ECLI:NL:HR:2010:BL7276
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- J.A.C.A. Overgaauw
- P.M.F. van Loon
- Rechtspraak.nl
Cassatie over navorderingsaanslag inkomstenbelasting en terbeschikkingstellingsregeling
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 mei 2009, betreffende een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2001. De Inspecteur had de navorderingsaanslag opgelegd, welke na bezwaar door de Rechtbank te Haarlem werd gehandhaafd. Belanghebbende ging in hoger beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Rechtbank vernietigde en de navorderingsaanslag verminderde. Hierop heeft belanghebbende cassatie ingesteld.
De Hoge Raad beoordeelt de vraag of het pand dat belanghebbende in eigendom heeft, rendabel is gemaakt in de zin van artikel 3.92, lid 1, letter a, van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het Hof had deze vraag bevestigend beantwoord, waarbij het oordeelde dat het vestigen van een recht van vruchtgebruik ten behoeve van een rechtspersoon voor de duur van 30 jaren niet in strijd is met de wet. Belanghebbende betoogde dat er geen sprake was van rendabel maken van een vermogensbestanddeel en dat er geen terbeschikkingstelling was, omdat vruchtgebruiker en bloot eigenaar ieder over hun eigen bron beschikken.
De Hoge Raad oordeelt dat het middel faalt. Artikel 3.92, lid 2, letter a, sub 3, van de Wet staat terbeschikkingstelling toe in de vorm van het hebben en vestigen van een genotsrecht. De Hoge Raad concludeert dat de wetgever geen uitzondering heeft beoogd voor een recht van vruchtgebruik dat is gevestigd ten behoeve van een rechtspersoon voor de maximumtermijn van 30 jaren. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond en ziet geen termen voor een veroordeling in de proceskosten.