ECLI:NL:GHAMS:2008:BD7041

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.007.549-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 287 lid 4 Fw met betrekking tot huur en ontruiming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 juli 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening op basis van artikel 287 lid 4 van de Faillissementswet (Fw). De zaak betreft een geschil tussen de woningbouwvereniging 'Het Oosten' en de huurder [X], die een verbod op ontruiming van zijn woning aan de Jan Maijenstraat 7 III te Amsterdam verzocht. De rechtbank had eerder het verzoek van [X] toegewezen, maar het hof heeft deze beslissing vernietigd.

Het hof overweegt dat de verhuurder, 'Het Oosten', niet als belanghebbende is opgeroepen in de procedure, wat volgens het hof niet in strijd is met de wet. De wet vereist niet dat belanghebbenden worden gehoord in deze specifieke procedure, en het hof benadrukt dat de spoedeisendheid van de voorlopige voorziening voorop staat. Het hof stelt vast dat de huurder [X] herhaaldelijk in gebreke is gebleven met het betalen van huur en dat er geen overtuigende bewijsstukken zijn overgelegd die zijn stelling ondersteunen dat hij recentelijk huur heeft betaald of dat hij binnenkort een vast arbeidscontract zal hebben.

De beslissing van het hof is dat het verzoek van [X] tot het verbieden van de ontruiming wordt afgewezen. Het hof oordeelt dat het belang van de verhuurder om de huurovereenkomst te ontbinden en de ontruiming door te zetten, zwaarder weegt dan het belang van [X] om in zijn woning te blijven. Het hof concludeert dat er onvoldoende gronden zijn voor het toewijzen van de gevraagde kostenveroordeling en wijst het verzoek van [X] af.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST van 11 juli 2008 in de zaak met zaaknummer 200.007.549 van:
de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging WONINGBOUWVERENIGING HET OOSTEN,
gevestigd te Amsterdam,
APPELLANTE,
procureur: mr. E. Bakhuis,
t e g e n
[X],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante – Het Oosten – is bij op 12 juni 2008 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 14 mei 2008 met zaaknummer/rekestnummer FT RK 08.698-R, waarbij het verzoek van [X] tot het geven van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 287 lid 4 Faillissementswet (Fw.) is toegewezen.
1.2. Het hoger beroep is behandeld ter terechtzitting van 1 juli 2008. Bij die behandeling is namens Het Oosten Th.J.A. Groen verschenen, bijgestaan door haar procureur voormeld. Ook is [X] verschenen. Tevens zijn namens Nuon C.L.T. Borst en D. Meijer verschenen.
2. De gronden van de beslissing
2.1. De rechtbank heeft in de beslissing waarvan
beroep het verzoek van [X] om Het Oosten te verbieden over te gaan tot ontruiming van de door hem gehuurde woning aan de Jan Maijenstraat 7 III te 1056 SE Amsterdam toegewezen en hem ten aanzien van zijn verzoek om Nuon te verbieden hem af te sluiten van de leverantie van gas/elektra en te gebieden voort te gaan met deze leverantie niet-ontvankelijk verklaard. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat op het gelijktijdig ingediende verzoek om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afzonderlijk zal worden beslist.
2.2. Het Oosten heeft in hoger beroep het volgende gevorderd:
I. - primair te verklaren voor recht dat de verhuurder althans Het Oosten belanghebbende is in de voorlopige voorzieningenprocedure ex artikel 287 lid 4 Fw. waarin de huurder althans [X] een verbod op ontruiming verzoekt;
- subsidiair te bepalen dat Het Oosten (als verhuurder) ten onrechte niet als belanghebbende is opgeroepen op het voorlopige voorzieningenverzoek van [X];
II. – primair de beschikking waarvan beroep te vernietigen dan wel te verbeteren in die zin dat daaraan de voorwaarde wordt verbonden dat [X] de lopende huurpenningen (vanaf 29 februari 2008) dient te blijven voldoen;
III. [X] te veroordelen in de kosten van de beide instanties.
2.3. Het hof overweegt als volgt.
Het onder I primair en subsidiair gevorderde komt niet voor toewijzing in aanmerking. In de eerste plaats heeft Het Oosten de gevraagde verklaring voor recht in algemene zin geformuleerd aldus dat deze ziet op een uitleg van een wetsbepaling, terwijl een verklaring voor recht strekt tot het vaststellen van een rechtsbetrekking tussen partijen in een bepaalde procedure. Voor zover Het Oosten de verklaring voor recht ten aanzien van de onderhavige procedure heeft verzocht, heeft zij daarbij geen belang, nu het hof bij een eventuele toewijzing niet de mogelijkheid heeft de zaak naar de rechtbank terug te verwijzen.
