ECLI:NL:GHAMS:2009:BI5086
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- F.J.P.M. Haas
- A.M. van Amsterdam
- M.J. Leijdekker
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot vruchtgebruik en afschrijving op registergoederen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2001, opgelegd aan belanghebbende, die bloot eigenaar is van de registergoederen [a-straat] 6-7 en [a-straat] 5. De inspecteur van de Belastingdienst had een navorderingsaanslag opgelegd, waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning werd vastgesteld op € 111.203 en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen op € 53.246. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur handhaafde de navorderingsaanslag. De Rechtbank Haarlem verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond.
In hoger beroep is de vraag aan de orde of het registergoed [a-straat] 6-7 rendabel wordt gemaakt in de zin van artikel 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en of bij het bepalen van het rendement een afschrijving op het registergoed in aanmerking moet worden genomen. Het Hof oordeelt dat het vestigen van het recht van vruchtgebruik door de aandeelhouder ten gunste van de vennootschap moet worden aangemerkt als het ter beschikking stellen van een vermogensbestanddeel. Het Hof stelt vast dat de tekst en wetsgeschiedenis van artikel 3.92 geen ruimte laten voor een onderscheid tussen tijdelijke en niet-tijdelijke genotsrechten.
Het Hof concludeert dat de inspecteur terecht heeft gesteld dat het registergoed rendabel wordt gemaakt en dat belanghebbende recht heeft op afschrijving over de waarde van de opstallen. De jaarlijkse afschrijving op de registergoederen bedraagt € 18.792, waardoor het belastbaar inkomen uit werk en woning moet worden verminderd tot € 92.411. Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank, verklaart het beroep gegrond en vermindert de navorderingsaanslag. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.288.