ECLI:NL:CRVB:2025:986
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en re-integratie-inspanningen
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uwv om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant betwist deze beslissing en stelt dat zijn werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat de werkgever voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en dat appellant niet meer dan 10,86% arbeidsongeschikt is. De Raad volgt de argumenten van het Uwv en de rechtbank, waarbij wordt benadrukt dat de beoordeling van de re-integratie-inspanningen van de werkgever en de arbeidsongeschiktheid van appellant op verschillende maatstaven plaatsvindt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.