Op die grond komt het subsidiair onder I door Het Oosten gevorderde eveneens niet voor toewijzing in aanmerking.
2.4. Overigens overweegt het hof als volgt.
Ingevolge de per 1 januari 2008 in werking getreden wijziging van de Faillissementswet zijn er in het kader van de schuldsaneringsregeling twee mogelijkheden om een voorlopige voorziening te verkrijgen, waarbij de regeling op grond van artikel 287 lid 4 Fw. een algemenere betreft naast die van artikel 287b Fw. Laatstgenoemd artikel beperkt de mogelijkheid van het verkrijgen van een voorlopige voorziening tot de drie daarin genoemde gevallen indien er sprake is van een bedreigende situatie, te weten gedwongen woningontruiming, beëindiging van de levering van gas, elektra of water en opzegging dan wel ontbinding van de zorgverzekering. In deze gevallen is wettelijk voorgeschreven dat de schuldenaar en schuldeiser(s) op wie het verzoek betrekking heeft/hebben, zullen worden opgeroepen teneinde te worden gehoord. Tegen een in dergelijke gevallen gegeven beslissing staat geen hoger beroep open. De regeling van artikel 287 lid 4 Fw. strekt er toe de periode tussen de indiening van het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling en de beslissing daarop te overbruggen en is vooral bedoeld ter vervanging van de bij de wijziging van de Faillissementswet afgeschafte voorlopige toepassing van de schuldsaneringsregeling. Oproepen van betrokken partijen bij de behandeling van het verzoek in eerste aanleg is ten aanzien van deze procedure niet wettelijk geregeld. Het verplichten belanghebbenden te horen zou afbreuk doen aan de verlangde spoedeisendheid van de gevraagde voorlopige voorziening, te meer daar het aantal alsdan op te roepen betrokkenen in de wetsbepaling niet limitatief is beperkt. Daarbij komt dat van een beslissing op een verzoek ex artikel 287 lid 4 Fw. hoger beroep open staat, ook voor een belanghebbende, zodat deze - evenals de verhuurder, het nutsbedrijf dan wel de zorgverzekeraar in een verzoekschriftprocedure ex artikel 287b Fw. - in elk geval in één instantie in de gelegenheid wordt gesteld te worden gehoord. Het hof is dan ook van oordeel dat de rechtbank bij een verzoek ex artikel 287 lid 4 Fw., mede gelet op het voorlopige karakter van de voorziening, niet gehouden is een belanghebbende op te roepen teneinde te worden gehoord. Dat betekent evenwel niet dat het de rechtbank niet vrij staat om onder omstandigheden gronden aanwezig te achten om toch tot het horen van belanghebbenden over te gaan. Het vorenstaande brengt mee dat niet gezegd kan worden dat de rechtbank door Het Oosten niet op te roepen heeft gehandeld in strijd met artikel 287 lid 4 Fw.
