVO) niet in Nederland maar in Italië is gelegen. Zij hebben daartoe aangevoerd dat zij ten tijde van het faillissementsverzoek van geïntimeerde reeds enkele jaren in Italië woonden en werkten en vanuit daar het beheer uitoefenen over hun belangen. Zij staan sinds lange tijd ingeschreven in Italië en zijn zich eerst door het faillissementsverzoek ervan bewust geworden dat zij nog ingeschreven stonden te Zaandam. Dit appartement stond op hun naam, maar is nooit afgebouwd. Zij hebben daar nimmer gewoond. Toen appellanten voor de behandeling van het faillissementsverzoek in Nederland verbleven, hebben zij zich dan ook onmiddellijk laten uitschrijven van het adres te Zaandam. Appellanten hebben gesteld dat zij in Nederland geen (economische) activiteiten verrichten, anders dan de afwikkeling van oude, reeds inactieve vennootschappen. In Italië ontvangen zij huurders van een vakantiecomplex. Zij zorgen voor het onderhoud van het complex en organiseren fiets- en boottochten en barbecues.
2.3. De curator heeft ter zitting in hoger beroep gesteld dat hij tot nu toe alleen maar op economische activiteiten en schuldeisers in Nederland is gestuit.
2.4. Naar het oordeel van het hof faalt het verweer van appellanten. Ingevolge artikel 3 lid 1 van de Insolventieverordening zijn de rechters van de lidstaat waar het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaren gelegen is, bevoegd de insolventieprocedure te openen. In de considerans van de Insolventieverordening wordt vermeld onder (13) dat het “centrum van de voornaamste belangen” dient overeen te komen met de plaats waar de schuldenaar gewoonlijk het beheer over zijn belangen voert en die daardoor als zodanig voor derden herkenbaar is.
Uit de stukken blijkt dat appellanten tot 31 augustus 2009 ingeschreven hebben gestaan in de basisadministratie van de gemeente Zaanstad. Uit de door appellanten overgelegde stukken betreffende hun verblijfplaats kan het hof niet opmaken dat zij ingeschreven staan op een adres in Italië. Eerstens zijn deze stukken niet vertaald, voorts zijn op de kopie van de identiteitskaart en verblijfsvergunning van X bepaalde stukken betreffende zijn verblijfplaats zwart geblokt. Bovendien ontbreken deze stukken ten aanzien van Y.
Als al aangenomen wordt dat appellanten thans grotendeels in Italië verblijven, dan nog kan uit de stukken niet worden aangenomen dat zij hun “centrum van voornaamste belangen” in Italië hebben. Zij hebben geen huur- of koopakte van een woning ter plaatse overgelegd, noch aangetoond enige inkomsten in Italië te hebben. Aan de door appellanten in het
geding gebrachte betalingsbewijzen van in Italië betaalde gemeentebelastingen, kan niet de door appellanten gewenste betekenis worden toegekend, alleen al omdat geen gegevens beschikbaar zijn met betrekking tot de vraag welke voorwaarden gelden voor het opleggen van de bedoelde belasting.
Daarentegen gebruikten appellanten – naar uit de door de Rabobank overgelegde stukken blijkt - tot voor kort in officiële stukken hun adres in Nederland en hebben zij in Nederland (beroepsmatige) activiteiten (verricht) waaruit in Nederland schulden zijn voortgekomen. Voorts blijkt uit de door de Rabobank overgelegde stukken dat X enig aandeelhouder en bestuurder is van een aantal in Nederland gevestigde besloten vennootschappen.
Op grond van deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, en bij gebreke van een doorslaggevend aanknopingspunt met Italië, moet worden geoordeeld dat het centrum van de voornaamste belangen van appellanten (nog steeds) in Nederland is gelegen. Het hof komt derhalve tot de slotsom dat de rechtbank bevoegd was om van het verzoek van de Rabobank tot faillietverklaring van appellanten kennis te nemen.
Het vonnis waarvan beroep kan dan ook in stand blijven.
3. De beslissing
Het hof:
- bekrachtigt de uitspraak waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.D.R.M. Boumans, R.H. de Bock en S. Clement en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het hof 13 november 2009 in tegenwoordigheid van griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na die van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.