ECLI:NL:GHAMS:2006:AY8836
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Tussentijdse beëindiging van schuldsaneringsregeling en ontvankelijkheid in hoger beroep
In deze zaak heeft de Gemeente een verzoek ingediend bij de rechter-commissaris om de schuldsaneringsregeling van de geïntimeerde tussentijds te beëindigen. De rechter-commissaris heeft dit verzoek overgenomen en een voordracht tot beëindiging bij de rechtbank ingediend. De appellante, die het verzoek tot beëindiging had gedaan, stelde dat zij bevoegd was om in hoger beroep te gaan tegen de beslissing van de rechtbank, die de voordracht van de rechter-commissaris had afgewezen. De rechtbank had overwogen dat de appellante niet als zelfstandige partij in de procedure kon worden beschouwd, omdat haar verzoek was ingediend via de rechter-commissaris.
Het hof heeft de ontvankelijkheid van de appellante in het hoger beroep beoordeeld. Het hof concludeert dat de appellante niet als zelfstandige partij kan worden aangemerkt, aangezien haar verzoek tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling door de rechter-commissaris is ingediend. De wet biedt geen basis voor de stelling dat alleen de indiener van het verzoekschrift bevoegd is tot het instellen van hoger beroep. Het hof oordeelt dat er onvoldoende gronden zijn om de rechtbank te volgen in haar beslissing om het verzoek van de appellante niet als zelfstandig verzoek aan te merken.
Uiteindelijk heeft het hof de appellante niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep, omdat zij niet als partij in de procedure kan worden aangemerkt. Dit arrest is gewezen op 28 juli 2006 en kan binnen acht dagen na de uitspraak worden aangevochten door middel van een verzoekschrift bij de Hoge Raad.