2.5. Ten aanzien van het sub II gevorderde heeft Het
Oosten het volgende aangevoerd. Tussen Het Oosten en [X] bestaat reeds geruime tijd een huurovereenkomst met betrekking tot de woonruimte aan het adres Jan Maijenstraat 7 III te Amsterdam. [X] is regelmatig in gebreke gebleven de huurpenningen te voldoen. Hij is bij vonnis van 26 juli 1999 veroordeeld tot betaling van de huurachterstand ad omgerekend € 1.185,24 en tot ontruiming van het gehuurde, tenzij hij alsnog de huurachterstand zou voldoen. Daarop heeft hij de huurpenningen voldaan. Bij vonnis van 21 mei 2001 is [X] na betaling van de achterstallige huur van omgerekend € 698,93 veroordeeld tot betaling van de door Het Oosten gemaakte incassokosten. Eind 2003/begin 2004 is [X] wederom aangemaand zijn achterstallige huur te voldoen, waarop met hem een betalingsregeling is getroffen. Deze is hij pas na het dreigen met rechtsmaatregelen nagekomen. In het voorjaar van 2005 had [X] een huurschuld van
€ 1.101,61, welke hij na een tweetal aanmaningen heeft voldaan. De huur over augustus 2005 heeft [X] eerst na een aanmaning betaald. Bij exploot van 4 maart 2008 is [X] gedagvaard tot betaling van een huurschuld van € 1.621,32, tot ontbinding van de huurovereenkomst en tot ontruiming van het gehuurde en tot betaling van een bedrag van € 331,55 voor iedere maand dat [X] na 29 februari 2008 het gehuurde in gebruik zal houden. Bij vonnis van 26 maart 2008 is de vordering toegewezen onder vermindering van een bedrag van € 400,--, dat [X] na dagvaarding heeft voldaan. De ontruiming werd aangezegd tegen 15 mei 2008. Op 14 mei 2008 in de namiddag ontving de deurwaarder het onderhavige verzoek. Ter zitting in hoger beroep heeft het Oosten gesteld dat [X] sinds 28 februari 2008 geen huurpenningen meer heeft voldaan.
2.6. [X] heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij
niet steeds in staat is maandelijks zijn huur te voldoen, daar hij geen vaste baan heeft en daardoor onregelmatig inkomsten ontvangt. Hij heeft echter onlangs een bedrag van € 500,-- voldaan en vervolgens nog een bedrag van € 400,--, zodat het door Het Oosten opgegeven bedrag aan achterstand in huurbetalingen niet klopt. Hij heeft gesteld met ingang van 1 augustus 2008 een vast arbeidscontract te hebben.
2.7. Het hof stelt voorop dat de doelstelling van de
wettelijke schuldsaneringregeling is tegen te gaan dat een natuurlijke persoon, die in een problematische financiële situatie verkeert, tot in lengte van jaren door zijn schulden kan worden achtervolgd alsmede het vergroten van de bereidheid van schuldeisers tot het treffen van een regelingen met de schuldenaar. Gebleken is dat [X] vanaf 1999 bij herhaling in gebreke is gebleven met betaling van zijn huur. Tegenover hetgeen Het Oosten ter zitting in hoger beroep heeft verklaard dat [X] vanaf 28 februari 2008 geen huurbetalingen meer heeft voldaan, heeft hij zijn stelling dat hij sindsdien de onder 2.6. genoemde bedragen heeft betaald, niet met stukken onderbouwd. Ook heeft hij niet met stukken aangetoond binnenkort een vast arbeidscontract te hebben. In het licht van het voorgaande is het hof van oordeel dat het belang van Het Oosten om over te kunnen gaan tot ontbinding van de huurovereenkomst met [X], een huurder die herhaaldelijk gedurende langere tijd huurschulden heeft laten ontstaan, en ontruiming van het gehuurde, zwaarder dient te wegen dan het belang van [X] om vanuit een stabiele situatie – zijn woning – zijn financiële problemen te kunnen oplossen. [X] is gedurende negen jaar regelmatig gesommeerd, gedagvaard en diverse keren veroordeeld tot betaling van huurachterstanden en tot ontruiming van het gehuurde. Van Het Oosten kan niet verlangd worden deze situatie nog langer te dulden.
2.8. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek van
[X] tot het verbieden aan het Oosten om tot ontruiming van het door hem gehuurde over te gaan, te worden afgewezen. Er is niet van omstandigheden gebleken die een andersluidend oordeel rechtvaardigen.
De beslissing waarvan beroep zal worden vernietigd. Er is onvoldoende grond voor toewijzing van de gevraagde kostenveroordeling.
3. De beslissing
Het hof:
- vernietigt de beslissing waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
- wijst het verzoek tot het treffen van de voorlopige voorziening af;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.D.R.M. Boumans,
S. Clement en R.J.Q. Klomp en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het hof van 11 juli 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.